ECLI:NL:RBOBR:2014:2477

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 mei 2014
Publicatiedatum
19 mei 2014
Zaaknummer
01/845041-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diverse geweldsdelicten tegen de levensgezel van verdachte

In deze zaak, die op 20 mei 2014 door de Rechtbank Oost-Brabant werd behandeld, is verdachte vrijgesproken van diverse geweldsdelicten tegen zijn levensgezel, [slachtoffer 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangifte van [slachtoffer 1] niet voldoende werd ondersteund door andere bewijsmiddelen. De zaak werd aanhangig gemaakt via dagvaarding op 3 april 2014, en de rechtbank heeft tijdens de zitting op 6 mei 2014 de geldigheid van de dagvaarding bevestigd en de bevoegdheid van de rechtbank vastgesteld. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de ten laste gelegde feiten.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en de anonieme getuige beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de verklaring van [slachtoffer 1] niet in voldoende mate werd ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank merkte op dat de medische informatie over de verwondingen van [slachtoffer 1] niet voldoende was om de beschuldigingen te onderbouwen. Ook de foto’s van de verwondingen gaven geen duidelijkheid over de oorzaak ervan. De rechtbank heeft daarom besloten om verdachte vrij te spreken van alle ten laste gelegde feiten.

Daarnaast heeft de rechtbank de teruggave gelast van in beslag genomen voorwerpen aan de rechthebbende(n), omdat het belang van de strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, en de rechtbank heeft de kosten van de benadeelde partij op nihil vastgesteld. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. M. Senden als voorzitter.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845041-14
Datum uitspraak: 20 mei 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1972],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 mei 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 3 april 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 januari 2014 te Boxtel ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade,
althans opzettelijk [slachtoffer 1], zijnde verdachtes levensgezel van het leven te
beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een mes heeft gepakt en/of
vervolgens tegen voornoemde [slachtoffer 1] heeft geroepen "Ik maak je kapot" en/of
vervolgens voornoemde [slachtoffer 1] met een mes in de nek/hals, althans in het hoofd
heeft gesneden/gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
hij op of omstreeks 19 januari 2014 te Boxtel ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], zijnde
verdachtes levensgezel, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet met een stofzuigerstang op/tegen haar armen en/of op haar
lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 januari 2014 te Boxtel opzettelijk mishandelend een
persoon (te weten [slachtoffer 1], zijnde verdachtes levensgezel), met een
stofzuigerstang op/tegen haar armen en/of tegen haar lichaam heeft geslagen,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
hij op of omstreeks 19 januari 2014 te Boxtel [slachtoffer 1], zijnde verdachtes
levensgezel heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans
met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk
- een ijzeren magneetbord boven zijn hoofd gehouden en tegen voornoemde [slachtoffer 1]
geschreeuwd: "Ik zou deze punt in je kop moeten planten" en/of
- een mes aan voornoemde [slachtoffer 1] getoond en geroepen: "Ik zal dit mes eens
tussen je ribben zetten, je kapot steken, je nek afsnijden" en/of
- geroepen:"Echt [slachtoffer 1], je maakt me dol en echt de volgende keer zet ik [slachtoffer 2]
in het rode stoeltje en snij ik jouw keel door voor de ogen van [slachtoffer 2]" en/of
- geroepen: "Zorg dat [slachtoffer 2] binnen 10 minuten stil is anders snij ik je nek
eraf" en/of
- gezegd: "Als er nog iemand iets zegt over die schrammen in mijn gezicht dan
krijg jij vanavond ook tien keer zo diep een snee in je gezicht" en/of "En
elke keer als jij weerwoord geeft dan stomp ik haar op haar kin", althans
woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
hij meermalen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2012 tot en met 18
januari 2014 te Boxtel (telkens) opzettelijk mishandelend zijn levensgezel,
[slachtoffer 1], heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn
heeft ondervonden.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

Volgens de officier van justitie kan ten aanzien van feit 1 poging tot doodslag wettig en overtuigend worden bewezen. Feit 2 primair, feit 3 en feit 4 kunnen volgens de officier van justitie ook worden bewezen.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest waarvan 12 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren met als bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, een drugs- en alcoholverbod, een contactverbod en behandeling bij De Omslag (onderdeel Woenselse Poort).
De vordering van de benadeelde partij kan volgens de officier van justitie worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 2.713,10 met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in het overige deel van de vordering.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman pleit primair voor vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten en opheffing van de voorlopige hechtenis. Volgens de raadsman is er naast de aangifte geen ander bewijs voor de ten laste gelegde feiten. De verklaring van de anonieme getuige is niet bruikbaar voor het bewijs, nu deze getuige niet kan worden ondervraagd en derhalve van het bewijs dient te worden uitgesloten.
Subsidiair pleit de raadsman voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden en een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde toezicht door de reclassering. De vordering van de benadeelde partij moet aanzienlijk worden gematigd. De vordering is op onderdelen onderbouwd, maar het bedrag dat kan worden toegewezen dient nog lager te zijn dan de officier van justitie heeft gevorderd.

