ECLI:NL:RBOBR:2014:2436

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 mei 2014
Publicatiedatum
13 mei 2014
Zaaknummer
894991, 894999, 896731, 896735, 896786, 896790, 897132
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag van werknemers door BTB Riedas B.V. en de gevolgen voor schadevergoeding en afkoopsom

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te 's-Hertogenbosch, gaat het om de kennelijk onredelijke ontslagen van werknemers van BTB Riedas B.V. De kantonrechter oordeelt dat het ontslag onredelijk is, omdat de werkgever niet heeft aangetoond dat het inschakelen van goedkopere ZZP-ers leidt tot betere bedrijfsresultaten. De werknemers hebben hun eis aangepast en vorderen schadevergoeding en herstel van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter stelt vast dat de werkgever tekortschiet in haar verplichtingen en dat de schadevergoeding niet afhankelijk is van de omvang van het nadeel dat de werknemers lijden, maar van de mate waarin de werkgever tekortschiet in de nakoming van haar verplichtingen. De kantonrechter legt uit dat de werkgever een redelijke overgangsvoorziening moet treffen voor de ontslagen werknemers, waarbij de duur van de voorziening afhankelijk is van de diensttijd en leeftijd van de werknemers. De kantonrechter komt tot de conclusie dat de ontslagen werknemers recht hebben op schadevergoeding en/of afkoopsom, waarbij de hoogte van de vergoeding wordt berekend op basis van de kantonrechtersformule. De uitspraak bevat ook bepalingen over de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten. De kantonrechter wijst de vorderingen van een van de eisers af, maar verklaart de opzeggingen van de arbeidsovereenkomsten van de overige eisers kennelijk onredelijk. De werkgever wordt veroordeeld tot betaling van de vastgestelde schadevergoedingen en kosten.

Uitspraak

Kantonrechter te 's-Hertogenbosch [1]
Zaaknummers : 894991, 894999, 896731, 896735, 896786, 896790, 897132
Rolnummers : 3595/13, 3596/13, 3852/13, 3855/13, 3877/13, 3879/13, 3944/13
Uitspraak : 8 mei 2014
In de gevoegde zaken van:

1.[eiser in zaaknr. 894991],

wonende te [woonplaats],
2.
[eiser in zaaknr. 894999],
wonende te[woonplaats],
3.
[eiser in zaaknr. 896731]
wonende te [woonplaats],
4.
[eiser in zaaknr. 896735],
wonende te[woonplaats],
5.
[eiser in zaaknr. 896786],
wonende te [woonplaats],
6.
[eiser in zaaknr. 896790],
wonende te [woonplaats],
7.
[eiser in zaaknr. 897132],
wonende te[woonplaats],
eisers,
gemachtigde: mr. W.A. van Mourik,
Postbus 520, 3440 AM Woerden,
t e g e n :
de besloten vennootschap
BTB Riedas B.V.,
gevestigd te Schaijk, kantoorhoudende te Zaltbommel,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.G.F. Lammers,
Postbus 128, 5340 AC Oss.
Dit vonnis is een vervolg op een op 7 november 2013 door de kantonrechter te 's-Hertogenbosch tussen partijen (hierna ook te noemen "de werknemers" en "BTB Riedas B.V.") gewezen tussenvonnis, waarbij de zaak naar de rol is verwezen voor het nemen van een conclusie van repliek zoals in dat vonnis nader omschreven. De inhoud van dat vonnis, waarvan zich een authentiek afschrift onder de stukken bevindt, moet als hier overgenomen worden beschouwd.

1.Het verdere verloop van de procedure.

Naar aanleiding van voormeld tussenvonnis hebben partijen gere- en dupliceerd. De werknemers hebben vervolgens nog een akte genomen. Daarna is wederom vonnis bepaald.

