ECLI:NL:RBOBR:2014:2877

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 juni 2014
Publicatiedatum
27 mei 2014
Zaaknummer
01/865023-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijk geweldpleging en gewapende overvallen op tankstations in Eindhoven

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 2 juni 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld en gewapende overvallen op tankstations in Eindhoven. De verdachte, die in 2010 al eerder was veroordeeld voor een overval, werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder poging tot diefstal met geweld, diefstal met geweld en openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 2 februari 2014 met een mes een tankstation heeft binnengekomen met de bedoeling geld te stelen, waarbij hij medewerkers heeft bedreigd. De verdachte heeft ook een andere overval gepleegd op een tankstation, waarbij hij eveneens geweld heeft gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft hem verplicht om schadevergoeding te betalen aan de slachtoffers van zijn daden. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat. De verdachte is als recidivist aangemerkt, wat de strafverhoging heeft gerechtvaardigd. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van immateriële en materiële schadevergoedingen aan de slachtoffers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865023-14
Datum uitspraak: 02 juni 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1991],
wonende te [adres 1],
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 mei 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 17 april 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 02 februari 2014 te Eindhoven,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf:
- om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld, geheel of ten dele toebehorende aan het [tankstation 1] aan [adres 2] en/of [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen één of meer medewerkers van dat tankstation en/of één of meer andere op dat moment aanwezigen, te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te
bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, is verdachte met bedekt gezicht en/of handschoenen aan en/of een mes in zijn hand naar de toegangsdeur van dat tankstation gelopen,
en/of
- om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld één of meer medewerkers van het [tankstation 1] aan [adres 2], te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [tankstation 1] en/of [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte met bedekt gezicht en/of handschoenen aan en/of een mes in zijn hand naar de toegangsdeur van dat tankstation is gelopen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 02 februari 2014 te Eindhoven met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [tankstation 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] (medewerkster van een tankstation) en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte met een mes in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] liep en/of een mes in de richting van de (keel van) die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] hield.
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 03 februari 2014 te Eindhoven met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 3], medewerkster van het [tankstation 1] aan [adres 2], heeft gedwongen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [tankstation 1] en/of [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte een mes in zijn hand had waarmee hij in de richting van die [slachtoffer 3] bewoog en met dat mes op en neer zwaaide en/of daarbij roepende "Geef mij alles wat je hebt",
en/of
hij op of omstreeks 03 februari 2014 te Eindhoven met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen bij een tankstation aan [adres 2] een kassa-lade met geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [tankstation 1] en/of [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3], medewerkster van het [tankstation 1] aan [adres 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte met een mes in de richting van die [slachtoffer 3] liep en/of daarbij roepende "Ik wil meer, ik wil meer" en/of "Geef mij meer, geef mij meer".
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 24 augustus 2013 te Eindhoven met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, [adres 3], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [getuige 1], welk geweld bestond uit het meerdere malen, althans een maal (met kracht) slaan van die [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [getuige 1];
(parketnummer 01/845703-13).
Art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 augustus 2013 te Eindhoven opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 4]), (meermalen) heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
(parketnummer 01/845703-13).
Art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit 1, feit 2 (met uitzondering van het deel van dit ten laste gelegde feit voor zover dit betrekking heeft op het mes houden in de richting van
de keelvan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]), feit 3 en feit 4 subsidiair.
De officier meent dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om te komen tot een bewezenverklaring van het onder feit 4 primair ten laste gelegde en heeft hiervoor vrijspraak geëist.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw acht met de officier van justitie feit 1 en feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2 acht de raadsvrouw wettig en overtuigend bewezen met uitzondering van het deel van dit ten laste gelegde feit dat betrekking heeft op het mes houden in de richting van
de keelvan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]. Ook acht de raadsvrouw niet bewezen dat verdachte het mes in de richting van [slachtoffer 2] heeft gehouden.
De raadsvrouw heeft vrijspraak ten aanzien van feit 4 bepleit.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank acht, gelet op het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden [tankstation 1] [adres 2] te Eindhoven d.d. 2 februari 2014 [2] en de bekennende verklaring van verdachte [3] , wettig en overtuigend bewezen hetgeen hierna bewezen is verklaard.
De rechtbank heeft gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 2:
Op 2 februari 2014 was [slachtoffer 1] (aangeefster) aan het werk bij tankstation [tankstation 2] te Eindhoven. Omstreeks 22.15 uur zag zij een persoon binnen komen. Aangeefster zag dat hij een mes naar haar richtte en dat hij vroeg om geld. Aangeefster heeft hierop de deur open gedaan waarop verdachte naar de kassa liep. Hij zei: “kassa open maken”.
