ECLI:NL:RBOBR:2014:2878

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 mei 2014
Publicatiedatum
27 mei 2014
Zaaknummer
SHE 14/1205
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bijzondere bijstand voor woonkosten en bijzondere woonkosten in afwachting van schadestaatsprocedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 23 mei 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker die bijzondere bijstand voor woonkosten en extra woonkosten had aangevraagd. De verzoeker had eerder bijzondere bijstand ontvangen op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb), maar deze bijstand was door de Intergemeentelijke Sociale Dienst de Kempen beëindigd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de beëindiging van de bijzondere bijstand gerechtvaardigd was, omdat de verzoeker in een civiele procedure verwikkeld was en er een aanzienlijke schadevergoeding in het vooruitzicht was gesteld. De voorzieningenrechter stelde vast dat de bijzondere bijstand niet bedoeld is om de levensstijl of het behoud van de leefomgeving van een persoon op lange termijn te faciliteren, vooral niet in afwachting van een civiele procedure. De verzoeker had niet voldoende aangetoond dat hij in een noodsituatie verkeerde die bijzondere bijstand rechtvaardigde. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoeker niet aan de voorwaarden voor bijstandsverlening voldeed, omdat hij onvoldoende inspanningen had geleverd om goedkopere woonruimte te vinden. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en handhaafde het besluit van de Intergemeentelijke Sociale Dienst de Kempen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/1205
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 mei 2014 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker
(gemachtigde: mr. D.M.E.F.L. van Hoof-Pijnenburg),
en
Intergemeentelijke Sociale Dienst de Kempen, verweerder
(gemachtigde: mr. N. van Galen).

Procesverloop

Bij besluit van 17 oktober 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht van verzoeker op bijzondere bijstand voor woonkosten op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) voortgezet tot- en beëindigd per 1 januari 2014 en het recht van verzoeker op bijzondere bijstand voor bijzondere woonkosten op grond van de Wwb voortgezet tot 1 april 2014.
Bij besluit van 5 maart 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2014. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.