2. De verdere beoordeling.

1.De kantonrechter volhardt geheel bij hetgeen hij in gemeld tussenvonnis heeft overwogen en beslist. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. In het tussenvonnis heeft de kantonrechter een zestal (vraag)punten aan de orde gesteld die bij hem zijn gerezen naar aanleiding van de dagvaarding, conclusie van antwoord en de gehouden comparitie. Samengevat betreft het de navolgende punten:
de kostprijs per uur van de werknemers;
consequenties van omzetverschuivingen voor de benodigde arbeidscapaciteit;
alternatieve mogelijkheden tot kostenreductie;
e noodzaak om alle vaste medewerkers te ontslaan;
verzekering tegen doorbetaling van loon bij ziekte;
de onderbouwing van haar standpunten bij het UWV en in deze procedure (via de jaarstukken 2010, 2011 en 2012 en andere bescheiden);
de mogelijkheid om herstel van de arbeidsovereenkomsten te vorderen;
et mogelijk effect van gebruikmaking van een vroegpensioenregeling op de (pensioen)schade;
de toepasselijkheid van het bepaalde in artikel 7:625 BW.
2.Naar aanleiding van het tussenvonnis hebben [eiser in zaaknr. 896731], [eiser in zaaknr. 896735], [eiser in zaaknr. 896786] en [eiser in zaaknr. 897132] hun eis aangepast in die zin dat zij thans subsidiair ook herstel van de arbeidsovereenkomst vorderen. De overige eisers hebben bij repliek laten weten dat zij afzien van een herstel van de arbeidsovereenkomst, omdat zij niet meer het daartoe benodigde vertrouwen in het bedrijf en de directie hebben. Voorts hebben de werknemers hun eis tot betaling van de verhoging ex artikel 7:625 BW ingetrokken.
3.[eiser in zaaknr. 894999] en[eiser in zaaknr. 897132] hebben bij repliek laten weten dat zij – gelet op hun leeftijd – niet in aanmerking komen voor deelname aan de vroegpensioenregeling. De overige werknemers hebben te kennen gegeven daar geen gebruik van te willen maken, gelet op de negatieve conse-quenties voor hun pensioenen ([eiser in zaaknr. 894991] € 448,= netto minder per maand, [eiser in zaaknr. 896731] € 668,= bruto per maand, [eiser in zaaknr. 896735] € 655,= bruto per maand, [eiser in zaaknr. 896786] € 414,= bruto per maand en [eiser in zaaknr. 896790] met een niet nader genoemd bedrag). Bovendien, zo geven zij aan, willen zij graag tot hun pensioengerechtigde leeftijd blijven werken.
4.BTB Riedas B.V. heeft bij dupliek de loonkosten per uur voor de werknemers nader onderbouwd door het meesturen van een overzicht van de berekening van de loonkosten per uur (productie 5 bij dupliek). Met dit overzicht wordt echter nog steeds geen verklaring gegeven voor het door de kantonrechter in het tussenvonnis vastgestelde verschil tussen de gestelde loonkosten per uur voor de werknemers en de loonkosten die zich laten berekenen door hun bruto periodeloon met dertien te vermenigvuldigen en daar vervolgens 8% vakantietoeslag bij op te tellen. Uit productie 5 bij dupliek volgt bijvoorbeeld ten aanzien van de loonkosten voor[eiser in zaaknr. 897132] dat deze over heel 2012 naar schatting inclusief opslag € 65.992,= zouden hebben moeten bedragen [2] . Bij tussenvonnis is al vastgesteld dat het loon van[eiser in zaaknr. 897132] volgens € 2.981,= bruto per vier weken exclusief vakantietoeslag bedraagt, € 41.853,= bruto per jaar inclusief vakantietoeslag. Een verklaring voor het grote verschil is niet te vinden in de conclusie van antwoord, is bij gelegenheid van de gehouden comparitie niet gegeven en valt nu dus evenmin – na een daartoe uitdrukkelijk in het tussenvonnis opgenomen overweging – aan het gestelde bij dupliek te ontlenen. Dit voert de kantonrechter tot het oordeel dat BTB Riedas B.V. in rechte de grondslag van haar verweer (te weten: de werknemers zijn qua kostprijs per uur te duur in verhouding tot ZZP-ers) niet heeft kunnen waarmaken. BTB Riedas B.V. heeft immers niet begrijpelijk gemaakt hoe zij tot de kostprijs per uur is gekomen die zij in haar verzoek tot het afgeven van een ontslagvergunning aan het UWV heeft voorgehouden.