Nadat aangeefster dit had gedaan vroeg hij om meer geld. Op het moment dat aangeefster naar achteren liep om meer geld te pakken is verdachte de winkel uit gevlucht. Hij had 555 euro aan briefgeld meegenomen. [4] Verdachte heeft zelf het geld gepakt. [5]
Getuige [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij ten tijde van de overval in het tankstation was en dat verdachte het mes in haar richting hield en riep: “blijf daar” of “ga weg” of iets in die richting [6] . Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte het mes naar een klant richtte en zei: “blijven”. [7] De rechtbank neemt aan dat met die klant getuige [slachtoffer 2] is bedoeld.
Verdachte heeft bekend dat hij de overval heeft gepleegd en dat hij daarbij een mes heeft getoond. [8]
De rechtbank acht, gelet op de aangifte en de aanvullende verklaring van [slachtoffer 1], de getuigenverklaring van [slachtoffer 2] en de bekennende verklaring van verdachte, wettig en overtuigend bewezen hetgeen hierna bewezen is verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte het mes in de richting van
de keelvan aangeefster en/of getuige [slachtoffer 2] heeft gehouden. Immers heeft aangeefster slechts verklaard dat verdachte het mes naar haar richtte en heeft zij niet verklaard dat dit in de richting van haar keel zou zijn gebeurd. Alleen getuige [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte het mes zeer kort bij de keel van aangeefster hield.
De rechtbank acht dit onvoldoende voor een bewezenverklaring op dit punt en spreekt verdachte van dit deel van het ten laste gelegde feit vrij.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het mes tevens in de richting van getuige [slachtoffer 2] heeft gehouden. De verklaring van getuige [slachtoffer 2] dat verdachte het mes in haar richting hield, wordt immers ondersteund door aangeefster.
Ten aanzien van feit 3:
De rechtbank acht, gelet op de aangifte van [slachtoffer 3] [9] en de bekennende verklaring van verdachte [10] , wettig en overtuigend bewezen hetgeen hierna bewezen is verklaard.
De rechtbank heeft gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 4: [11]
In de nacht van 24 augustus 2013 liep aangeefster [slachtoffer 5] met haar vrienden [getuige 1], [slachtoffer 4] en [getuige 2] vanuit [adres 4] richting de [adres 3] te Eindhoven.
Zij zag twee negroïde mannen aan komen lopen met wie zij eerder ruzie hadden gehad.
Aangeefster zag dat een van de mannen [slachtoffer 4] opzettelijk en met kracht met gebalde vuist in zijn gezicht sloeg. Aangeefster zag dat de klap hard aankwam.
Aangeefster kreeg ineens een harde klap op haar hoofd. Deze klap was met een gebalde vuist en aangeefster is hierdoor op de grond gevallen.
Zij keek vervolgens omhoog en zag een man met een geel-beige pet wegrennen.
Aangeefster heeft gezien dat een van de negroïde mannen een geel-beige pet droeg en dat de andere twee gekleed waren in donkere kleding. [12]
Aangever [slachtoffer 4] heeft verklaard dat er twee donkere jongens op hem af kwamen lopen. Een van de jongens had een tasje schuin over zijn schouder en had kort haar. Aangever zag en voelde dat hij meteen een klap kreeg waarop hij hevig begon te bloeden uit zijn neus. [13]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat er drie negroïde mannen waren van wie er één een zwarte pet droeg en een ander een beige kleurige pet.
De negroïde man met de zwarte pet begon in de [adres 3] direct op [slachtoffer 4] in te slaan. Getuige zag dat [slachtoffer 4] meerdere klappen kreeg. De man sloeg opzettelijk, met kracht en met gebalde vuisten op het gezicht van [slachtoffer 4]. Er was ook een man in een zwarte trui bij.
Er kwam nog een derde persoon hard aanlopen. Dit was de man met de beige pet. Deze sloeg [slachtoffer 5] met gebalde vuist, opzettelijk en met kracht, tegen haar gezicht. [14] De man met de zwarte trui was niet de man met de zwarte pet die [slachtoffer 4] sloeg. [15]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat in de [adres 3] twee “gekleurde types” recht op [slachtoffer 4] af liepen. De beide mannen begonnen [slachtoffer 4] plots te slaan.