Vrijspraak.

T.a.v. feit 1, 2 primair en subsidiair, feit 3 en feit 4:
De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] niet (in voldoende mate) wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Verdachte ontkent dat hij de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. De verklaring van de anonieme getuige, zoals verwoord in een proces-verbaal van bevindingen, is naar het oordeel van de rechtbank niet bruikbaar voor het bewijs in deze zaak, omdat - gelet op het door de verdediging ingenomen standpunt inzake het niet kunnen horen van de getuige - niet wordt voldaan aan de voorwaarde genoemd in artikel 344a lid 3 onder b Sv. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van alle ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft daarbij het volgende in overweging genomen.
Ten aanzien van feit 1 blijkt uit de medische informatie in het dossier dat aangeefster een verwonding in haar nek heeft opgelopen die is gehecht. Nadere medische informatie over de aard en ernst van die verwonding en de vermoedelijke wijze van ontstaan daarvan ontbreekt in het dossier. Op de onderzochte messen is verder geen bloed van aangeefster aangetroffen. Derhalve kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het letsel is veroorzaakt door het steken dan wel snijden met een mes in de nek van aangeefster.
Ten aanzien van feit 2 zijn er naast de aangifte ook foto’s van aangeefster in het dossier waarop blauwe plekken te zien zijn. De oorzaak van die letsels is echter onduidelijk en kunnen ook verklaard worden door de gang van zaken zoals die door verdachte ter terechtzitting is geschetst. De rechtbank merkt daarbij op dat verdachte weliswaar heeft erkend dat sprake was van duwen en trekken en dat aangeefster daardoor mogelijk letsel heeft opgelopen, maar dat is niet ten laste gelegd.
Ten aanzien van feit 3 zijn er naar het oordeel van de rechtbank geen andere bewijsmiddelen in het dossier dan de aangifte. Ook uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen die deze aangifte ondersteunen.
Ten aanzien van feit 4 heeft aangeefster in haar aanvullende verklaring bij de politie op 31 januari 2014 gewezen op foto’s die zij heeft gemaakt nadat zij zou zijn geslagen door verdachte. Deze foto’s zijn in het dossier gevoegd (p. 99-103). Bij de foto’s van het letsel is geen datum vermeld. Volgens aangeefster zouden de foto’s van juni 2012 en december 2013 zijn. De rechtbank merkt ten aanzien van het eerste tijdvak op dat dit buiten de ten laste gelegde periode valt, terwijl wat betreft het tweede tijdvak er – afgezien van de verklaring van aangeefster - geen aanwijzingen voorhanden zijn die aannemelijk maken dat de foto’s in december 2013 zijn gemaakt. Bovendien heeft aangeefster ten aanzien van laatstgenoemd tijdvak verklaard dat zij niet meer weet wat verdachte toen precies heeft gedaan. Behoudens de aangifte zijn er mitsdien geen bewijsmiddelen dat verdachte zich in de aangegeven periode heeft schuldig gemaakt aan mishandeling van aangeefster, zodat verdachte daarvan bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs moet worden vrijgesproken.

Beslag.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen aan de rechthebbende(n), nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, nu deze aan verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerd bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Daarbij beziet de rechtbank de aangetroffen verdovende middelen en de daarbij behorende gebruiksvoorwerpen (snowseals, gripzakjes, weegschaal en ziplock bags) als een gezamenlijkheid van voorwerpen.

De vordering van de benadeelde partij.

Nu verdachte van alle hem ten laste gelegde feiten zal worden vrijgesproken, dient de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk te worden verklaard.
De benadeelde partij zal worden verwezen in de kosten door de verdachte in deze strafzaak gemaakt als na te melden.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht.

De voorlopige hechtenis.

De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis opgeheven met ingang van 7 mei 2014 om 12:00 uur. Deze beslissing is in een afzonderlijke beschikking opgenomen.

DE UITSPRAAK

T.a.v. feit 1, feit 2 primair, feit 2 subsidiair, feit 3, feit 4:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Teruggave inbeslaggenomen goederen aan de rechthebbende(n), te weten:
- trui en theedoek aan [slachtoffer 1];
- betaalpas, gsm (merk Huawei) en brieven aan verdachte.
Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- hennep en cocaïne, snowseals, gripzakjes, weegschaal, ziplock bags;
- politiestempel.
T.a.v. feit 1, feit 2 primair, feit 2 subsidiair, feit 3, feit 4:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Senden, voorzitter,
mr. W. Schoorlemmer en mr. M.Th. van Vliet, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E. de Dooij, griffier,
en is uitgesproken op 20 mei 2014.