5.1
Uitgaande van de bij dupliek gepresenteerde looncijfers bedroeg de totale loonsom voor de werknemers over de eerste negen perioden van 2012 € 332.178,= voor 6.849,5 gewerkte uren. Zouden deze uren voor € 32,= per uur door ZZP-ers zijn gewerkt, dan zou hiermee een kostenpost zijn gemoeid van € 219.184,= over de eerste negen perioden van 2012. De besparing voor BTB Riedas B.V. bij uitvoering van het werk van de werknemers door ZZP-ers zou dan dus € 112.994,= hebben bedragen over 9 perioden op een door haar gestelde totale loonsom voor al haar werkne-mers van € 1.125.185,= inclusief opslag. De door BTB Riedas B.V. te realiseren besparing op de loonsom door de werknemers te vervangen door ZZP-ers bedraagt dus ongeveer 10% van de totale door haar gestelde loonsom plus opslag, waarbij moet worden opgemerkt dat de deugdelijkheid van de berekening van die loonsom in rechte niet is aangetoond.
5.2
Uitgaande van de periodesalarissen van de werknemers zou de loonsom over de eerste negen perioden van 2012 inclusief vakantietoeslag € 204.748,= hebben bedragen, een kleine € 15.000,= minder dan wat het inschakelen van ZZP-ers tegen een kostprijs van € 32,= per uur zou hebben gekost (€ 219.184,=). Nu het verschil zich niet laat verklaren en zelfs in het voordeel van het aanhouden van vast personeel lijkt uit te vallen, kan in rechte niet worden vastgesteld dat BTB Riedas B.V. een belang heeft gehad bij het beëindigen van de arbeidsovereenkomsten van de werknemers.
5.3
Dat het uitbesteden van werk in de praktijk in 2012 ook niet tot een relevante kostenbespa-ring heeft geleid, volgt uit de omstandigheid dat BTB Riedas B.V. ook na het op grote schaal inschakelen van onderaannemers niet in staat is gebleken winstgevend te opereren. De toelichting op de jaarstukken 2012 (pagina 30) bevestigt dit feit. Bij de specificatie van de post "inkoopwaarde van de omzet" staan vier posten "onderaanneming" vermeld, voor wapening met BTW, voor wapening met verlegde BTW, voor vloeren en voor beton. De post "onderaanneming met BTW wapening" vertoont een stijging van € 52.265,= over 2011 tot € 1.019.141,= in 2012. De post "onderaanneming BTW verlegd vloeren" vertoont een stijging van € 375.568,= in 2011 naar € 535.629,= in 2012. De post onderaanneming wapening BTW verlegd" is in 2012 nieuw en bedraagt € 299.044,=. Ook de post "onderaanneming Beton" (135.947,=) is in 2012 nieuw. In totaal is in 2012 ten opzichte van 2011 meer dan het viervoudige aan onderaannemingen uitgegeven, € 1.561.929,= meer dan het bedrag van € 429.844,= in 2011.
6.De slotsom luidt dat BTB Riedas B.V. in rechte haar belang bij ontslag van de werknemers niet heeft kunnen aantonen, terwijl uit de geproduceerde cijfers ook niet volgt dat het ontslag een positieve invloed heeft gehad op de resultaatsontwikkelingen. Daartegenover staat dat het belang van de werknemers bij behoud van werk bijzonder zwaar weegt. Nu het belang van BTB Riedas B.V. bij ontslag niet kan worden vastgesteld en dat van de werknemers wel, moet de conclusie zijn dat – ook bij de getroffen voorziening – de discrepantie tussen de getroffen belangen van de werk-nemers en het gestelde maar niet aangetoonde belang van BTB Riedas B.V. zo groot is dat het ontslag van de werknemers als kennelijk onredelijk kan worden gekwalificeerd, voor zover mocht blijken dat de voor hen getroffen voorziening niet voldoet aan de hierna te melden criteria.
7.Vastgesteld hebbende dat het ontslag van de werknemers kennelijk onredelijk is, komt de vraag aan de orde wat daar de consequenties van moeten zijn. Artikel 7:681 BW biedt de mogelijk-heid om aan de werknemers een schadevergoeding toe te kennen. Artikel 7:682 BW biedt de mogelijkheid om de arbeidsovereenkomst te herstellen. Nu BTB Riedas B.V. echter bij dupliek heeft verzocht om een afkoopsom vast te stellen voor het geval dit laatste zou worden overwogen, is een feitelijk herstel van de arbeidsovereenkomsten van de werknemers die hun eis hebben gewijzigd niet meer mogelijk. Uit het bepaalde in artikel 7:682, lid 3, tweede volzin BW volgt dat de kantonrechter een verzoek tot vaststelling van een afkoopsom niet kan weigeren.
