ECLI:NL:RBOBR:2014:2438

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2014
Publicatiedatum
14 mei 2014
Zaaknummer
01/879292-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot moord en verboden wapenbezit met vrijspraak voor poging tot brandstichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 16 mei 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot moord, verboden wapenbezit en poging tot brandstichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 27 oktober 2013 in Lith, gemeente Oss, met voorbedachten rade heeft geschoten op een woonwagen waarin meerdere personen zich bevonden. Dit gebeurde met een vuistvuurwapen (merk Glock) en een jachtvuurwapen (type Riot-gun). De verdachte heeft hierbij meermalen geschoten, maar de uitvoering van het voorgenomen misdrijf is niet voltooid. De rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs is voor de poging tot moord, waarbij de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade handelde. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte in het bezit was van vuurwapens van categorie III, wat hem schuldig maakt aan verboden wapenbezit.

De rechtbank heeft echter de verdachte vrijgesproken van de poging tot brandstichting, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij opzettelijk brand heeft gesticht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte, ondanks zijn verweer dat hij in een gemoedsopwelling handelde, met voorbedachten rade heeft gehandeld. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar en moet een schadevergoeding van €10.000,- betalen aan de benadeelde partij. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/879292-13
Datum uitspraak: 16 mei 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1973],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: PI Leeuwarden.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 31 januari 2014, 11 april 2014 en 2 mei 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij (voorlopige) dagvaarding van 16 januari 2014 (bijlage 1). Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 2 mei 2014 is gewijzigd conform het bepaalde bij artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (bijlage 2), is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 oktober 2013 te Lith, gemeente Oss, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of een of meer andere perso(o)n(en) aanwezig in woonwagen [nummer] op het woonwagencentrum gelegen aan de [plaats 1] aldaar, van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, met een (vuist)vuurwapen, te weten een
pistool (merk Glock) en/of met een (jacht)vuurwapen, te weten een geweer (type Riot-gun), heeft/hebben geschoten op genoemde woonwagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op of omstreeks 27 oktober 2013 en/of 28 oktober 2013 in de gemeente Oss en/of in de gemeente Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapen(s) van categorie III, te weten een (vuist)vuurwapen (pistool, merk Glock) en/of een (jacht)vuurwapen (jachtgeweer, type Riot-gun), in elk geval een of meer vuurwapens, en/of (een) onderde(e)l(en) van een vuurwapen, te weten twee patroonhouders, en/of munitie van categorie III, te weten een aantal patronen, kaliber 9 mm, en/of een aantal hagelpatronen voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
3.
hij op of omstreeks 27 oktober 2013 te Lith, gemeente Oss, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand te stichten in/aan een woonwagen ([nummer]) staande op het woonwagencentrum gelegen aan de [plaats 1] aldaar, met dat opzet twee kunststof jerrycans gevuld met motorbenzine, in elk geval een licht ontvlambare vloeistof, in de vulopening van welke jerrycan(s) gedeeltelijk een doek aanwezig was, dat doek in de vulopening van die jerrycan(s) in brand heeft/hebben gestoken en/of (vervolgens) die jerrycan(s) tegen die woonwagen heeft/hebben gegooid, in elk geval met dat opzet (open) vuur in aanraking heeft/hebben gebracht met die woonwagen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en), te weten de in voormelde woonwagen aanwezige perso(o)n(en), te duchten was, terwijl de uitvoering van dat door hem,verdachte, en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Bronnen.
I. Een eindproces-verbaal van de politie Oost-Brabant, nummer 2013112188, afgesloten d.d. 14 januari 2014, aantal doorgenummerde bladzijden: 297. Dit eindproces-verbaal bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede andere bescheiden.
II. Een proces-verbaal Forensisch Onderzoek van de politie Oost-Brabant, nummer 2013112188, afgesloten d.d. 7 maart 2014, aantal bijlagen: 11. Dit proces-verbaal bevat een verzameling wettig opgemaakt processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede andere bescheiden.
III. Een kennisgeving van inbeslagneming van de politie Brabant-Noord, PL21YO-2013112188-14, d.d. 24 februari 2014.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis, wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen middels een cijfer verwezen naar de uitgebreide uitwerking daarvan in de aan dit vonnis gehechte bijlage A.
Inleiding.