Er ontstond een vechtpartij waarbij zich meerdere mensen gingen bemoeien. Even later kwam er nog een derde donker persoon aanlopen die kennelijk bij de twee andere gekleurde mannen hoorde.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat:
hij heeft gezien dat [medeverdachte 2] en [verdachte] met een groepje mensen ruzie hadden. [16]
Op 24 augustus 2013 omstreeks 04.35 uur hoorden verbalisanten portofonisch dat collega’s van de horecadetachement zagen dat er op de [adres 3] in Eindhoven een vechtpartij plaatsvond. Op aanwijzing van collega’s van het horecadetachement werd verdachte [verdachte] door verbalisanten aangehouden als verdacht van het plegen van een openlijke geweldpleging tegen personen. [17] Volgens de politie droeg verdachte ten tijde van het incident een zwart t-shirt en een zwart petje en had hij een schoudertasje bij zich. [18]
Verdachte heeft verklaard dat hij op genoemde datum en tijd met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op stap was op het [adres 4]. Verdachte heeft verklaard dat hij ook wel [bijnaam] wordt genoemd. [19]
Verdachte heeft tegenover verbalisanten verklaard dat hij een blauwe spijkerbroek, een zwart t-shirt en een zwart petje droeg en dat hij een zwart tasje bij zich had. [20]
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie en de raadsvouw, gelet op hetgeen hiervoor is omschreven wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met anderen openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5]. Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen is voor de rechtbank komen vast te staan dat verdachte deel uitmaakte van de groep personen die op de beide slachtoffers is afgelopen en hen is gaan slaan.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven opgesomde en deels uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 02 februari 2014 te Eindhoven,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf:
- om, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, weg te nemen geld,
toebehorende aan het [tankstation 1] aan [adres 2] en/of [benadeelde partij 1], en daarbij die voorgenomen diefstal te doen vergezellen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen één of meer medewerkers van dat tankstation en/of één of meer andere op
dat moment aanwezigen, te plegen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, met bedekt gezicht en handschoenen aan en een mes in zijn hand naar de toegangsdeur van dat tankstation is gelopen,
en/of
- om, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld één of meer medewerkers van het [tankstation 1] aan [adres 2], te dwingen tot de afgifte van geld, toebehorende aan [tankstation 1] en/of [benadeelde partij 1], met bedekt gezicht en handschoenen aan en een mes in zijn hand naar de toegangsdeur van dat tankstation is gelopen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
op 02 februari 2014 te Eindhoven met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geld, toebehorende aan [tankstation 2], welke diefstal werd
vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] (medewerkster van een tankstation) en [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal
gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte met een mes in de richting van die [slachtoffer 1] liep en een mes in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hield.
3.
op 03 februari 2014 te Eindhoven met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 3], medewerkster van het [tankstation 1] aan [adres 2], heeft gedwongen tot de afgifte van geld, toebehorende aan [tankstation 1] en/of [benadeelde partij 1], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte een mes in zijn hand had waarmee hij in de richting van die [slachtoffer 3] bewoog en met dat mes op en neer zwaaide en daarbij roepende "Geef mij alles wat je hebt",
en
op 03 februari 2014 te Eindhoven met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen bij een tankstation aan [adres 2] een kassa-lade met geld, toebehorende aan [tankstation 1] en/of [benadeelde partij 1], welke diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3], medewerkster van het [tankstation 1] aan [adres 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte met een mes in de richting van die [slachtoffer 3] liep en daarbij roepende "Ik wil meer, ik wil meer" en "Geef mij meer, geef mij meer".
4.
op 24 augustus 2013 te Eindhoven met anderen, op de openbare weg, [adres 3],
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5], welk geweld bestond uit het meerdere malen, (met kracht) slaan van die [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5];
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 1, feit 2, feit 3, feit 4 subsidiair:
Een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft verzocht om de eis van de officier van justitie te matigen en om aan verdachte naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan gekoppeld reclasseringstoezicht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een tweetal overvallen en een poging daartoe waarbij hij gebruik heeft gemaakt van een mes. Deze overvallen zijn, gelet op de dreiging die daarvan uitgaat, zeer traumatisch geweest voor de slachtoffers daarvan en hebben gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij teweeg gebracht. Dat de gedragingen van verdachte zijn slachtoffers daadwerkelijk hebben getraumatiseerd, blijkt wel uit de toelichting op de ingediende vorderingen van de benadeelde partijen. Hierbij heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van een ander, op deze manier snel aan geld te komen.