8.Voor wat betreft het toekennen van een schadevergoeding heeft BTB Riedas B.V. tot verweer aangevoerd dat zij niet in staat is om een verdergaande voorziening te treffen dan aangeboden bij het ontslag, omdat haar financiële toestand dat niet toelaat. De kantonrechter passeert dat verweer omdat het zich niet laat rijmen met hetgeen BTB Riedas B.V. bij dupliek heeft aangevoerd. In reactie op de wijziging van eis van een viertal werknemers heeft BTB Riedas B.V. bij dupliek verzocht om een afkoopsom vast te stellen. Het doen van dat verzoek impliceert de bereidheid om een dergelijke afkoopsom te voldoen. Omdat van BTB Riedas B.V. mag worden verwacht dat zij geen aanbod doet dat zij niet kan nakomen, gaat de kantonrechter er van uit dat zij wel degelijk in staat is om enige vergoeding te betalen.
9.Bij het vaststellen van de omvang van de verschillende vergoedingen overweegt de kan-tonrechter verder als volgt. De arbeidsovereenkomst is een duurovereenkomst. De werknemer verbindt zich in beginsel voor onbepaalde tijd om tegen betaling van loon zijn arbeid ter beschik-king te stellen van de werkgever. Het feit dat een overeenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan, betekent echter nog niet dat daar nimmer een eind aan kan komen. Op grond van deze overeen-komst gaat de werknemer (langdurige) financiële verplichtingen aan en meet hij of zij zich een levensstijl aan. Bij het beëindigen van de overeenkomst brengt het goed werkgeverschap met zich mee dat een voorziening wordt getroffen waardoor de vertrekkende werknemer gedurende een zekere periode de gelegenheid wordt geboden om zijn uitgavenpatroon aan te passen aan het zich door het ontslag wijzigende inkomen, ook bij inachtneming van de wettelijke opzegtermijn.
10.Naarmate de contractuele relatie tussen partijen langer heeft geduurd en de gevolgen van het ontslag voor de werknemer ernstiger zullen zijn, brengt de billijkheid met zich mee dat van de werkgever mag worden verlangd dat hij een voorziening treft die een langere overgangsperiode voor de werknemer mogelijk maakt. Dit gegeven komt in de zogenaamde kantonrechtersformule terug door een relatie te leggen met het aantal dienstjaren en door de dienstjaren zwaarder te wegen naarmate de werknemer ouder is, gegeven de problemen die oudere werknemers ondervinden om elders ander werk te vinden.
Naarmate een werknemer of werkgever meer te verwijten valt ten aanzien van de gronden voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst dienen de gevolgen daarvan ook in zwaardere mate aan hem of haar te worden toegerekend. Dit gegeven komt terug in de zogenaamde correctiefactor in de kantonrechtersformule.
11.Een werkgever die een arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk beëindigt, schiet tekort in de nakoming van contractuele verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst. Dit tekortschieten maakt hem schadeplichtig, maar de verplichting tot vergoeding van schade strekt niet verder dan tot de mate waarin de werkgever tekortgeschoten is. Met andere woorden: niet de omvang van het door de werknemer te leiden inkomensnadeel is bepalend voor de omvang van de schadevergoeding, maar de mate waarin de werkgever tekortschiet in de nakoming van haar werk-geversverplichtingen. En die werkgeversverplichting strekt niet verder dan tot het treffen van een redelijke overgangsvoorziening waarbinnen de ontslagen werknemer zijn uitgavenpatroon kan aanpassen aan het gewijzigde inkomen. Wanneer dat beginsel als uitgangspunt wordt genomen, kunnen de verschillende subjectieve elementen die de vaststelling van een vergoeding tot een tombola maken (zoals de kansen op de arbeidsmarkt etc.) buiten beschouwing blijven en kan voor elke werknemer op basis van een zelfde grondbeginsel naar objectieve maatstaven worden vastge-steld wat een billijke schadevergoeding is.