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij de in de tenlastelegging genoemde personen moedwillig en met voorbedachten raad om het leven heeft willen brengen, door met twee verschillende vuurwapens veelvuldig op een woonwagen te schieten waarin de slachtoffers zich op dat moment bevonden. In het verlengde hiervan wordt verdachte verdacht van - kort
gezegd - verboden wapenbezit. Voorts zou verdachte gedurende het gewelddadige incident hebben getracht de betreffende woonwagen in brand te steken door twee brandende molotov cocktails tegen de woonwagen te gooien.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 (poging tot moord, meermalen gepleegd), feit 2 (verboden wapenbezit) en feit 3 (poging tot brandstichting) wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Dat verdachte molotov cocktails tegen de voorzijde van de woonwagen heeft gegooid,
wordt ondersteund door foto’s 77 t/m 80 van het FTO-dossier. Op deze foto’s zijn op
de muur aan de voorzijde van de woonwagen zwarte vlekken zichtbaar. De locaties
van deze zwarte vlekken corresponderen met de daaronder op de grond aangetroffen brandresten.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1 en feit 3. De verdediging refereert zich ten aanzien van feit 2.
[slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben in eerste instantie niets willen verklaren. Eerst enkele dagen na het incident hebben zij uitgebreid willen verklaren en aangifte willen doen. Dat is een opmerkelijke gang van zaken. Niet kan worden uitgesloten dat zij hun verklaringen onderling op elkaar hebben afgestemd. Hun daadwerkelijke aanwezigheid in de woonwagen ten tijde van de schietpartij staat ter discussie. Hun afgelegde verklaringen vertonen bovendien verschillen omtrent hetgeen zou zijn voorgevallen. Genoemde verklaringen zijn dusdanig onbetrouwbaar dat zij dienen te worden uitgesloten in de bewijsvoering.
Verdachte heeft hooguit de woonwagen willen beschadigen en had geen opzet om iemand van het leven te beroven. Hij heeft bovendien gehandeld in een soort van waas, een gemoedsopwelling, zodat geen sprake kan zijn van voorbedachten raad.
De afzonderlijk uitgeschreven handelingen ten behoeve van de brandstichting kunnen niet worden bewezen. Het dossier bevat geen enkel bewijsmiddel dat verdachte die feitelijke handelingen heeft verricht. De voorzijde van de woonwagen bevat ook geen brandsporen.
Verdachte betwist bovendien dat hij tegen zijn schoonvader zou hebben gezegd dat hij de woonwagen had aangestoken.
Het oordeel van de rechtbank.
Bruikbaarheid ‘verklaringen’ [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op 31 oktober 2013.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten[verbalisant 1] en [verbalisant 2]
(bron I, blz. 248-251) volgt dat verbalisanten op 31 oktober 2013 met[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] over het schietincident hebben gesproken. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] wensten geen officiële verklaring af te leggen of aangifte te doen en stemden in met het vastleggen van hun relazen in een proces-verbaal van bevindingen. De rechtbank constateert dat verbalisanten in hun verslaglegging er vervolgens voor hebben gekozen om de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in een gemeenschappelijk relaas vast te leggen in plaats van in twee afzonderlijke relazen. Door deze werkwijze is het de rechtbank onduidelijk wie van hen exact wat heeft gezegd. Hierdoor acht de rechtbank de in dit verband opgetekende uitlatingen dan ook niet bruikbaar voor het bewijs. Anders dan bij[slachtoffer 2] brengt dit met zich mee dat het procesdossier geen (uitgebreide) verklaring van [slachtoffer 1] bevat, aangezien zij op 22 november 2013 voor het doen van aangifte gemakshalve heeft volstaan met een verwijzing naar hetgeen zij op 31 oktober 2013 heeft verklaard
(bron I, blz. 239).
Betrouwbaarheid verklaringen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2].
De rechtbank stelt vast dat betrokkenen kort na het incident geen verklaring hebben willen afleggen dan wel aangifte hebben willen doen. [slachtoffer 1] heeft op dat moment volstaan met de opmerking dat er was geschoten terwijl zij zich in de woonwagen bevonden. De rechtbank ziet, anders dan de raadsman, echter geen grond om een negatief waardeoordeel te verbinden aan de in eerste instantie terughoudende reacties van betrokkenen.
