ECLI:NL:RBOBR:2014:2862

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 mei 2014
Publicatiedatum
23 mei 2014
Zaaknummer
01/845673-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en zware mishandeling in GGzE-omgeving met stanleymes

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 26 mei 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 augustus 2013 in Eindhoven een poging tot moord heeft gepleegd op een collega, [slachtoffer 1], door deze met een stanleymes in de hals en het bovenlichaam te steken. De verdachte, die lijdt aan een ernstige geestelijke beperking, heeft het mes voorbereid en opzettelijk gewacht op een gelegenheid om zijn slachtoffer aan te vallen. Tijdens de aanval heeft hij ook andere collega's, [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], die te hulp schoten, in gevaar gebracht door met het mes om zich heen te zwaaien. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat er voldoende bewijs was voor de poging tot moord en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan [slachtoffer 1] voor de geleden schade, die is vastgesteld op € 1.926,00. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de geestelijke toestand van de verdachte en de impact van zijn daden op de slachtoffers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845673-13
Datum uitspraak: 26 mei 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1987],
wonende te [adres],
thans gedetineerd te: Vught PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 november 2013, 7 februari 2014, 25 april 2014 en 12 mei 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 oktober 2013.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 augustus 2013 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 1] met een (stanley-/afbreek)mes in de halsstreek en/of het bovenlichaam heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 289 c.q. 287 juncto 45 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 13 augustus 2013 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] van het leven te beroven, met dat opzet, met een (stanley-/afbreek)mes in het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gesneden en/of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft gestoken en/of gesneden en/of met dat mes om zich heen heeft gezwaaid, terwijl die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] zich in zijn, verdachtes, onmiddellijke nabijheid bevond(en), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287 juncto 45 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 augustus 2013 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een of meer perso(o)nen) genaamd [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een (stanley-/afbreek)mes in het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gesneden en/of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft gestoken en/of gesneden en/of met dat mes om zich heen heeft gezwaaid, terwijl die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] zich in zijn, verdachtes, onmiddellijke nabijheid bevond(en, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302 juncto 45 Wetboek van Strafrecht).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak ten aanzien van feit 2 primair.

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 2 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Met de officier van justitie en de raadsman, acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte het opzet had, ook niet in voorwaardelijk zin, op het van het leven beroven van [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]

Bewijs

Vaststaande feiten. [1]
Op 13 augustus 2013 te Eindhoven wordt [slachtoffer 1] door verdachte in zijn gezicht, halsstreek en bovenlichaam gesneden en gestoken met een stanley-afbreekmes. [2] Het slachtoffer loopt hierbij onder meer een steekverwonding op van 3 cm diep in de hals en een steekverwonding op de borstkas van 10 cm. [3]
[slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zijn bij deze aanval het slachtoffer te hulp gekomen. [4] [slachtoffer 2] is hierbij in haar zij gesneden. [5]
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht onder feit 1 de impliciet primair tenlastegelegde poging tot moord wettig en overtuigend bewezen. Door [slachtoffer 1] met een scherp mesje te steken en te snijden in het gezicht, hals en borst, uiterst kwetsbare en vitale lichaamsdelen, heeft verdachte opzet gehad op de dood van [slachtoffer 1]. Er is bovendien sprake van een buitengewoon planmatig handelen door verdachte, zodat ook de voorbedachten rade kan worden bewezen.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair heeft de officier van justitie gerekwireerd tot een bewezenverklaring. Onder de omstandigheden dat anderen dicht om verdachte heen staan en hij daarbij wild om zich heen blijft zwaaien met een afbreekmes, kan geconcludeerd worden dat verdachte minimaal voorwaardelijk opzet heeft gehad om die anderen zwaar te verwonden.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 bepleit dat het bestanddeel voorbedachten rade niet kan worden bewezen en dat verdachte derhalve hiervan partieel dient te worden vrijgesproken. Verdachte is vanwege zijn stoornis niet in staat geweest tot een kalm en rustig beraad.