12.Voor wat betreft de omvang van een overgangsperiode is de kantonrechter van oordeel dat deze, bijzondere omstandigheden daargelaten, kan worden vastgesteld op 20% van de diensttijd met een maximum van drie jaar. Een redelijke regeling is dat de werknemer gedurende die periode in afnemende mate het te verwachten lagere inkomen in drie verschillende perioden suppleert, gedurende een eerste periode tot 100%, gedurende de volgende periode tot 90% en gedurende de laatste periode tot 80%, dus respectievelijk 100% van het inkomensverlies, 2/3e deel daarvan en 1/3e deel ervan. Daarbij gaat de kantonrechter er van uit dat van een werknemer verwacht mag worden dat deze actief op zoek gaat naar ander werk, ook wanneer dat minder loon oplevert, en dat van hem verwacht mag worden dat hij zich in een periode van drie jaar een nieuw inkomen kan verwerven op een niveau dat tot 70% onder het bij de werkgever genoten loon ligt.
13.Voorts kan niet meer van een billijke vergoeding worden gesproken, wanneer toepassing van de wijze van berekenen leidt tot een bedrag dat zo groot is dat het niet meer in relatie staat tot het doel waarvoor het wordt toegekend. Daarvan zal in elk geval sprake zijn indien het berekende bedrag een in redelijkheid te verwachten schade als gevolg van de ontbinding (verre) overtreft, bijvoorbeeld doordat een werknemer binnen die overgangsperiode aanspraak kan gaan maken op een pensioenuitkering.
14.Dit leidt in de individuele gevallen van de verschillende werknemers tot de navolgende vaststelling.
[eiser in zaaknr. 894991].
[eiser in zaaknr. 894991] is geboren op [geboortedatum]. Hij is in dienst getreden van BTB Riedas B.V. op 28 juli 1974 en de arbeidsovereenkomst is opgezegd met ingang van 6 april 2013. Het dienstverband heeft 464 maanden geduurd. In dat geval is in beginsel een overgangsregeling voor de duur van 36 maanden redelijk. Gelet op de omstandigheid dat [eiser in zaaknr. 894991] per oktober 2015 pensioengerechtigd zal zijn, is de kantonrechter van oordeel dat in dit geval een suppletie tot aan de pensioengerech-tigde leeftijd redelijk is. Dat is een periode van 30 maanden vanaf de datum van ontslag.
Het bruto maandloon inclusief vakantietoeslag van [eiser in zaaknr. 894991] berekent de kantonrechter op € 3.802,=. Het inkomensverlies begroot de kantonrechter op 30% van dit bedrag per maand, zijnde € 1.140,60. Bij het aanhouden van een regeling als overwogen in r.o. 12 berekent de kantonrechter de voor vergoeding in aanmerking komende schade op € 22.812,=. Hierop strekt in mindering de voorziening die is aangeboden en kennelijk ook voldaan, omdat op pagina 7 van de dagvaarding die voorziening ook op de gevorderde schade in mindering wordt gebracht. Die voorziening betrof een bedrag van € 15.097,=. Na aftrek van dat bedrag resteert een aan [eiser in zaaknr. 894991] te betalen vergoeding van € 7.715,= bruto.
[eiser in zaaknr. 894999].
[eiser in zaaknr. 894999] is geboren op [geboortedatum]. Hij is in dienst getreden van BTB Riedas B.V. op 22 maart 1993 en de arbeidsovereenkomst is opgezegd met ingang van 5 januari 2013. Het dienst-verband heeft 217 maanden geduurd. In dat geval is in beginsel een overgangsregeling voor de duur van 36 maanden redelijk.
Het bruto maandloon inclusief vakantietoeslag van [eiser in zaaknr. 894999] berekent de kantonrechter op € 3.488,=. Het inkomensverlies begroot de kantonrechter op 30% van dit bedrag per maand, zijnde € 1.046,40. Bij het aanhouden van een regeling als overwogen in r.o. 12 berekent de kantonrechter de voor vergoeding in aanmerking komende schade op € 25.113,60. Hierop strekt in mindering de voorziening die is aangeboden en kennelijk ook voldaan, omdat op pagina 7 van de dagvaarding die voorziening ook op de gevorderde schade in mindering wordt gebracht. Die voorziening betrof een bedrag van € 16.986,=. Na aftrek van dat bedrag resteert een aan [eiser in zaaknr. 894991] te betalen vergoeding van € 8.127,60 bruto.
[eiser in zaaknr. 896731].