De rechtbank constateert dat [slachtoffer 3] en[slachtoffer 2] in hun verklaringen/aangiftes
van respectievelijk 29 oktober 2013
(2)en 22 november 2013
(3)op detailniveau weliswaar verschillend hebben verklaard, maar dat zij in grote lijnen en op essentiële onderdelen onderling overeenstemmend hebben verklaard. Hun verklaringen ondersteunen en versterken elkaar en worden vervolgens op onderdelen weer bevestigd door de diverse resultaten van het tactisch en technisch onderzoek. De rechtbank ziet dan ook geen enkele aanleiding om aan de juistheid van de verklaringen [slachtoffer 3] en[slachtoffer 2] te twijfelen. De rechtbank ziet in de verschillen op detailniveau veeleer een contra-indicatie voor de door verdediging gestelde onderlinge afstemming van deze verklaringen. De rechtbank hecht er in dit verband nog aan om op te merken dat betrokkenen slechts in algemene bewoordingen over de betrokkenheid van verdachte bij de ten laste gelegde (poging tot) brandstichting hebben verklaard, daar waar het – indien de stelling van de verdediging juist zou zijn – voor de hand had gelegen om daarover eveneens aangedikt te verklaren. Dat sprake is geweest van onjuist verklaren over de feiten is niet aannemelijk geworden. De rechtbank verwerpt dan ook het betrouwbaarheidsverweer van de raadsman. Dit brengt onder meer met zich dat de rechtbank voor vaststaand aanneemt dat de in de verklaringen van [slachtoffer 3]
en [slachtoffer 2] genoemde personen zich ten tijde van de schietpartij in de beschoten woonwagen bevonden. Het procesdossier bevat, naast een enkele opmerking van verdachte, geen enkele aanwijzing voor het tegendeel.
Identiteit schutter.
Uit de verklaring van [slachtoffer 3] volgt dat er op 27 oktober 2013 omstreeks 11:00 uur veelvuldig op de woning gelegen aan de [plaats 1] te Lith is geschoten. Hierbij werd volgens hem met verschillende soorten munitie geschoten.
(2)
Het schietincident is op zondag 27 oktober 2013 omstreeks 11:10 uur bij de politie gemeld.
(1)
[slachtoffer 2] noemt uitdrukkelijk verdachte als de schutter.
(3)
Op camerabeelden is te zien dat rond het tijdstip van de schietpartij een bestelbus, soortgelijk als die van verdachte, het woonwagenkamp aan de [plaats 1] te Lith oprijdt en ruim drie minuten later weer van het kamp afrijdt
(8).Op camerabeelden van een tankstation te Lith is in dit verband om 11:00 uur een witte Volkswagen Crafter te zien komende vanuit de richting van Oss (naar Lith). Hetzelfde voertuig rijdt om 11:06 uur
terug in de richting van Oss
(9).Verdachte woont te Oss
(15.1)en is in het bezit van een witte Volkswagen Crafter
(5, 15.3).De in beslag genomen Volkswagen Crafter met kenteken [kenteken] staat op naam van verdachte
(24).In dit voertuig wordt een patroon van een hagelgeweer aangetroffen
(24).
Het telefoonnummer van verdachte ([telefoonnummer]) straalt op 27 oktober 2013 te 11:06:31
en 11:06:53 zendmasten aan in Lith.
(11)
[persoon 1] heeft op 27 oktober 2013 op meerdere momenten telefonisch contact met verdachte. Hierbij hoort zij hem onder meer zeggen: ‘Ik ben in Lith, maar ik kom zo naar huis’, dat hij naar Duitsland ging omdat alles nu toch kapot was en ‘Ik weet dat ik nou toch alles kapot heb gemaakt.’
(4).[persoon 2] hoort verdachte diezelfde dag (’s-middags) tegen hem zeggen dat hij (verdachte) problemen had.
(6)
De telefoon van verdachte heeft op 27 oktober 2013 te 15:34:52 uur, 15:38:02 uur en 15:46:11 uur sms-berichten ontvangen, respectievelijk: ‘Waar ben jij dan kanker boer, hier krijg jij spijt van, ik kom meteen waar jij wil’, ‘Jij hebt mis geschoten kanker stumpert, laffe kanker boer’ en ‘Jij staat 20 nul voor, maar naar de rondes worden de prijzen pas verdeeld’.
(11)
Een persoon genaamd [verdachte], geboren op [1973] en woonachtig aan de [adres] in Oss, vertelt in een 112-melding van 27 oktober 2013 te 21:23 uur dat
hij ’s-middags heeft geschoten op een woonwagen te Lith en dat hij een tas met daarin een wapen bij zich heeft. Deze tas ligt op de achterbank van de auto van zijn schoonvader ([persoon 3], rechtbank) die hem naar het politiebureau te Eindhoven rijdt
(12). De stem van de melder wordt herkend als zijnde de stem van verdachte.