Overwegingen

1.
Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een belanghebbende hangende de behandeling van een door hem ingediend bezwaarschrift aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzoeken een voorlopige voorziening te treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker, gezien de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening hangende de beroepsprocedure. Aangezien tegen het besluit van 5 maart 2014 tijdig beroep is ingesteld, deze rechtbank bevoegd is van dit beroep kennis te nemen en ook overigens geen beletselen bestaan, kan verzoeker in zijn verzoek worden ontvangen.
3.
De voorzieningenrechter gaat bij de beoordeling uit van de volgende, niet betwiste, feiten en omstandigheden. Verzoeker is in een langlopende civiele procedure verwikkeld, waarbij hij schadevergoeding vordert van een leverancier van zijn vroegere bedrijven. Er is geoordeeld dat deze leverancier een schadevergoeding moet betalen, maar in de tussentijd heeft verzoeker zich genoodzaakt gezien zijn bedrijven te beëindigen. De schadestaatprocedure is thans aanhangig bij het gerechtshof, waar een benoemde deskundige inmiddels bericht heeft uitgebracht omtrent de omvang van de schade. Bij besluit van 29 december 2011 is aan verzoeker bijzondere bijstand op grond van de Wwb toegekend voor de woonkosten voor een bedrag van € 297,85 per maand over de periode 1 januari 2012 tot en met 30 april 2012. De woonkostentoeslag is toegekend onder de voorwaarde dat verzoeker aantoonbaar op zoek gaat naar een goedkopere woning. Bij besluit van 25 juli 2012 is deze bijzondere bijstand ongewijzigd voortgezet tot
1 januari 2013, onder dezelfde voorwaarden. Bij besluit van 20 november 2012 is aan verzoeker onder meer extra bijzondere bijstand toegekend voor extra kosten in verband met de woonomstandigheden van verzoeker voor een bedrag van € 342,63 per maand met ingang van 1 november 2012 tot uiterlijk 1 maart 2013, onder meer onder de voorwaarde dat verzoeker in deze periode er alles aan doet om deze extra kosten zelf te kunnen bekostigen. Uit het rapport van verweerder van 12 november 2012 valt af te leiden dat de bijzondere bijstand die aan verzoeker is toegekend voor extra kosten in verband met de woonomstandigheden bestaat uit het negatieve verschil tussen de totale inkomsten en uitgaven van verzoeker. Onder de uitgaven zijn begrepen de hoge maandelijkse energiekosten, autokosten, uitgaven voor kleding en schoenen en een financiële bijdrage voor de studerende dochter van verzoeker. Onder de inkomsten is onder meer begrepen de eerder toegekende woontoeslag voor een bedrag van € 297,85. Bij besluit van 4 maart 2013 heeft verweerder de bijzondere bijstand voor woonkosten en de bijzondere bijstand voor extra woonkosten ongewijzigd voortgezet tot 1 juni 2013. Bij besluit van
5 juli 2013 heeft verweerder de bijzondere bijstand voor woonkosten en de bijzondere bijstand voor extra woonkosten ongewijzigd voortgezet tot 1 september 2013. Hierna heeft verweerder op 17 oktober 2013 het primaire besluit genomen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie van 4 februari 2014, de bezwaren van verzoeker ongegrond verklaard.
4.
Met partijen is ter zitting vastgesteld dat het bestreden besluit ertoe strekt dat het recht van verzoeker op bijzondere bijstand voor extra aan de woning verbonden kosten op grond van de Wwb zou worden voortgezet tot 1 april 2014 en dat deze per die datum, bij ongewijzigde omstandigheden, zou worden beëindigd.
5.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit het volgende ten grondslag gelegd. Met betrekking tot de bijzondere bijstand voor woonkosten stelt verweerder dat de gestelde noodzakelijke kosten zich niet voordoen en dat verzoeker zich onvoldoende heeft ingespannen om geen onnodige kosten te maken. Met betrekking tot de bijzondere bijstand voor de extra aan de woning verbonden kosten stelt verweerder dat verzoeker zich onvoldoende heeft ingespannen om geen onnodige kosten te maken. Verweerder baseert zich daarbij op artikel 35 van de Wwb.
6.
Verzoeker kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Verzoeker stelt dat het onredelijk is van verweerder om hem te vragen zijn woning te verkopen om zo zijn uitgaven in overeenstemming te brengen met zijn inkomsten. Verzoeker wijst er daarbij op, samengevat weergegeven, dat hij bij verkoop van de woning zal achterblijven met een restschuld, zijn procesfinancier geen toestemming zal geven voor verkoop van de woning, en dat hij zich de hoge verhuiskosten niet kan permitteren. Verder stelt verzoeker dat zo’n verplichting onredelijk is vanwege de ziekte van zijn ex-echtgenote, die bij verzoeker inwoont en aan wie verzoeker mantelzorg verleent. Zonder de bijzondere bijstand voor woonkosten en de extra aan het wonen verbonden kosten kan verzoeker niet leven, aldus verzoeker. Voorts stelt verzoeker dat verweerder bij zijn besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met de zeer bijzondere omstandigheden waarin hij verkeert, met name vanwege de grote schadevergoeding die hij in het vooruitzicht heeft, en dat verweerder in dat kader ten onrechte geen belangenafweging in zijn voordeel heeft gemaakt.
7.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
8.
Artikel 35, eerste lid, van de Wwb, bepaalt dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
9.
Uit de bewoordingen van artikel 35 van de Wwb valt af te leiden dat geen sprake is van een discretionaire maar van een gebonden bevoegdheid. Dit betekent dat indien voldaan is aan de voorwaarden van artikel 35 van de Wwb, verweerder dient over te gaan tot het verlenen van bijzondere bijstand. Daarbij dient verweerder te beoordelen of in de situatie van eiseres sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten zoals bedoeld in artikel 35 van de Wwb.
10.