[eiser in zaaknr. 896731] is geboren op [geboortedatum]. Hij is in dienst getreden van BTB Riedas B.V. op 14 november 1977 en de arbeidsovereenkomst is opgezegd met ingang van 6 april 2013. Het dienstverband heeft 425 maanden geduurd. In dat geval is in beginsel een overgangsregeling voor de duur van 36 maanden redelijk.
Het bruto maandloon inclusief vakantietoeslag van [eiser in zaaknr. 896731] berekent de kantonrechter op € 3.488,=. Het inkomensverlies begroot de kantonrechter op 30% van dit bedrag per maand, zijnde € 1.046,40. Bij het aanhouden van een regeling als overwogen in r.o. 12 berekent de kantonrechter de voor vergoeding in aanmerking komende schade op € 25.113,60. Hierop strekt in mindering de voorziening die is aangeboden en kennelijk ook voldaan, omdat op pagina 7 van de dagvaarding die voorziening ook op de gevorderde schade in mindering wordt gebracht. Die voorziening betrof een bedrag van € 16.416,=. Na aftrek van dat bedrag resteert een aan [eiser in zaaknr. 894991] te betalen vergoe-ding van € 8.697,60 bruto.
[eiser in zaaknr. 896731] heeft bij repliek nog verzocht om de arbeidsovereenkomst te herstellen, maar nu BTB Riedas B.V. vervolgens heeft verzocht om vaststelling van een afkoopsom, zal de kanton-rechter de hiervoor berekende vergoeding opleggen in de vorm van de door BTB Riedas B.V. verlangde afkoopsom. Daarbij – en bij de volgende afkoopsommen – neemt de kantonrechter in aanmerking dat het beginsel van gelijke behandeling met zich meebrengt dat voor de vaststelling van de afkoopsom geen andere criteria in acht worden genomen dan bij de vaststelling van de schadevergoeding.
[eiser in zaaknr. 896735].
[eiser in zaaknr. 896735] is geboren op [geboortedatum]. Hij is in dienst getreden van BTB Riedas B.V. op 18 april 2005 en de arbeidsovereenkomst is opgezegd met ingang van 12 januari 2013. Het dienstverband heeft 93 maanden geduurd. In dat geval is in beginsel een overgangsregeling voor de duur van 19 maanden redelijk.
Het bruto maandloon inclusief vakantietoeslag van [eiser in zaaknr. 896735] berekent de kantonrechter op € 3.405,=. Het inkomensverlies begroot de kantonrechter op 30% van dit bedrag per maand, zijnde € 1.021,50. Bij het aanhouden van een regeling als overwogen in r.o. 12 berekent de kantonrechter de voor vergoeding in aanmerking komende schade op € 12.589,50. Hierop strekt in mindering de voorzie-ning die is aangeboden en kennelijk ook voldaan, omdat op pagina 7 van de dagvaarding die voor-ziening ook op de gevorderde schade in mindering wordt gebracht. Die voorziening betrof een hoger bedrag dan hiervoor berekend. In dat geval is de slotsom dan dat BTB Riedas met die voorziening voldoende tegemoet komt aan de belangen van [eiser in zaaknr. 896735] en bij inachtneming van die voorziening geen grond bestaat om het ontslag op grond van het gevolgencriterium als kennelijk onredelijk te kwalificeren.
[eiser in zaaknr. 896786].
[eiser in zaaknr. 896786] is geboren op[geboortedatum]. Hij is in dienst getreden van BTB Riedas B.V. op 11 januari 1988 en de arbeidsovereenkomst is opgezegd met ingang van 6 april 2013. Het dienstver-band heeft 303 maanden geduurd. In dat geval is in beginsel een overgangsregeling voor de duur van 36 maanden in beginsel redelijk. Deze zou aflopen in april 2016. Gelet op de bijzondere omstandigheid dat [eiser in zaaknr. 896786] in september 2016 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, zal in zijn geval de suppletieregeling worden vastgesteld tot aan die leeftijd, derhalve voor een periode van 42 maanden. Immers: redelijkerwijs valt niet te verwachten dat [eiser in zaaknr. 896786] na afloop van de periode van 36 maanden nog aan werk zal kunnen komen. De lange duur van het dienstverband rechtvaardigt in dat geval dat de overbrugging zich uitstrekt tot het moment van pensionering.