(13)
Verdachte wordt op 27 oktober 2013 omstreeks 22:11 uur te Eindhoven aangehouden
(14).Bij de insluitingsfouillering worden bij hem vier patronen, waaronder een patroon met als opschrift 9 mm S&B Luger, aangetroffen
(16).Op de achterbank van de auto (Fiat Punto)
van [persoon 3] wordt een sporttas aangetroffen met daarin een vuistvuurwapen Glock, schietklaar (in kamer) met een 9 mm patroon en met een patroonhouder gevuld met patronen. Verder worden aangetroffen twee losse patroonhouders, gevuld met 9 mm patronen. Deze passen bij een vuistvuurwapen Glock.
(20 en 26)
Volgens [persoon 3] heeft verdachte tegen hem gezegd dat verdachte ‘daar om zich heen had geschoten en toen de caravan in de brand had gestoken.’ Hierbij wordt een link gelegd met de caravan van een ex-vriendin ([slachtoffer 2], rechtbank).
(7)
Op 28 oktober 2013 wordt in de meterkast van de woning van verdachte aan de [adres] te Oss een geweer (riot gun) aangetroffen, met drie patronen in het buismagazijn en een patroon (schietklaar) in de kamer.
(17, 18, 19)
Verdachte erkent in zijn eerste verklaring d.d. 28 oktober 2013 dat hij daar heeft geschoten en dat het op het kampje in Lith is geweest. In diezelfde verklaring erkent hij het bezit van een pistool merk Glock, met 9 mm patronen, en een shotgun waar hagelpatronen in gaan
. (15.1)
Op de openbare weg voor de woonwagen aan de [plaats 1] te Lith en op de binnenplaats van die woonwagen worden in totaal 38 hulzen van kaliber 9 mm, een kogelpunt, een patroon 9 mm (niet verschoten), een hagelpatroon (niet verschoten) en een hagelpatroon (verschoten) aangetroffen
. (22, 23)
In de woning aan de [plaats 1] worden in totaal 30 kogelpunten en twee kunststofproppen van hagelpatronen aangetroffen.
(22, 23)
Uit vergelijkend onderzoek volgt dat de buiten de woonwagen aangetroffen (38) 9 mm hulzen zeer waarschijnlijk zijn verschoten met de onder verdachte in beslag genomen Glock. De drie aangetroffen hagelpatronen (2x op de plaats delict buiten, en 1x in de Volkswagen Crafter) passen in een zeer grote mate van waarschijnlijkheid bij het in beslag genomen hagelgeweer. De in de woonwagen aangetroffen twee hagelproppen zijn verschoten hagelpatronen die passen bij patronen van kaliber 12 (zoals de hiervoor genoemde 3 hagelpatronen).
(27)
De in beslag genomen vuurwapens (Glock en riot gun), de drie patroonhouders behorende bij de Glock en twee op de plaats delict (buiten) aangetroffen hagelpatronen bevatten DNA-profielen die in (meest) meer of mindere mate matchen met het DNA-profiel van verdachte.
(26)
Alles overziende komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte degene is geweest die
de woonwagen gelegen aan de [plaats 1] te Lith heeft beschoten, en wel met een vuistvuurwapen Glock en een hagelgeweer (riot gun).
Tijdpad.
De rechtbank neemt als vaststaand aan dat verdachte op 27 oktober 2013 kort na 10:30 uur met zijn Volkswagen Crafter van zijn woning aan de [adres] te Oss naar het woonwagenkamp gelegen aan de [plaats 1] te Lith is gereden, alwaar hij rond 11:00 uur arriveerde. De rechtbank leidt dit, in onderling verband en samenhang bezien, af uit de verklaring van zijn vriendin [persoon 1] (verdachte kwam tussen 07:00 en 08:00 uur thuis)
(4),de zendmastgegevens van het telefoonnummer van verdachte (tussen 07:30:38 uur en 10:23:08 uur zendmasten aangestraald in Oss, gevolgd door het aanstralen van een zendmast in Alphen te 11:06:31 uur en het aanstralen van een zendmast in Lith om 11:06:31 uur en 11:06:53 uur)
(11),de camerabeelden van tankstation De Haan te Lith (een witte Volkswagen Crafter passeert het tankstation om 11:00 uur komende uit de richting van Oss)
(9)en de verklaring van [slachtoffer 3] (de schietpartij vond plaats omstreeks 11:00 uur)
(2).Een en ander past ook in de gegevens van Google maps, waaruit volgt dat de afstand tussen de woning van verdachte en het woonwagenkamp aan de [plaats 1] te Lith circa 12 kilometer bedraagt en het afleggen van die afstand met de auto circa 17 minuten duurt.