Verdachte dient volgens de raadsman van feit 2 te worden vrijgesproken, omdat verdachte geen opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, ook niet in voorwaardelijke zin. De woede van verdachte was slechts gericht op [slachtoffer 1].
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde poging tot moord (feit 1 primair) en poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd (feit 2).
De rechtbank baseert zich hierbij op de volgende onderdelen van het dossier:
Het proces-verbaal van
aangifte van [slachtoffer 1]waarin hij verklaart dat hij op het terrein van de Geestelijke Gezondheidszorg Eindhoven werkzaam is als persoonlijk begeleider van verdachte. Op 13 augustus 2013 ging [slachtoffer 1] op een gegeven moment medicijnen toedienen op de afdeling. [slachtoffer 1] zag vanuit zijn ooghoeken verdachte op hem afrennen. Verdachte had een stanleymes vast. [slachtoffer 1] hoorde dat er een mesje brak. Verdachte was alleen op [slachtoffer 1] gefocust. Hij heeft echt op [slachtoffer 1] ingemaaid en hem gesneden. Verdachte heeft een beweging gemaakt, van de hals naar de borst. Er ontstond een worsteling en verdachte probeerde [slachtoffer 1] constant te snijden. Hij probeerde alles bij [slachtoffer 1] te raken wat er maar te raken viel. Hij had het mes in zijn vuist geklemd. Het alarm werd aangezet en hij werd overmeesterd. Verdachte heeft het mes pas losgelaten toen hij overmeesterd was en op de grond lag. Toen [slachtoffer 1] op de gang lag, voelde hij een zeurende en irritante pijn. De wond in zijn hals zit 1,5 cm van de slagader vandaan. [slachtoffer 1] heeft meer dan 20 hechtingen in zijn hals en op zijn borst. [6]
Het proces-verbaal van verhoor van
getuige [slachtoffer 2]waarin zij verklaart dat zij op 13 augustus 2013 werkzaam was op de afdeling van verdachte. Op een gegeven moment hoorde ze gestommel en zag ze door het raam verdachte op [slachtoffer 1] afstormen en dat zij in een worsteling verweven raakten. Verdachte was in aanval. [slachtoffer 2] zag dat het shirt van [slachtoffer 1] aan flarden lag en dat hij onder het bloed zat, op zijn hoofd, borst, nek en hals. Vervolgens is [slachtoffer 2] naar de huiskamer gerend en heeft geprobeerd verdachte vast te pakken, maar dat lukte niet. [slachtoffer 2] zag dat verdachte met zijn armen aan het zwaaien was. Verdachte zat hoog in zijn agressie. [slachtoffer 2] had het idee dat de aanval van verdachte op [slachtoffer 1] gericht was en dat hij haar ook wilde uitschakelen om zo bij [slachtoffer 1] te komen. Zij heeft pas later gemerkt dat zij in haar zij gesneden was. Zij zag een gapende wond in de nek bij collega [slachtoffer 1]. [7]
Het proces-verbaal van verhoor van
getuige [slachtoffer 4]waarin zij verklaart dat zij op 13 augustus 2013 in haar kantoor zat te werken. Op een gegeven moment hoorde [slachtoffer 4] gestommel en is zij direct opgestaan en het kantoor uitgelopen. Zij zag verdachte slaande bewegingen maken naar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 1] in een hoek drukken. Zij zag dat haar collega's [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]) verdachte niet onder controle kregen. Hierop heeft ook zij geprobeerd om verdachte onder controle te krijgen maar dat lukte ook niet. Vervolgens hebben zij met zijn vieren verdachte in een hoek gedrukt, tegen een stoel aan. [slachtoffer 4] zag iets op de stoel liggen en heeft dit in haar zak gestopt. Zij zag dat het een soort mes was met papier erom gewikkeld. [slachtoffer 4] zag dat [slachtoffer 1] bloedde aan de linkerkant van zijn nek. [8]
