ECLI:NL:RBOBR:2014:2864

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 mei 2014
Publicatiedatum
26 mei 2014
Zaaknummer
01/821221-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met kleindochter

Op 26 mei 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met zijn kleindochter. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het één keer plegen van ontucht, waarbij hij zijn kleindochter heeft aangeraakt bij haar borsten en vagina. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor meermalen gepleegde ontucht, zoals in de tenlastelegging was opgenomen. De zaak kwam aan het licht na een dagvaarding op 31 maart 2014, en de zitting vond plaats op 12 mei 2014. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de verdediging in overweging genomen. De verdachte ontkende opzettelijk ontucht te hebben gepleegd, maar erkende wel dat hij de kleindochter had aangeraakt. De rechtbank oordeelde dat de handelingen seksueel van aard waren en dat de verdachte schuldig was aan het bewezen verklaarde feit. De rechtbank legde een taakstraf op van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van €500 aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank benadrukte de ernst van de gepleegde feiten en de impact op het slachtoffer, en oordeelde dat de opgelegde straf passend was in verhouding tot de ernst van het delict.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/821221-13
Datum uitspraak: 26 mei 2014
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1945],
wonende te [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 mei 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 31 maart 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 03 september 2006 tot en met 12 februari 2012 te 's-Hertogenbosch (telkens) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] geboren op [1998], en bestaande het ontucht (telkens) uit:
- het knijpen in en/of wrijven over, in elk geval het betasten van de (blote) borsten van genoemde [slachtoffer] en/of
- het wrijven over, in elk geval het betasten van de (blote) vagina van genoemde [slachtoffer];
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs

De rechtbank acht bewezen dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] éénmaal ontuchtig heeft aangeraakt bij de borsten en de vagina. Hierover heeft verdachte ook zelf verklaard. Het gaat dan om het voorval in de slaapkamer bij verdachte thuis waarbij verdachte bij het ‘rechtleggen’ van het slachtoffer tijdens haar slaap haar over haar borsten en vagina heeft gewreven.
Verdachte voert aan dat een en ander per ongeluk gebeurde, maar erkent ook dat er sprake was van betasten van en wrijven over de borsten en vagina.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn dergelijke handelingen kennelijk seksueel van aard en moeten zij in dit verband worden aangemerkt als ontuchtig.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende wettig bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van meer dan de hiervoor beschreven handelingen, omdat de de getuigenverklaring van het slachtoffer onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen.
Volgens het tweede lid van artikel 342 Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt om tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Deze bepaling betreft de tenlastelegging in haar geheel; niet is vereist dat elk onderdeel daarvan ook in ander bewijsmateriaal steun dient te vinden.
Dit voorschrift betekent dat als van elkaar te onderscheiden beslissingen moeten worden aangemerkt enerzijds het oordeel dat de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar is en anderzijds het oordeel dat de verklaring van het slachtoffer in ander bewijsmateriaal voldoende steun vindt. Het feit dat die verklaring betrouwbaar wordt geacht kan niet op zichzelf als voldoende steunbewijs dienen. Een gebrek aan voldoende steunbewijs voor de verklaring van aangeefster kan dus niet worden gecompenseerd door een gemotiveerd oordeel dat die verklaring betrouwbaar is.
Het slachtoffer heeft tijdens haar studioverhoor bij de politie verklaard over meerdere momenten waarop en plaatsen waar de verdachte ontuchtige handelingen bij haar zou hebben verricht.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen het slachtoffer daarover heeft verklaard in onvoldoende mate steun vindt in andere bronnen dan de verklaring van het slachtoffer zelf, zoals in de verklaringen van verschillende andere getuigen. Immers de inhoud van die verklaringen, voor zover zij betreffen hetgeen zij van aangeefster hebben vernomen over de gedragingen van de verdachte, zijn direct of indirect afkomstig van dezelfde bron, te weten aangeefster. .

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
in de periode van 03 september 2010 tot en met 12 februari 2012 te 's-Hertogenbosch ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] geboren op [1998], en bestaande de ontucht uit:
- het wrijven over de borsten van genoemde [slachtoffer] en
- het wrijven over de vagina van genoemde [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

Voor het meermalen plegen van ontucht: een gevangenisstraf voor de tijd van tien maanden met aftrek, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde medewerking verlenen aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dit inhoudt behandeling door Kairos, of een soortgelijke instelling.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de officier van justitie verzocht het gevorderde bedrag te matigen en een passend bedrag vast te stellen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De verdediging heeft zich op standpunt gesteld dat volstaan kan worden met het opleggen van een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met zijn kleindochter, terwijl zij bij hem en zijn echtgenote logeerde. Hij heeft het vertrouwen, dat zijn kleinkind en haar ouders in hem mochten stellen, beschaamd en het slachtoffer op een plaats waar zij zich veilig moest kunnen voelen, juist een gevoel van onveiligheid bezorgd.
Verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en haar lichamelijke integriteit aangetast.
Slachtoffers van ontucht ondervinden daar vaak nog langdurig last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat ook het slachtoffer in deze zaak nog last ondervindt van het handelen van verdachte.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de straffen die in dit soort zaken gebruikelijk worden opgelegd.
De rechtbank acht een werkstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
De voorwaardelijke gevangenisstraf dient mede om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank aanmerkelijk minder bewezen acht dan de officier van justitie en van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].

De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebracht, de immateriële schade tot een bedrag van Eur 500,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk verklaren omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 249.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf :
ontucht plegen met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
Taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis
Gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht met een proeftijd van 2 jaren
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit
en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan
het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d,
tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen,
Stelt als bijzondere voorwaarde:
dat veroordeelde zich gedurende voornoemde proeftijd zal gedragen naar de
aanwijzingen hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, Regio
's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, zolang deze
instelling zulks noodzakelijk acht, ook als dit inhoudt een behandeling bij Kairos of een soortgelijke instelling,
waarbij de Reclassering Nederland, Regio's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6,
5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de
naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te
begeleiden.
Maatregel van schadevergoeding van EUR 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van EUR 500,= (zegge:
vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door tien
dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde
betalingsverplichting niet op.
Het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het
delict tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij :

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van EUR 500,= (zegge: vijfhonderd euro) immateriële schadevergoeding.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum
van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet
ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot
vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Lammers, voorzitter,
mr. J.H.L.M. Snijders en mr. S.J.W. Hermans, leden,
in tegenwoordigheid van J.C. de Steur, griffier,
en is uitgesproken op 26 mei 2014.