Beoordeling handelen verdachte.
Zoals hiervoor is vastgesteld, kwam verdachte, na een autorit van circa 17 minuten, omstreeks 11:00 uur aan op het woonwagenkamp aan de [plaats 1] te Lith. Voorts is
reeds vastgesteld dat hij op dat moment twee vuurwapens, te weten een pistool en een hagelgeweer (riotgun), met bijbehorende munitie bij zich had.
Verdachte had daarnaast extra munitie bij zich in twee extra patroonhouders
(20,
26, 27).
Nadat verdachte ter plaatse kwam, is hij gelijk en zonder enig contact met wie dan ook op de ramen aan de voorzijde van woonwagen nummer [nummer] beginnen te schieten en wel (bezien vanaf de straatzijde) van links naar rechts. Vervolgens heeft hij het erf van nummer [nummer] betreden en is hij naar de rechterzijkant (bezien vanaf de straatzijde) van de woonwagen gelopen om aldaar door een raam en (de ruit van) de voordeur te schieten
. (2, 3, 22 en 28)
De rechtbank leidt uit de verklaring van [slachtoffer 3]
(2)en de uitgelezen camerabeelden van de woning gelegen aan de [plaats 2] te Lith
(8)af dat verdachte gedurende circa drie minuten op de woonwagen heeft geschoten. Voorts volgt uit genoemde verklaring dat verdachte hierbij nagenoeg aaneengesloten heeft geschoten. Een en ander past ook bij de grote hoeveelheid patronen die op de plaats delict zijn aangetroffen en de in de woning aangetroffen kogelpunten. Het sporenonderzoek heeft uitgewezen dat verdachte in elk geval 38 kogels van het kaliber 9 mm en twee hagelpatronen door de ruiten van de woonwagen heeft afgevuurd
(22, 23).De schoten zijn hierbij van dichtbij op ongeveer borsthoogte en lager in met name de woonruimte van de woonwagen afgevuurd. Een deel van de kogels is afgeketst op een hard oppervlak en heeft een verdere baan afgelegd in de woonruimte
(22, 28).De bij verdachte aangetroffen drie patroonhouders hebben een capaciteit van 15 (2x) en 17 patronen
(27),zodat verdachte tenminste twee maal heeft moeten herladen en doorladen voordat hij weer verder kon gaan met schieten.
Verdachte zegt dat hij zich niets meer kan herinneren van zijn handelen daar ter plaatse.
De rechtbank zal het handelen van verdachte dan ook naar uiterlijke verschijningsvorm moeten duiden. Uit dit samenstel van voorwerpen en handelen spreekt overduidelijk dat verdachte gericht gedurende enige tijd levensbedreigend geweld heeft uitgeoefend tegen
de personen die zich in de woning bevonden, te weten [slachtoffer 3], [slachtoffer 2],
[slachtoffer 1] en twee kinderen ([naam 1] en [naam 2])
(1, 2, 3).Dat er zich op dat moment personen in de woning bevonden, moet gelet op de dag (zondag) en het tijdstip (ongeveer 11:00 uur) van de schietpartij ook voor verdachte voorzienbaar zijn geweest. Verdachte ging daar blijkens zijn uitlating ‘Kom naar buiten schijterds’
(2, 3)kennelijk ook vanuit
.Deze uitlating wijst er bovendien op dat hij de confrontatie zocht met een of meer in de woning aanwezige personen.
Het handelen van verdachte is naar uiterlijke verschijningsvorm (doel-) gericht op het toebrengen van fataal letsel. De enkele omstandigheid dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte ook daadwerkelijk gericht heeft geschoten op een of meer in die woning aanwezige personen doet daar niet aan af, gelet op het grote aantal schoten en de wijze waarop die schoten zijn afgevuurd. Bij dit alles betrekt de rechtbank het dodelijk gevolg
dat elk van de schoten had kunnen hebben. In elk geval heeft verdachte welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat in het spervuur van kogels een of meer in de woning aanwezige perso(o)n(en) dodelijk zou(den) worden geraakt. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte in elk geval in voorwaardelijke zin het opzet heeft gehad op het
van het leven beroven van die personen.
Voor het beantwoorden van de vraag of bij dit handelen van verdachte sprake is geweest van voorbedachten raad acht de rechtbank het navolgende van belang.
Volgens bestendige jurisprudentie dient voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten raad’ vast komen te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachten raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachten raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het
besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachten raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachten raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachten raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat in geval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachten raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval, zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat er sprake is van voorbedachten raad.