De aanvullende verklaring van
getuige [slachtoffer 4]waarin zij verklaart dat zij sinds zaterdag (de rechtbank begrijpt: 10 augustus 2013) een gedragsverandering opmerkte bij verdachte toen hij terugkwam van verlof. Verdachte had [slachtoffer 4] meerdere malen te kennen gegeven dat hij liever terug zou willen naar de gevangenis, zo ook in het afgelopen weekend. Verdachte heeft tegen de getuige gezegd: 'Wat gebeurt er nou als ik hier iemand verkracht of vermoord?" of woorden van gelijke strekking. Zij had de indruk dat hij dit zei omdat hij terug wilde naar de gevangenis. Zij verklaart verder dat zij verdachte erg vastberaden vond tijdens zijn aanval op [slachtoffer 1]. Het was niet verdachte op de grond krijgen, maar hem bij [slachtoffer 1] weghalen. [9]
Het proces-verbaal van verhoor van
getuige [slachtoffer 3]waarin zij verklaart dat zij in haar functie als groepsleider op een afdeling van [naam afdeling] op maandag 12 augustus 2013 hoorde dat verdachte zei dat hij [slachtoffer 1] niet moest en dat hij [slachtoffer 1] nog wel terug zou pakken aangezien [slachtoffer 1] hem enige tijd daarvoor bij de keel zou hebben gegrepen.
Op 13 augustus 2013 zag zij [slachtoffer 1] medicijnen uitdelen aan de cliënten. Nadat hij verdachte zijn medicijnen had gegeven en met zijn rug richting verdachte gekeerd was, zag [slachtoffer 3] dat verdachte opsprong en richting [slachtoffer 1] rende. Er ontstond een worsteling. [slachtoffer 3] zag dat verdachte iets wits in zijn rechterhand hield en dat hij met dit voorwerp meerdere malen uithaalde naar [slachtoffer 1] en hem hierbij ook raakte. Hierop is [slachtoffer 3] met diverse begeleiders te hulp gesprongen en hebben zij geprobeerd verdachte te fixeren op de grond. [slachtoffer 3] zag vervolgens dat [slachtoffer 1] hevig bloedde uit zijn nekstreek. [slachtoffer 3] zag dat verdachte alleen nog maar gefocust was op [slachtoffer 1]. [10]
De aanvullende verklaring van
getuige [slachtoffer 3]dat ze zag dat verdachte iets wits in zijn hand vasthield en op [slachtoffer 1] afliep en met dat wit in rechterhand gericht op het gezicht en hals van [slachtoffer 1] uithaalde en daarbij stekende bewegingen maakte. Ze zag ineens veel bloed bij [slachtoffer 1]. Verdachte sloeg wild om zich heen en raakte [slachtoffer 3] en mogelijk ook andere verpleegkundigen. [11]
Het proces-verbaal van aanvullend verhoor van
[getuige 1]waarin zij verklaart dat zij op 13 augustus 2013 naast verdachte zat toen hij opeens opvloog naar [slachtoffer 1]. Volgens [getuige 1] heeft verdachte gewacht totdat [slachtoffer 1] hem de rug toekeerde en is verdachte hem toen achterna gerend. Tijdens de lunch heeft zij niets aan verdachte gemerkt. Hij straalde rust uit en het kwam erg onverwacht. [12]
De
verklaring van verdachteafgelegd bij de politie waarin hij aangeeft dat het een bewuste actie van hem was om [slachtoffer 1] te snijden. Een paar maanden geleden had hij ruzie met [slachtoffer 1] gehad, een personeelslid van de GGzE. [slachtoffer 1] heeft daarbij zijn keel dichtgeknepen. Verdachte werd daardoor zo boos op [slachtoffer 1] en dacht: “Ik pak jou nog wel een keer terug”. Vanaf die tijd is hij gaan nadenken hoe hij [slachtoffer 1] te pakken kon krijgen. Verdachte dacht: “Ik heb toch niets te verliezen” en bedacht een plan. Hij wilde [slachtoffer 1] snijden. Hij had zo’n hekel aan [slachtoffer 1]. Hij wilde [slachtoffer 1] vermoorden. Verdachte wilde zijn keel doorsnijden waardoor [slachtoffer 1] dood zou gaan.