De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Daarnaast heeft verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen twee personen, zonder dat daarvoor ook maar enige aanleiding bestond.
Blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie is verdachte al eerder veroordeeld voor vermogensdelicten. In 2010 is hij voor een overval veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.Het voorwaardelijk deel van deze gevangenisstraf is volledig tenuitvoergelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van 30 december 2013.
Over verdachte is een rapportage opgemaakt door de reclassering. Hieruit blijkt dat verdachte delictgedrag niet lijkt te schuwen om te voorzien in zijn middelengebruik en financiën. Er is sprake van een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en narcistische trekken waardoor hij niet lijkt na te denken over de gevolgen van zijn handelen en hij heeft grote moeite met het zich inleven in de slachtoffers. In het verleden heeft verdachte meerdere behandelingen aangeboden gekregen. Echter, tot op heden komt verdachte zijn afspraken slecht na en is zowel hulpverlening als reclasseringstoezicht voortijdig afgebroken. Op basis van het recidiverisico, dat door de reclassering als hoog wordt ingeschat, en de afgenomen Risc adviseert de reclassering geen voorwaardelijk strafdeel op te leggen met begeleiding door de reclassering. Verdachte kan middels een zogenaamd Binnen Beginnen plan tijdens zijn detentie gaan werken aan de problematische leefgebieden.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].

De vordering
[slachtoffer 1] vordert een immateriële schadevergoeding van € 1.750,=.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum delict met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft verzocht om het gevorderde bedrag te matigen aangezien de namens de benadeelde partij in dit verband genoemde jurisprudentie niet ziet op een vergelijkbare zaak.
Beoordeling.
De rechtbank acht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid thans toewijsbaar, als rechtstreeks door de bewezen verklaarde feiten toegebrachte immateriële schade, een bedrag dat de rechtbank begroot op € 1250,=, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechterlijke uitspraak waarop de benadeelde partij zich ter onderbouwing van haar vordering beroept acht de rechtbank slechts ten dele vergelijkbaar met de onderhavige zaak. In de aangehaalde uitspraak was immers sprake van bedreiging met een vuurwapen hetgeen naar het oordeel van de rechtbank een (nog) grotere impact op een slachtoffer heeft dan bedreiging met een mes.
De rechtbank zal de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van het resterende deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank kan in dit stadium immers niet op basis van de beschikbare informatie die ten grondslag ligt aan de vordering beoordelen in hoeverre het bewezenverklaarde heeft geleid tot de gestelde psychische schade en of de bewezenverklaarde handelingen wellicht in een later stadium meer schade opleveren dan thans door de rechtbank tot een bedrag van
€ 1250,= is begroot.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2].

De vordering
[slachtoffer 2] vordert een immateriële schadevergoeding van € 1.750,=.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum delict met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft verzocht om het gevorderde bedrag te matigen aangezien de namens de benadeelde partij genoemde jurisprudentie niet ziet op een vergelijkbare zaak.
Beoordeling.
De rechtbank acht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid thans toewijsbaar, als rechtstreeks door de bewezen verklaarde feiten toegebrachte immateriële schade, een bedrag dat de rechtbank begroot op € 750,=, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Ook hier geldt dat de rechtbank de rechterlijke uitspraak waarop de benadeelde partij zich ter onderbouwing van haar vordering beroept slechts ten dele vergelijkbaar acht met de onderhavige zaak. In de aangehaalde uitspraak was immers sprake van bedreiging met een vuurwapen hetgeen naar het oordeel van de rechtbank een (nog) grotere impact op een slachtoffer heeft dan bedreiging met een mes. Daarnaast was de bedreiging met geweld voornamelijk gericht op de medewerkster van het tankstation, te weten [slachtoffer 1] en werd de benadeelde partij [slachtoffer 2] in geringere mate dan voornoemde medewerkster door verdachte bedreigd.
De rechtbank zal de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van het resterende deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank kan in dit stadium immers niet op basis van de beschikbare informatie die ten grondslag ligt aan de vordering beoordelen in hoeverre het bewezenverklaarde heeft geleid tot de gestelde psychische schade en of de bewezenverklaarde handelingen wellicht in een later stadium meer schade opleveren dan thans door de rechtbank tot een bedrag van € 750,= is begroot.
De benadeelde partij kan dit onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.

De vordering van de benadeelde partij [tankstation 2].