Toegespitst op deze strafzaak komt de rechtbank tot het oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van alle hiervoor gerelateerde gedragingen kan worden afgeleid
dat het opzettelijk handelen van verdachte voortkomt uit een vooropgezet en overdacht
plan. De rechtbank betrekt bij dit oordeel ook de omstandigheid dat verdachte, voordat
hij naar het woonwagenkamp is gereden, eerst de tas met wapens en munitie van de kast
van de slaapkamer heeft moeten halen. De rechtbank leidt dit af uit de eigen verklaring van verdachte (
15.1 en 15.2). Voorts kent de rechtbank voor wat betreft het planmatig handelen betekenis toe aan de omstandigheid dat verdachte tevens verantwoordelijk kan worden gehouden voor de aan de voorzijde van de onderhavige woonwagen aangetroffen verse brandresten, afkomstig van twee jerrycans met brandbare vloeistof, met in de (geopende) vulopening een stuk stof. Deze voorwerpen zijn in de omgeving van de woonwagen tot ontbranding gekomen.
(22, 29)
De stelling van de verdediging dat verdachte heeft gehandeld in een soort van waas, een gemoedsopwelling, acht de rechtbank niet te rijmen met de hiervoor geschetste feitelijke gang van zaken. De veelheid van handelingen en beslissingen die verdachte daarbij heeft moeten nemen, maken het handelen in een waas niet aannemelijk.
De rechtbank wil hierbij nog opmerken dat voor het aannemen van voorbedachten raad
niet vereist is dat verdachte ter zake de reden(en) van zijn handelen inhoudelijk iets heeft verklaard. Daarbij komt nog dat de verdachte heeft geweigerd om mee te werken aan de totstandkoming van rapportages over zijn geestvermogens. Hierdoor is het voor de rechtbank niet mogelijk te beoordelen of er zich mogelijk bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan bij verdachte, waardoor zijn handelen in deze zaak niet zou moeten worden beoordeeld naar de normale maatstaven voor de duiding van menselijk handelen en gedrag.
Verdachte heeft, volgens zijn eigen verklaring, voorafgaand aan deze handelingen een grote hoeveelheid alcohol en (hard)drugs gebruikt. Verdachte was bekend met de uitwerking van deze stoffen op zijn inschattings- en beoordelingsvermogen. Indien en voor zover dit gedeelte van zijn verklaring al feitelijk juist is, heeft verdachte het volledig aan zichzelf te wijten dat hij zich volstrekt niet in de hand had en blijkbaar daardoor is overgegaan tot het toepassen van dit potentieel dodelijk geweld. Verdachtes gesteldheid als gevolg van zijn middelengebruik staat op zichzelf dan ook niet in de weg aan de omstandigheid dat zijn voorgenomen besluit - in juridische zin - in kalm beraad en rustig overleg is genomen.
Alles overziende oordeelt de rechtbank dat verdachte, gelet op zijn handelwijze en het tijdsverloop, op meerdere momenten de gelegenheid heeft gehad zich te beraden en keuzes te maken en dat hij over zijn daad en uitkomst daarvan heeft nagedacht.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten raad en zich aldus schuldig heeft gemaakt aan een vijfvoudige poging tot moord.
Medeplegen schietpartij.
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank geen wettig bewijs
voorhanden voor de betrokkenheid van een derde bij het schietincident. Verdachte
zal dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Verboden wapenbezit.
Uit hetgeen de rechtbank hiervoor onder het kopje ‘identiteit schutter’ heeft vastgesteld,
volgt dat verdachte in het bezit is geweest van een vuistvuurwapen Glock (op 27 oktober 2013), een hagelgeweer/riot gun (op 27 en 28 oktober 2013), patroonhouders (Glock) en bijbehorende munitie van beide vuurwapens. Verdachte heeft ter terechtzitting ook erkend dat hij deze wapens en bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad. Hoewel het procesdossier een proces-verbaal van een wapendeskundige met betrekking tot de categorisering van de wapens en munitie ontbeert, acht de rechtbank het ondubbelzinnig vaststaan dat de, zoals gebleken, werkzame vuurwapens niet onder categorie II vallen en daarmee automatisch onder categorie III vallen. Datzelfde geldt voor de bijbehorende patroonhouders en munitie. Dit feit (2) kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen, met dien verstande dat verdachte de vuurwapens, patroonhouders en munitie als enige persoon voorhanden heeft gehad.
Poging tot brandstichting.