Toen verdachte in de isoleercel terechtkwam (de rechtbank begrijpt: in mei 2013) bedacht hij het plan al. Soms dacht verdachte: “Ik maak hem dood”, maar soms dacht verdachte “Doodmaken is ook niet goed.”
Toen verdachte op zaterdag een verlofdag had (de rechtbank begrijpt: op 10 augustus 2013) had hij het plan al om een stanleymes te gaan kopen en daar [slachtoffer 1] mee te gaan snijden. Hij heeft die dag bij [winkel] een pak navulling voor een stanleymes gekocht. Verdachte verklaart dat als hij met zo’n mes zou gaan snijden hij zichzelf in zijn handen zou snijden, want ze zijn vlijmscherp. Toen hij zaterdag weer terug in de kliniek kwam, heeft hij op zijn kamer een mesje uit de verpakking gehaald en hieromheen toiletpapier gewikkeld als handvat. Verdachte had de mesjes de kliniek binnen kunnen smokkelen. Hij werd niet gefouilleerd. Hij heeft de mesjes onder zijn matras gelegd.
Op dinsdag (de rechtbank begrijpt: 13 augustus 2013) had verdachte het afbreekmes met daaromheen toiletpapier gewikkeld op zak. Tijdens de lunch kwam [slachtoffer 1] de medicijnen uitdelen. Toen [slachtoffer 1] wegliep, is verdachte achter hem aan gerend en heeft hem toen gesneden. [slachtoffer 1] draaide zich om en verdachte heeft hem toen meerdere malen gesneden. Verdachte heeft hem in ieder geval in zijn gezicht en hals gesneden. Er kwam heel veel bloed uit. [slachtoffer 1] heeft zich wel verweerd en er ontstond een worsteling. Zij zijn beiden op de grond beland. Er kwamen op een gegeven moment allemaal personeelsleden aangelopen en die trokken hen uit elkaar.
Het was voor verdachte een doelbewuste actie en hij heeft er goed over nagedacht. Verdachte pikte het niet dat [slachtoffer 1] zo met hem en andere patiënten omging en daarom bedacht verdachte het plan. Verdachte heeft, zo geeft hij aan, het juiste moment afgewacht om [slachtoffer 1] te pakken te nemen met het geprepareerde mes. [13]
De
verklaring van verdachteafgelegd bij de politie waarin hij aangeeft dat hij [slachtoffer 1] met de stanleymesjes wilde snijden, in zijn gezicht en keel. Toen hij de mesjes kocht, wist hij wel dat [slachtoffer 1] misschien zou kunnen overlijden. Verdachte gebruikte een stanley-afbreekmes, omdat dat scherper was dan een gewoon mes.
Toen [slachtoffer 1] op 13 augustus 2013 zijn medicatie gaf, heeft verdachte eerst zijn stanleymes gepakt en gekeken of hij het goed vast had.
Als [slachtoffer 1] zich niet had verdedigd, was hij misschien wel dood geweest, want verdachte ging door met snijden. Er kwamen andere mensen bij om te helpen. Verdachte was [slachtoffer 1] aan het snijden en zij probeerden [slachtoffer 1] te helpen. Dat vindt verdachte niet slim van ze, dat is gewoon dom. Dat is gevaarlijk als iemand gaat snijden. Volgens verdachte neem je dan het risico dat je zelf ook gesneden wordt.
