ECLI:NL:RBOBR:2014:275

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 januari 2014
Publicatiedatum
23 januari 2014
Zaaknummer
01/820573-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor zedendelicten met bewijs voor feitelijke aanranding in Eindhoven

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant op 23 januari 2014, stond de verdachte terecht voor meerdere zedendelicten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de feiten 1 en 2, omdat zij niet overtuigd was van de bewezenverklaring. De discrepantie tussen de aangifte van de eerste aangeefster en haar eerdere verklaringen tijdens het intakegesprek leidde tot twijfels over de geloofwaardigheid van haar verklaring. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettige bewijsmiddelen waren om de verdachte voor deze feiten te veroordelen.

Echter, voor feit 3, dat betrekking had op een andere aangeefster, oordeelde de rechtbank anders. De verklaring van deze aangeefster werd als geloofwaardig beschouwd en werd ondersteund door andere getuigenverklaringen. De rechtbank vond voldoende bewijs dat de verdachte de aangeefster had gedwongen tot ontuchtige handelingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

De officier van justitie had een werkstraf geëist, maar de rechtbank besloot tot een gevangenisstraf van twee dagen, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte. De rechtbank benadrukte de ernst van de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en de impact die dergelijke feiten op slachtoffers hebben. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee leden betrokken waren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/820573-12
Datum uitspraak: 23 januari 2014
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1966],
wonende te [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 januari 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 december 2013.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks 16 maart 2012 te Eindhoven door geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een)
handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte zijn
vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd en/of gebracht
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
(in de hoedanigheid van werkgever van die [slachtoffer 1]) die [slachtoffer 1] (in het smalle
gedeelte van de kelder) (onverhoeds) heeft tegengehouden en/of vastgepakt
en/of vastgehouden en/of tegen zich aan heeft gedrukt en/of zodanig
onverwachts en/of snel heeft gehandeld dat deze [slachtoffer 1] niet de gelegenheid had
om zich daartegen te verweren en/of zich daaraan te onttrekken
en/of (aldus) voor die [slachtoffer 1] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
[artikel 242 Wetboek van Strafrecht]
2.
hij op of omstreeks 16 maart 2012 te Eindhoven, door geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden
van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het (met zijn hoofd
en/of hand(en)) betasten en/of aanraken van de borst(en) van die [slachtoffer 1] en/of
het betasten van de bil(len) van die [slachtoffer 1] en/of het duwen van zijn,
verdachtes, penis, tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of het duwen en/of
brengen van zijn, verdachtes, tong en/of lippen tegen de mond en/of lippen van
die [slachtoffer 1]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit de omstandighe(i)d(en) dat
hij, verdachte, (in de hoedanigheid van werkgever van die [slachtoffer 1]) die [slachtoffer 1]
(in het smalle gedeelte van de kelder) (onverhoeds) heeft tegengehouden en/of
vastgepakt en/of vastgehouden en/of naar zich toe en/of tegen zich aan heeft
getrokken en/of zodanig onverwachts en/of snel heeft gehandeld dat deze [slachtoffer 1]
niet de gelegenheid had om zich daartegen te verweren en/of zich daaraan te
onttrekken;
[artikel 246 Wetboek van Strafrecht]
3.
hij op of omstreeks 26 februari 2012 te Eindhoven, door geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden
van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit brengen en/of duwen
van zijn, verdachtes, tong en/of lippen tegen de lippen en/of mond van die
[slachtoffer 2]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit de omstandighe(i)d(en) dat
hij, verdachte, (in de hoedanigheid van werkgever en/of gedurende de
proefperiode van die [slachtoffer 2]) die [slachtoffer 2] mededeelde dat haar ex niet goed voor
haar was en dat hij, verdachte, kinderen van die [slachtoffer 2] wilde en/of
dat hij, verdachte, die [slachtoffer 2] (in het smalle gedeelte van de (bij)
keuken) (onverhoeds) (bij haar nek) heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of
(daarbij/vervolgens) die [slachtoffer 2] naar zich toe heeft getrokken en/of zodanig
onverwachts en/of snel heeft gehandeld dat deze [slachtoffer 2] niet de gelegenheid had
om zich daartegen te verweren en/of zich daaraan te onttrekken;
[artikel 246 Wetboek van Strafrecht]
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak (feiten 1 en 2).