De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat verzoeker al geruime tijd, maar in ieder geval ten tijde van belang, geen woonkosten heeft nu hij een regeling heeft getroffen met de bank aangaande de hypotheeklasten en hij deze kosten momenteel niet maakt. Reeds hierom mocht verweerder naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de bijzonder bijstand voor woonkosten beëindigen. Dat verweerder, zoals ter zitting door verzoeker is betoogd, er vanaf het eerste moment van toekenning van de bijzondere bijstand van op de hoogte was dat verzoeker deze bijzondere bijstand niet aan woonlasten besteedde maar aan zijn overige (extra) woonkosten en dat deze bijzondere bijstand in overleg is verstrekt om verzoekers inkomensval te verzachten, doet daaraan niet af aangezien de bijzondere bijstand voor woonkosten nimmer voor onbepaalde tijd is verstrekt. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat door verweerder in dit kader uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd toezeggingen zijn gedaan die bij verzoeker gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat, voor zover uit het dossier kan worden afgeleid, de bijzondere bijstand mede is toegekend met het oog op de te verwachten schadevergoeding voor verzoeker, maar dat verweerder er daarbij wel van uitging – op aangeven van verzoeker – dat deze civiele procedure binnen enkele maanden ten einde zou zijn.
11.
Ten aanzien van de bijzondere bijstand voor de extra aan de woning verbonden kosten overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de besluiten van 29 december 2011 en 5 juli 2012 is bepaald dat de woonkostentoeslag wordt toegekend onder de voorwaarde dat verzoeker aantoonbaar op zoek gaat naar een goedkopere woning. Gesteld noch gebleken is dat deze voorwaarde nadien is gewijzigd of ingetrokken. Aan de bijzondere bijstand voor de extra aan de woning verbonden kosten heeft verweerder in het besluit van 20 november 2012 de voorwaarde verbonden dat verzoeker er alles aan zou doen om deze extra kosten omlaag te brengen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is deze voorwaarde – mede in het licht van de eerder reeds toegekende bijzondere bijstand en de daaraan verbonden voorwaarden – redelijkerwijs niet anders te begrijpen dan dat verzoeker ook in dit verband geacht werd zich in te spannen om een andere woning te zoeken waaraan lagere lasten verbonden zijn, om zo spoedig mogelijk een einde te maken aan de noodzaak van bijzondere bijstand. Wat er verder ook zij van verzoekers stelling, dat hij tegen deze voorwaarde in het kader van de bijstand voor de extra aan de woning verbonden kosten bezwaar heeft gemaakt, de voorzieningenrechter is niet gebleken van een aanknopingspunt voor het oordeel dat verweerder niet van de juistheid van deze voorwaarde mocht uitgaan. Uit het rapport van verweerder van 16 september 2013 blijkt dat verzoeker heeft verklaard dat hij zijn woning tot op hedenslechts in de stille verkoop heeft gezet en dat hij ook niet actief op zoek is naar een woning, wat door verzoeker ter zitting nog eens is bevestigd. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker daarmee niet aan de voorwaarden voor de bijstandsverlening voldaan. In dit verband en met betrekking tot hetgeen overigens door verzoeker is aangevoerd, wijst de voorzieningenrechter erop dat uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie onder meer de uitspraak van 17 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX1676, blijkt dat ook indien het moeilijk is om goedkopere en geschikte woonruimte te vinden, dit niet betekent dat niet hoeft te worden voldaan aan de verplichting om ten minste op zoek te gaan naar dergelijke woonruimte.
12.
Voorts heeft verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat de behoeftige omstandigheden van verzoeker op geen andere wijze zijn te verhelpen dan door bijstandsverlening. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich op grond van het vorenstaande dan ook op het standpunt mogen stellen dat van verzoeker een grotere inspanning mocht worden verwacht bij het zoeken naar een goedkopere woonruimte en bij het verlagen van de extra aan de woning verbonden kosten. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter de bijzondere bijstand van verzoeker kunnen beëindigen.
13.
Met betrekking tot de ziekte van de ex-echtgenote van verzoeker overweegt de voorzieningenrechter verder dat de ex-echtgenote van verzoeker ook zelf algemene bijstand kan aanvragen om in de kosten van haar levensonderhoud, waaronder begrepen de (extra) woonkosten van de woning waar zij nog steeds gezamenlijk met verzoeker woont, te voorzien. Dat zij dat om haar moverende redenen tot op heden heeft nagelaten komt voor haar eigen rekening en risico en heeft verweerder niet tot een ander oordeel hoeven leiden.
14.
De voorzieningenrechter overweegt voorts dat de bijzondere bijstand een vangnetbepaling is om noodsituaties te voorkomen. De bijzondere bijstand is niet bedoeld om de levensstijl of het behoud van de leefomgeving van een persoon voor langere termijn te faciliteren in afwachting van de afloop van een (langlopende) civiele procedure. In de omstandigheid dat verzoeker in de schadestaatprocedure een (zeer) aanzienlijk bedrag tegemoet lijkt te kunnen zien, met welk bedrag verzoeker zijn schulden en ontvangen bijstand zou kunnen terugbetalen en hij zijn huidige woning zou kunnen behouden, ziet de voorzieningenrechter daarom geen bijzondere omstandigheid die verweerder tot een andere afweging had moeten leiden.
15.
Op grond van het vorenstaande falen de gronden van verzoeker. Vooralsnog zal, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, het besluit van 5 maart 2014 in de bodemprocedure kunnen worden gehandhaafd. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
16.
De voorzieningenrechter ziet voorts geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken of te bepalen dat verweerder aan verzoeker het betaalde griffierecht dient te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Kriekaard, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.