Verdachte had het kokertje met mesjes de kliniek naar binnen gebracht in zijn broekzak. Hij nam het risico dat hij gefouilleerd zou worden. De laatste tijd werd verdachte niet veel meer gecontroleerd, omdat ze hem vertrouwden. Hij wist dus wel dat het zou lukken. [14]
Het samenstel van de voornoemde beschreven feiten en omstandigheden brengt met zich mee dat verdachte naar het oordeel van de rechtbank doelbewust en overeenkomstig een van tevoren bedacht plan [slachtoffer 1] heeft gestoken en gesneden in onder meer zijn hals en bovenlichaam, waar zich vitale en kwetsbare lichaamsdelen bevinden. De hals is een kwetsbaar onderdeel van het lichaam. Vanwege de aanwezigheid van o.a. slagaders bestaat er een grote kans op dodelijk letsel bij een steek- of snijbeweging op die plaats met een vlijmscherp stanleymes.
De tegen het slachtoffer gerichte handelingen van verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op het toebrengen van dodelijk letsel bij [slachtoffer 1]. Dat dit gevolg niet is ingetreden, is slechts te danken aan omstandigheden die geheel buiten de wil van verdachte liggen. Gelet op het bovenstaande is sprake van opzet op het van het leven beroven van [slachtoffer 1].
Uit de verklaring van verdachte zelf blijkt dat hij zeer planmatig te werk is gegaan. Hij heeft na een incident in mei 2013, waarbij verdachte in zijn ogen onjuist is behandeld door [slachtoffer 1], het plan opgevat om [slachtoffer 1] iets aan te doen. Verdachte heeft zelfs verklaard dat hij [slachtoffer 1] wilde vermoorden. Hij heeft daar naar eigen zeggen goed over nagedacht en heeft vervolgens op 10 augustus 2013 vlijmscherpe stanleymesjes gekocht. Dit mesje heeft verdachte geprepareerd door er een handvat aan te maken van toiletpapier zodat hij zichzelf bij het steken niet zou snijden. Vervolgens heeft hij het juiste moment afgewacht en op 13 augustus 2013 [slachtoffer 1] gesneden en gestoken in de hals en het bovenlichaam. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank op diverse momenten de tijd gehad om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft kunnen nadenken en zich daarvan rekenschap heeft kunnen geven (HR 27 juni 2000, NJ 2000, 605). Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd ten aanzien van de onbekwaamheid van verdachte om wegens zijn stoornis na te kunnen denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, wordt door de rechtbank verworpen. Een verminderde mate van toerekenbaarheid hoeft volgens vaste rechtspraak niet in de weg te staan aan een bewezenverklaring van voorbedachten rade (HR 5 februari 2008, LJN BB4959, NJ 2008, 97). Dit aspect komt aan de orde bij de strafbepaling, want raakt aan de mate van toerekenbaarheid.
Op grond van het bovenstaande verklaart de rechtbank de poging tot moord op [slachtoffer 1] bewezen.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair.
De rechtbank overweegt dat (op zijn minst) voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in het onderhavige geval de het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de personen die [slachtoffer 1] te hulp schoten, te weten: [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg veroorzaakt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank is daar in deze zaak sprake van, omdat verdachte in de dichte nabijheid van [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zwaaiende bewegingen heeft gemaakt met in zijn hand het geprepareerde zeer scherpe stanleymes op het moment dat deze personen probeerden hun collega [slachtoffer 1] te hulp te komen. Door aldus te handelen heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij genoemde personen zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 13 augustus 2013 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 1] met een (stanley-/afbreek)mes in de halsstreek en het bovenlichaam heeft gestoken en gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 13 augustus 2013 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
toe te brengen, met dat opzet met een (stanley-/afbreek)mes in het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gesneden en met dat mes om zich heen heeft gezwaaid, terwijl die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zich in zijn, verdachtes, onmiddellijke nabijheid bevonden, terwijl de uitvoering van
dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 primair (poging tot moord) en feit 2 subsidiair (poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd) een gevangenisstraf geëist voor de duur van twee jaren met aftrek van het reeds ondergane voorarrest en oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met een bevel tot verpleging van overheidswege.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit dat er geen ruimte meer is om een gevangenisstraf op te leggen. Verdachte is gebaat bij voorzetting van een behandeling in de huidige setting. Verdachte is erg bang voor de oplegging van een maatregel van terbeschikkingstelling. Met behulp van de huidige onderliggende rapportage van het Pieter Baan Centrum en de huidige diagnose is verdachte beter te begeleiden en te behandelen in de huidige setting. Het uitstellen van zicht op een einddatum in niet in het belang van verdachte en dient geen enkel doel. Het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling dient daarom achterwege te blijven.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord op [slachtoffer 1] en poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd ten opzichte van collega’s die [slachtoffer 1] te hulp kwamen. Het zeer gewelddadig karakter van de door verdachte gepleegde strafbare feiten laat zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om zwaar geweld tegen andere mensen te gebruiken.