Verdachte is, voorzien van twee geprepareerde jerrycans met brandbare vloeistof, naar de onderhavige woonwagen gereden. De jerrycans met brandbare inhoud waren voorzien van een stuk stof in de vulopening van de jerrycans. De beide jerrycans zijn in de nabijheid van de woonwagen tot ontbranding gekomen en uitgebrand aangetroffen door de politie. De rechtbank kan echter uit de beschikbare bewijsmiddelen niet met afdoende mate van zekerheid afleiden dat verdachte deze ontbranding bewust heeft veroorzaakt. De mogelijkheid dat als gevolg van het vuurwapengebruik de benzine(damp) tot ontbranding is geraakt, is niet denkbeeldig. Ook voor het ten laste gelegde gooien van jerrycans is in het dossier geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig. De (mogelijke) sporen op de muur van de woonwagen - waaraan de officier van justitie tijdens de zitting van 2 mei 2014 heeft gerefereerd - zijn niet onderzocht, zodat niet kan worden vastgesteld dat die sporen iets te maken hebben met het ten laste gelegde gebruik (gooien) van de jerrycans als brandbom. De verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] bieden op dit punt ook geen uitsluitsel. Omdat een begin van uitvoering van de ten laste gelegde poging tot opzettelijke brandstichting niet kan worden bewezen op basis van de beschikbare bewijsmiddelen, dient verdachte van dit feit (3) te worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierboven genoemde en in bijlage A uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.
op 27 oktober 2013 te Lith, gemeente Oss, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] en
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en andere personen aanwezig in woonwagen
[nummer] op het woonwagencentrum gelegen aan de [plaats 1] aldaar, van het leven
te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een vuistvuurwapen, te weten een pistool (merk Glock) en met een jachtvuurwapen,
te weten een geweer (type Riot-gun), heeft geschoten op genoemde woonwagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
op 27 oktober 2013 en 28 oktober 2013 in de gemeente Oss en/of in de gemeente Eindhoven
wapens van categorie III, te weten een vuistvuurwapen (pistool, merk Glock) en een
jachtvuurwapen (jachtgeweer, type Riot-gun) en onderdelen van een vuurwapen, te weten twee patroonhouders, en munitie van categorie III, te weten een aantal patronen, kaliber 9 mm, en een aantal hagelpatronen voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.(bijlage 3)
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een uiterst gewelddadige vijfvoudige poging tot moord, verboden wapenbezit en een poging tot brandstichting. Hierbij past enkel een langdurige gevangenisstraf, en wel voor de duur van 12 jaren met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft aangevoerd dat, uitgaande van een enkele bewezenverklaring van
feit 2, een straf overeenkomstig de duur van het reeds ondergane voorarrest volstaat. Mocht de rechtbank meer feiten bewezen achten, dan past een veel lagere straf dan de door de officier van justitie gevorderde straf. In vergelijkbare zaken (feit 1) zijn in den lande straffen opgelegd variërend van 5 tot 6 jaren. Bij een dergelijke straf is echter geen voorwaardelijk strafdeel mogelijk zoals door de reclassering is geadviseerd. De op te leggen gevangenisstraf dient dan ook beperkt te blijven tot maximaal 4 jaren met daarbij een voorwaardelijk strafdeel met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende ten nadele van verdachte in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op klaarlichte dag de woonwagen van zijn ex-vriendin minutenlang onder vuur genomen met twee vuurwapens. Hierbij is sprake geweest van een ware kogelregen op
ongeveer borsthoogte en lager op meerdere ramen van met name het woongedeelte van de woonwagen. Op dat moment bevonden zich vijf personen in die woonruimte, waaronder een baby van 9 maanden en een peuter van 3 jaar. Verdachte heeft op welbewuste wijze een zeer levensbedreigende situatie voor de slachtoffers in het leven geroepen en is hiertoe zonder noemenswaardige aanleiding overgegaan. Dat verdachte voorts heeft gehandeld met voorbedachten raad maakt dat de voltooiing van het meest ernstige delict uit het Wetboek van Strafrecht tot vijf maal toe een reële mogelijkheid is geweest. Dat uiteindelijk niemand met fatale gevolgen is geraakt, is volstrekt niet aan het handelen van verdachte te danken geweest. Enkel de adequate reacties van de drie volwassenen heeft erger voorkomen. Verdachte is na het schietincident gevlucht, zonder zich te bekommeren om het mogelijke lot van zijn slachtoffers. Het hoeft geen betoog dat de slachtoffers enkele zeer beangstigende minuten hebben doorgemaakt. Het moet voor hen een zeer schokkende en ingrijpende gebeurtenis zijn geweest. Er is bovendien sprake van aanzienlijke materiële schade. Verdachte heeft door zijn handelen een negatieve bijdrage geleverd aan de in de samenleving heersende gevoelens van onveiligheid. Dit geldt met name voor de overige bewoners van het woonwagenkamp.