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Voor bewijs is niet alleen nodig dat er (voldoende) wettige bewijsmiddelen zijn, maar ook dat de rechtbank de objectiveerbare volle overtuiging heeft bekomen dat verdachte het feit zoals dat is tenlastegelegd heeft begaan. Deze overtuiging ontbreekt bij de rechtbank. Niet alleen de wijze waarop de politie via haar vriend op de hoogte wordt gesteld van de vermeende aanranding roept enige vragen op, maar ook bevat de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] van 23 maart 2012, mede in vergelijking met het intakegesprek dat verbalisanten met haar hadden op 17 maart 2012, een aantal onzekerheden. In haar aangifte verklaart ze dat verdachte haar onder meer aan de onderkant van een van haar borsten heeft aangeraakt, terwijl ze daar tijdens het intakegesprek geen melding van maakt. Verder spreekt ze tijdens het intakegesprek niet over zoenen door verdachte, terwijl ze daar bij haar aangifte wel over verklaart. Hetzelfde geldt voor het bedreigen van haar vriend door verdachte. Daarover spreekt ze ook pas ten tijde van de aangifte. Daarbij komt dat aangeefster in haar aangifte verklaart dat zij ten tijde van het gebeuren een spijkerbroek droeg die eigenlijk te groot was en dat ze deze broek omhoog moest hijsen omdat ze er geen riem in had zitten, terwijl verbalisanten kort na het gebeuren relateren dat aangeefster was gekleed in een strakke spijkerbroek en haar vriend eveneens verklaart dat zij een strakke spijkerbroek droeg.
Op grond hiervan kan de rechtbank met onvoldoende zekerheid vaststellen dat de details die aangeefster omtrent het gebeuren schetst tot bewijs van het tenlastelegging kunnen leiden. Derhalve dient vrijspraak te volgen.

Bewijsoverweging (feit 3).

De rechtbank ziet geen enkele reden om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2], welke verklaring in voldoende mate wordt ondersteund door bewijsmiddelen die de door aangeefster geschetste context waarin een en ander heeft plaatsgevonden bevestigen. Deze context wordt geschetst door de vriend van aangeefster, [getuige 1], de vriend van verdachte [getuige 2] en door verdachte zelf.
[getuige 1] verklaart dat hij zich ten tijde van het gebeuren bevond in het restaurant van verdachte in gezelschap van zijn vriendin [slachtoffer 2], verdachte en [getuige 2] en dat hij op enig moment op verzoek van verdachte met [getuige 2] naar het cafégedeelte van het restaurant is gegaan. [slachtoffer 2] kwam daarna naar hem toe en ging op zijn schoot zitten. Toen ze weggingen vertelde ze hem met tranen in de ogen dat ze door verdachte op haar mond was gekust, dat hij, verdachte, twee kinderen van haar wilde en dat hij, [getuige 1], niks was voor aangeefster [slachtoffer 2] en haar ex ook niet. [getuige 2], een vriend van verdachte, verklaart dat verdachte wilde dat hij, [getuige 2], [getuige 1] het café liet zien, waarna [getuige 1] en [getuige 2] ongeveer vijf minuten samen in het café zijn geweest. Verdachte verklaart dat hij zich in de avond van 26 februari 2012 bevond in zijn restaurant in Eindhoven in gezelschap van aangeefster [slachtoffer 2], haar vriend [getuige 1] en zijn vriend [getuige 2].
Tot slot overweegt de rechtbank dat de verklaring van aangeefster dat verdachte haar in een smal gedeelte van zijn cafetaria opeens naar zich toetrok en haar kuste, steun vindt in de aangifte van getuige [slachtoffer 1]. Beide jonge vrouwen (respectievelijk 17 en 19 jaar) waren werkzaam voor verdachte en hebben beiden, zonder dat ze dat van elkaar wisten, melding/aangifte gedaan tegen verdachte. Zij kennen of kenden elkaar in het geheel niet. Hoewel de aangifte van [slachtoffer 1] zoals hiervoor is overwogen niet tot bewijs van het tenlastegelegde heeft geleid, komen uit haar aangifte naar het oordeel van de rechtbank zodanige overeenkomsten naar voren, dat deze aangifte van [slachtoffer 1] eveneens bijdraagt aan het bewijs van het onderhavige tenlastegelegde.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
3.
op 26 februari 2012 te Eindhoven door een feitelijkheid [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het brengen van zijn, verdachtes, tong en lippen tegen de lippen en mond van die [slachtoffer 2] en bestaande die feitelijkheid uit de omstandigheden dat hij, verdachte, die [slachtoffer 2] mededeelde dat haar ex niet goed voor haar was en dat hij, verdachte, kinderen van die [slachtoffer 2] wilde en dat hij, verdachte, die [slachtoffer 2] in het smalle gedeelte van de bijkeuken onverhoeds bij haar nek heeft vastgepakt en vastgehouden en daarbij/vervolgens die [slachtoffer 2] naar zich toe heeft getrokken en zodanig onverwachts en snel heeft gehandeld dat deze [slachtoffer 2] niet de gelegenheid had om zich daartegen te verweren en zich daaraan te onttrekken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van de feiten 1 tot en met 3 een werkstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en haar lichamelijke integriteit aangetast. Dit feit moet grote indruk op haar hebben gemaakt. Slachtoffers van dit soort feiten ondervinden daarvan vaak nog lang last.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en dat sinds het tijdstip waarop het door hem gepleegde strafbare feit heeft plaatsgehad geruime tijd is verstreken, terwijl verdachte, voor zover nu bekend, in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd;
De rechtbank kiest gelet op artikel 22 van het Wetboek van Strafrecht voor een andere strafmodaliteit dan de officier van justitie.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van twee dagen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 246.

DE UITSPRAAK

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 2 is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
t.a.v. feit 3:
een gevangenisstraf voor de duur van
2 dagenmet aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. M.L.W.M. Viering en mr. H.M. Hettinga, leden,
in tegenwoordigheid van G.A.M. de Laat, griffier,
en is uitgesproken op 23 januari 2014.