Verdachte was zozeer gericht op het bereiken van zijn doel, het doden van [slachtoffer 1], dat hij daarbij op de koop toenam dat ook anderen daarbij zwaar gewond zouden raken. De gevolgen voor alle direct betrokkenen zijn ingrijpend. Niet alleen dragen zij de herinneringen aan dit incident bij zich, er is bij [slachtoffer 1] sprake van blijvende littekens. Maar ook de geestelijke gevolgen van deze doelgerichte vorm van agressie kunnen langdurig zijn. Door zijn handelen heeft verdachte diep en grof ingegrepen in het leven en welzijn van anderen, in het bijzonder dat van [slachtoffer 1]. Dat valt verdachte, los bezien van zijn beperkingen, zwaar aan te rekenen. De rechtbank weegt verder in zijn nadeel mee dat zijn agressie was gericht tegen de mensen die hem in het kader van hun beroep behandelden en verzorgden in het kader van een behandeling in GGZ-kader. Een delict als het onderhavige veroorzaakt veel onrust en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder hulpverleners. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten en andere direct betrokkenen ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan en de normale uitvoering van hun werk.
De rechtbank weegt in strafmatigende zin mee dat uit een omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebracht rapport van het Pieter Baan Centrum opgemaakt door P.G. Smits, psycholoog en T. den Boer, psychiater van 10 april 2014 blijkt dat de door hem gepleegde strafbare feiten in sterk verminderde mate aan hem kunnen worden toegerekend. Dit rapport houdt kort weergegeven in:
“Hoewel het delictscenario een duidelijk vooropgezet en overwogen plan suggereert, past - in gedragskundige zin en nadrukkelijk zonder daarmee buiten de forensische vraagstelling te willen treden - een consistente en doordachte planning niet bij de beperkte mogelijkheden van betrokkene. Zijn handelen getuigt van een zeer primitieve wijze van redeneren waarbij consequenties slechts in zeer beperkte mate overwogen kunnen worden. In de motieven voor zijn handelen, voor zover nu helder geworden, wordt een sterke maar ook kinderlijke vertekening van de realiteit gezien, terwijl de uitvoering van het delict, indien bewezen geacht, doordrenkt is van de beschreven pathologie: de beperkte grip die betrokkene heeft op zijn emotionele huishouding en daarmee op zijn handelen, de sterk paranoïde kleuring van zijn beleving, passend bij zijn psychotische kwetsbaarheid en zijn zeer lage sociaal-emotionele ontwikkelingsniveau, dragen bij aan het advies om betrokkene de ten laste gelegde feiten, indien bewezen geacht, in sterk verminderde mate toe te rekenen.”
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank acht het verder van groot belang dat op korte termijn de behandeling van verdachte aanvangt.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een gevangenisstraf van één jaar op zijn plaats.