Het schietincident laat bovendien zien dat het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen het risico op een levensbedreigend geweldsdelict verhoogt. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens. In dit verband verdient nog opmerking dat verdachte in 2012 ook al is veroordeeld voor verboden wapenbezit.
Verdachte verkeerde tijdens het plegen van de feiten naar eigen zeggen onder invloed van alcohol en drugs, waarvan hij de (gecombineerde) negatieve uitwerking op zijn gedrag kende of moest kennen.
Bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel rekent de rechtbank verdachte het bewezen verklaarde volledig toe.
In matigende zin weegt de rechtbank mee dat verdachte zich nog dezelfde dag bij de politie heeft gemeld en tot op zekere hoogte zijn verhaal heeft gedaan en aan het politieonderzoek heeft meegewerkt.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie en de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Voorlopige hechtenis.
Gelet op de hoogte van de op te leggen straf is het bepaalde bij artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering niet aan de orde. Het daarop gegronde verzoek van de verdediging tot opheffing van de voorlopige hechtenis wordt dan ook door de rechtbank afgewezen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3].
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 58.797,30 gevorderd.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat deze vordering dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 23.825,00 en dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
De verdediging heeft geconcludeerd dat de vordering in zijn geheel dient te worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De rechtbank constateert dat de vordering bestaat uit elf onderdelen. De verdediging heeft elk van deze onderdelen gemotiveerd betwist, voor wat betreft de meeste onderdelen op een aantal gronden. De rechtbank acht niet op voorhand uitgesloten dat deze betwisting geheel of gedeeltelijk op goede gronden berust. De rechtbank wijst er daarbij onder meer op dat uit het voegingsformulier en de daarop gegeven toelichting niet kan worden afgeleid dat op enigerlei wijze rekening is gehouden met afschrijving en dat voorts niet met objectieve informatie is onderbouwd dat de overgelegde offertes zien op herstel van de oude toestand. Evenmin is op andere wijze duidelijk of en in hoeverre de offertes betrekking hebben op de werkelijk veroorzaakte schade (schadetaxatie). Tenslotte is niet duidelijk of de offertes zijn aanvaard en /of dat overeenkomstig deze offertes de daarin genoemde werkzaamheden zijn verricht. Van het schilderij staat voorts niet vast dat het om een echt schilderij van Brood gaat.
De rechtbank acht wel aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde aanzienlijke schade heeft geleden, in het bijzonder schade aan (binnen)wanden van de woonwagen, ramen/kozijnen, (enige) keukeninrichting, een televisie, een schilderij, een bank/stoel en een jas. De rechtbank begroot de schade die thans als vaststaand kan worden aangenomen in redelijkheid op tenminste € 10.000,=. Niet aannemelijk is dat deze schade reeds op andere wijze aan de benadeelde partij is vergoed. De vordering zal thans tot dat bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de voeging, 22 april 2014, tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige gedeelte van de vordering, in al zijn onderdelen, acht de rechtbank nader onderzoek en toelichting van de standpunten van partijen noodzakelijk. De behandeling van dit gedeelte van de vordering levert daarmee een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarom in dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit gedeelte van de vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de voeging, 22 april 2014, tot aan de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 45, 57 en 289
Wet wapens en munitie art. 2, 26 en 55.
DE UITSPRAAK
De rechtbank
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 3 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1:
poging tot moord, meermalen gepleegd.
t.a.v. feit 2:
handelen in strijd met art. 26, lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met art. 26, lid 1 van de Wet wapens en munitie, meermalen
gepleegd.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf en maatregel.

t.a.v. feit 1, feit 2:
Gevangenisstrafvoor de duur van
10 jaar,met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
t.a.v. feit 1:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 10.000,= subsidiair 85 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] van een bedrag van EUR 10.000,= (zegge: tienduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 85 dagen hechtenis. Het bedrag betreft materiële schadevergoeding. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de vordering (22 april 2014) tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3], van een bedrag van EUR 10.000,= (zegge: tienduizend euro), betreffende materiële schadevergoeding. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de vordering (22 april 2014) tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. T. van de Woestijne en mr. C.J. Sangers- de Jong, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 16 mei 2014.