Het bruto maandloon inclusief vakantietoeslag van [eiser in zaaknr. 896786] berekent de kantonrechter op € 3.488,=. Het inkomensverlies begroot de kantonrechter op 30% van dit bedrag per maand, zijnde € 1.046,40. Bij het aanhouden van een regeling als overwogen in r.o. 12 berekent de kantonrechter de voor vergoeding in aanmerking komende schade op € 29.299,20. Hierop strekt in mindering de voorziening die is aangeboden en kennelijk ook voldaan, omdat op pagina 7 van de dagvaarding die voorziening ook op de gevorderde schade in mindering wordt gebracht. Die voorziening betrof een bedrag van € 12.292,=. Na aftrek van dat bedrag resteert een aan [eiser in zaaknr. 894991] te betalen vergoeding van € 17.007,20 bruto.
Ook [eiser in zaaknr. 896786] heeft bij repliek verzocht om de arbeidsovereenkomst te herstellen, maar nu BTB Riedas B.V. vervolgens heeft verzocht om vaststelling van een afkoopsom, zal de kantonrechter de hiervoor berekende vergoeding opleggen in de vorm van de door BTB Riedas B.V. verlangde afkoopsom.
[eiser in zaaknr. 896790].
[eiser in zaaknr. 896790] is geboren op [geboortedatum]. Hij is in dienst getreden van BTB Riedas B.V. op 12 mei 1986 en de arbeidsovereenkomst is opgezegd met ingang van 6 april 2013. Het dienstverband heeft 323 maanden geduurd. In dat geval is in beginsel een overgangsregeling voor de duur van 36 maanden redelijk.
Het bruto maandloon inclusief vakantietoeslag van [eiser in zaaknr. 896790] berekent de kantonrechter op € 3.488,=. Het inkomensverlies begroot de kantonrechter op 30% van dit bedrag per maand, zijnde € 1.046,40. Bij het aanhouden van een regeling als overwogen in r.o. 12 berekent de kantonrechter de voor vergoeding in aanmerking komende schade op € 25.113,60. Hierop strekt in mindering de voorziening die is aangeboden en kennelijk ook voldaan, omdat op pagina 7 van de dagvaarding die voorziening ook op de gevorderde schade in mindering wordt gebracht. Die voorziening betrof een bedrag van € 13.074,75. Na aftrek van dat bedrag resteert een aan [eiser in zaaknr. 894991] te betalen vergoeding van € 12.038,85 bruto.[eiser in zaaknr. 897132]
[eiser in zaaknr. 897132].
Beukers is geboren op [geboortedatum]. Hij is in dienst getreden van BTB Riedas B.V. op 19 augustus 1996 en de arbeidsovereenkomst is opgezegd met ingang van 5 januari 2013. Het dienstverband heeft 197 maanden geduurd. In dat geval is in beginsel een overgangsregeling voor de duur van 36 maanden redelijk.
Het bruto maandloon inclusief vakantietoeslag van[eiser in zaaknr. 897132] berekent de kantonrechter op € 3.488,=. Het inkomensverlies begroot de kantonrechter op 30% van dit bedrag per maand, zijnde € 1.046,40. Bij het aanhouden van een regeling als overwogen in r.o. 12 berekent de kantonrechter de voor vergoeding in aanmerking komende schade op € 25.113,60. Hierop strekt in mindering de voorziening die is aangeboden en kennelijk ook voldaan, omdat op pagina 6 van de dagvaarding die voorziening ook op de gevorderde schade in mindering wordt gebracht. Die voorziening betrof een bedrag van € 10.504,50. Na aftrek van dat bedrag resteert een aan [eiser in zaaknr. 894991] te betalen vergoeding van € 14.609,10 bruto.
Ook[eiser in zaaknr. 897132] heeft bij repliek verzocht om de arbeidsovereenkomst te herstellen, maar nu BTB Riedas B.V. vervolgens heeft verzocht om vaststelling van een afkoopsom, zal de kantonrechter de hiervoor berekende vergoeding opleggen in de vorm van de door BTB Riedas B.V. verlangde afkoopsom.