De psychiater en de psycholoog van het Pieter Baan Centrum hebben in hun rapport van 10 april 2014 onder meer geconcludeerd en geadviseerd:
“Dit onderzoek leert dat betrokkene kampt met zeer ernstige verstandelijke beperking, geclassificeerd als lichte zwakzinnigheid, waarbij hij bovendien geneigd is tot achterdocht, uitmondend in paranoïde psychose bij toenemende onduidelijkheid of druk. Hij beschikt over een zeer laag sociaal-emotioneel ontwikkelingsniveau, waarbij grenzen tussen emoties diffuus zijn, zelfreflectie nauwelijks aanwezig is en leerbaarheid als uiterst beperkt beschouwd kan worden. Betrokkene is uiterst gevoelig voor negatieve bejegening, terwijl hij ook bij neutrale bejegening wegens zijn achterdochtige instelling vijandigheid kan ervaren. Vervolgens ontstaat vertekening van de werkelijkheid, waarbij betrokkene door rigiditeit in zijn denken vast blijft houden aan deze voor hem vijandige denkbeelden. Angst en boosheid zijn bij betrokkene emoties die in elkaar overlopen. Boosheid leidt tot paniekaanvallen en angst leidt tot boosheid, met daaraan gekoppelde handelingen. Gebrek aan zelfinzicht verhindert betrokkene om tijdig hulp in te roepen of om zelfstandig tot rust te komen. Een structurerende, voorspelbare en aan zijn niveau aangepaste omgeving is voorwaarde voor een goed functioneren. Wanneer dit ontbreekt, ontstaan toegenomen paranoïde, psychotische klachten en forse stemmingsproblemen; in het verleden leidend tot suïcidale gestes en ernstige automutilatie door zichzelf in brand te steken. (…)
Concluderend kan aangegeven worden dat betrokkene lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling, bestaande uit de lichte zwakzinnigheid, een zeer zwakke sociaal-emotionele ontwikkeling, een sterke neiging tot paranoïde, gevoed vanuit een negatief zelfbeeld en een inadequate realiteitstoetsing en daarnaast een rigide wijze van denken, waarbij gedachten op obsessieve wijze herhaald en beleefd kunnen worden. De neiging tot paranoïde inkleuring van de realiteit om zich heen, vloeit over in een als psychose te typeren toestandsbeeld, als de (emotionele) druk om hem heen toeneemt. Classificerend wordt dan gesproken van de ziekelijke stoornis psychotische stoornis, niet anderszins omschreven.
Deze problematiek betreft een beschrijving van de duurzame beperkingen waar betrokkene mee kampt en was dan ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde, indien bewezen geacht.
(…)
Het klinisch ingeschatte risico op herhaling van soortgelijke gewelddadige delicten is hoog.
(…)
De aan de problematiek van betrokkene aangepaste afdeling, waar hij verbleef voorafgaand aan de aanhouding, bleek onvoldoende waarborgen te kunnen bieden om het ten laste gelegde te voorkomen, indien bewezen geacht. (…)
Vanuit de beschrijving van de pathologie wordt duidelijk dat een langdurig zorgtraject noodzakelijk is, gezien de structurele problematiek, terwijl de geboden zorg voldoende veiligheid dient te bieden, ter voorkomen van recidieven. Om dit doel te bereiken, is een klinische, hoogbeveiligde omgeving noodzakelijk, waar behandeling, gespecialiseerd in de problematiek van betrokkene, geboden kan worden. Een dergelijke behandeling kan niet in voorwaardelijk kader geboden worden, aangezien betrokkene adequaat probleembesef ontbeert, waardoor hij niet geneigd is zich neer te leggen bij een behandelnoodzaak. De dynamiek van het ten laste gelegde is hiervan helaas een sprekend voorbeeld. Liever een periode in de gevangenis, dan nog langer in de kliniek, zo overwoog betrokkene zijn handelingen. Dit betekent dat onderzoekers geen andere adequate interventie kunnen adviseren ter voorkoming van recidieven, dan de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging.”
De rechtbank neemt de bovenstaande conclusies en adviezen over. Met de psycholoog en de psychiater is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk maakt.