De vordering
[tankstation 2] vordert een schadevergoeding van € 555,-, zijnde het bedrag dat door verdachte werd gestolen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat onduidelijk is of de verzekering van het tankstation de schade heeft vergoed. Voor het overige heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Beoordeling.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar. Blijkens het voegingsformulier heeft [tankstation 2] met betrekking tot deze schade geen vergoeding ontvangen van de verzekeraar.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4].

De vordering
[slachtoffer 4] vordert vergoeding van de reparatiekosten aan zijn telefoon ad € 120,= en van telefonische gesprekskosten ad € 2,50, tezamen derhalve € 122,50. Daarnaast vordert hij een immateriële schadevergoeding van 275,=.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering toe te wijzen tot een bedrag van
€ 277,50, bestaande uit een bedrag van € 275,= immateriële schade en een bedrag van € 2,50 aan telefoonkosten.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering aangezien zij vrijspraak heeft bepleit voor het feit waarop de vordering betrekking heeft.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering, te weten immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 275,= en materiële schadevergoeding ter hoogte van
€ 2,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de gevorderde reparatiekosten aan de telefoon ad € 120,= afwijzen, aangezien niet is gebleken dat dit een schadepost betreft welke rechtstreeks is ontstaan door het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 45, 57, 63, 141, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
poging tot diefstal, vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken
en/of
poging tot afpersing.
T.a.v. feit 2:
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het
oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
T.a.v. feit 3:
afpersing
en
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het
oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
T.a.v. feit 4 primair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en/of maatregelen.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 4 primair:
Gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 2:
Maatregel van schadevergoeding van € 1250,00 subsidiair 22 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van € 1250,=
(zegge: eenduizendtweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit immateriële schade.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van € 1250,= (zegge: eenduizendtweehonderdvijftig euro), te weten immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 2:
Maatregel van schadevergoeding van € 750,00 subsidiair 15 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] van een bedrag van € 750,= (zegge: zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit immateriële schade.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], van een bedrag van € 750,= (zegge: zevenhonderdvijftig euro), te weten immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot
vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 2:
Maatregel van schadevergoeding van € 555,00 subsidiair 11 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [tankstation 2] van een bedrag van € 555,= (zegge: vijfhonderdvijfenvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 11 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit materiële schade.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [tankstation 2], van een bedrag van € 555,= (zegge: vijfhonderdvijfenvijftig euro), te weten materiële schade.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 4 primair:
Maatregel van schadevergoeding van € 277,50 subsidiair 5 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] van een bedrag van € 277,50 (zegge: tweehonderdzevenenzeventig euro en vijftig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van € 275,= immateriële schade en € 2,50 materiële schade (post telefoonkosten).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] van een bedrag van € 277,50 (zegge: tweehonderdzevenenzeventig euro en vijftig eurocent euro), te weten
€ 275,= immateriële schade en € 2,50 materiële schade (post telefoonkosten), te vermeerderen met de wettelijke rente over voormelde bedragen vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Wijst de vordering voor het overige af.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.J.H. Van Dellen, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. W.J.M. Fleskens, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 2 juni 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, genummerd 20140225.1600.83115 (onderzoeksnummer 22GRE14006).
2.Proces-verbaal bevindingen, proces-verbaal pag.136-139.
3.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 19 mei 2014.
4.Verklaring van [slachtoffer 1] (aangeefster), proces-verbaal pag.79-80.
5.Verklaring van [slachtoffer 1] (aangeefster), proces-verbaal pag. 81
6.Verklaring van [slachtoffer 2], proces-verbaal pag. 112
7.Verklaring van [slachtoffer 1] (aangeefster), proces-verbaal pag. 79
8.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 19 mei 2014.
9.Verklaring van [slachtoffer 3] (aangeefster), proces-verbaal pag. 116-117
10.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 19 mei 2014.
11.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Brabant Zuid-Oost, genummerd PL2204 2013117730.
12.Verklaring van [slachtoffer 5](aangeefster), proces-verbaal pag. 61.
13.Verklaring van [slachtoffer 4] (aangever), proces-verbaal pag. 64
14.Verklaring van [getuige 1], proces-verbaal pag. 76-77
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 75.
16.Verklaring van [medeverdachte 1], proces-verbaal pag. 55
17.Proces-verbaal aanhouding van verdachte, proces-verbaal pag. 29
18.Proces-verbaal van bevindingen, p. 66.
19.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 19 mei 2014.
20.Verklaring van verdachte, proces-verbaal pag. 39