De rechtbank overweegt voorts dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. De hierna te kwalificeren feiten betreffen misdrijven waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Voorts merkt de rechtbank op dat het misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte ter beschikking stellen. De rechtbank zal voorts bevelen dat verdachte van overheidswege verpleegd wordt, nu uit voormelde adviezen en de behandeling ter zitting blijkt dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen die verpleging eist.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de gehele vordering van [slachtoffer 1] toewijsbaar, met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Volgens de officier van justitie heeft de werkgever van de benadeelde partij kennelijk niet het volledige schadebedrag vergoed, anders zou er thans geen vordering zijn ingediend.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft aangevoerd dat mogelijk de werkgever van [slachtoffer 1] een deel van de schade heeft betaald. Voorts heeft de raadsman verzocht niet de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, omdat vanwege de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, een vervangende hechtenis niet wenselijk is.
Beoordeling.
De raadsman heeft aangevoerd dat mogelijk de werkgever van de benadeelde partij de schade (deels) heeft vergoed. De rechtbank overweegt hieromtrent dat volgens opgave van de benadeelde de werkgever deels zijn schade heeft vergoed, maar niet alles. Het staat de benadeelde partij vrij om de schade te verhalen op degene die de schade heeft veroorzaakt, zijnde verdachte. Niet aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij vergoeding van schade heeft gevorderd die reeds aan hem door zijn werkgever is vergoed.
De rechtbank acht de vordering geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict (13 augustus 2013) tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals door de raadsman verzocht, geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen en zal voor het toegewezen bedrag wel de schadevergoedingsmaatregel opleggen. De rechtbank acht het wenselijk dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict (13 augustus 2013) tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 37, 37a, 37b, 38d, 38e, 45, 57, 289 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder feit 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het onder feit 1 en onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
Poging tot moord
T.a.v. feit 2 subsidiair:
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregelen:
T.a.v. feit 1, feit 2 subsidiair:
* Gevangenisstrafvoor de duur van
1 jaarmet aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht

* Terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege

T.a.v. feit 1:
*
Maatregel van schadevergoedingvan
EUR 1926,00.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van EUR 1.926,- (zegge:
eenduizendnegenhonderdzesentwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 29 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 1.500,- immateriële schadevergoeding en EUR 426,- materiële schadevergoeding (post t-shirt, schoenen en eigen risico zorgverzekering ).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (13 augustus 2013) tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijstde vordering van de benadeelde partij
toeen veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van EUR 1.926,- (zegge: eenduizendnegenhonderdenzesenwtintig euro), te weten EUR 1.500,- immateriële schadevergoeding en EUR 426,- materiële schadevergoeding (post t-shirt, schoenen en eigen risico zorgverzekering).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (13 augustus 2013) tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. M. Lammers en mr. J.H.L.M. Snijders, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.A.M. Balemans-Jongeneelen, griffier,
en is uitgesproken op 26 mei 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de Politie-eenheid Oost-Brabant GR Eindhoven, genummerd 2013112065, sluitingsdatum 11 september 2013, 178 doorgenummerde bladzijden (hierna: PV).
2.PV, aangifte[slachtoffer 1], p. 35-37 en verklaring verdachte, proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 12 mei 2014.
3.Medische informatie betreffende[slachtoffer 1] d.d. 13 augustus 2013.
4.PV, verklaring getuige [slachtoffer 2], p. 47-50, verklaring getuige [slachtoffer 4], p. 88-90 en verklaring getuige [slachtoffer 3], p. 98-99.
5.PV, verklaring getuige [slachtoffer 2], p. 47-50, medische informatie betreffende [slachtoffer 2] d.d. 13 augustus 2013.
6.PV, aangifte [slachtoffer 1], p. 35-37.
7.PV, verklaring getuige [slachtoffer 2], p. 47-50.
8.PV, verklaring getuige[slachtoffer 4], p. 88-90.
9.PV, aanvullende verklaring getuige [slachtoffer 4], p. 92-97.
10.PV, verklaring getuige [slachtoffer 3], p. 98-99.
11.PV, verklaring getuige [slachtoffer 3], p. 100-102.
12.PV, verklaring getuige [getuige 1], p. 105-108.
13.PV, verklaring verdachte, p. 120-123, in het bijzonder p. 121-122.
14.PV, verklaring verdachte, p. 155-166, in het bijzonder p. 158, 161, 163.