15.Het voorgaande voert dan tot de slotsom dat behoudens ten aanzien van [eiser in zaaknr. 896735] de gevorder-de verklaring voor recht toewijsbaar is. Wegens de kennelijke onredelijkheid van het ontslag zal BTB Riedas B.V. worden veroordeeld om ten titel van schadevergoeding dan wel, voor zover toepasselijk, ten titel van afkoopsom aan de desbetreffende werknemers te betalen hetgeen hiervoor voor elk van hen afzonderlijk is berekend. De vordering tot vergoeding van de verhoging ex artikel 7:625 BW is door de werknemers ingetrokken en behoeft daarom verder geen bespreking meer.
16.De werknemers vorderen elk voor zich de vergoeding van buitengerechtelijke incasso-kosten. BTB Riedas B.V. heeft hiertegen tot verweer aangevoerd dat het gelet op de samenhang tussen alle zaken niet redelijk is om elk der eisers apart een vergoeding voor deze kosten toe te kennen en heeft verzocht deze te matigen.
De wettelijke regeling inzake de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten kent in artikel 6:96, lid 7 BW een regeling voor de cumulatie van vorderingen. De regeling kent geen bepaling voor de cumulatie van schuldeisers die op één schuldenaar vanuit een gelijkluidende rechtsver-houding gelijkluidende vorderingen hebben. De kantonrechter acht het redelijk om in dit geval aansluiting te zoeken bij de cumulatieregeling van artikel 6:96, lid 7 BW en een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten toe te kennen op basis van de som van de toewijsbaar geoordeel-de vergoedingen. Bij een totaal aan vergoedingen van € 71.979,85 levert de toepassing van het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten een vergoeding op van € 1.808,71 inclusief de voor de werknemers niet verrekenbare BTW.
17.Tegen de meegevorderde wettelijke rente vanaf 11 februari 2013 is geen afzonderlijk verweer gevoerd. Redenen om dit onderdeel van de vorderingen af te wijzen zijn de kantonrechter niet gebleken, zodat de rente telkens zal worden toegewezen als gevorderd.
18.BTB Riedas B.V. heeft – behalve ten aanzien van [eiser in zaaknr. 896735] - op het principiële punt van de kwalificatie van het ontslag van de werknemers te gelden als de in het ongelijk gestelde partij. Om die reden zal zij worden veroordeeld in de kosten van het geding. In verband met de onderlinge samenhang en voeging van de onderhavige zaken zal de kantonrechter voor wat betreft de bijdrage aan het salaris van de gemachtigde van de werknemers volstaan met toewijzing van een salaris in twee van de zeven zaken tegen het gebruikelijk voor een zaak toe te kennen aantal punten, te waarderen tegen het tarief dat geldt voor een vordering met een omvang van de gemiddeld per werknemer toe te wijzen vergoedingen, wat neerkomt op 6 punten tegen een tarief van € 300,= per punt. De dagvaardingskosten en het betaalde griffierecht in de zaak van [eiser in zaaknr. 896735] laat de kantonrechter voor rekening van [eiser in zaaknr. 896735], die in zijn zaak als de in het ongelijk gestelde partij heeft te gelden.

3.De beslissing.

De kantonrechter, rechtdoende in de zaak met nummer 896735 CV EXPL 3855/13:
Wijst de vorderingen van [eiser in zaaknr. 896735] af;
Veroordeelt [eiser in zaaknr. 896735] in de kosten van het geding, aan de zijde van BTB Riedas tot aan deze uitspraak begroot op nihil;
en rechtdoende in de overige gevoegde zaken:
Verklaart voor recht dat de opzeggingen van de arbeidsovereenkomsten van eisers kennelijk onredelijk zijn geschied;
Veroordeelt de besloten vennootschap BTB Riedas B.V. om ten titel van schadevergoeding tegen kwijting aan [eiser in zaaknr. 894991] te betalen de somma van € 7.715,= bruto (zegge: zevenduizend zevenhonderdvijftien euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedragvanaf 13 februari 2013 tot aan de dag der voldoening;
Veroordeelt de besloten vennootschap BTB Riedas B.V. om ten titel van schadevergoeding tegen kwijting aan [eiser in zaaknr. 894999] te betalen de somma van € 8.127,60 bruto (zegge: achtduizend éénhonderdzevenentwintig euro, zestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedragvanaf 13 februari 2013 tot aan de dag der voldoening;
Veroordeelt de besloten vennootschap BTB Riedas B.V. om ten titel van afkoopsom tegen kwijting aan [eiser in zaaknr. 896731] te betalen de somma van € 8.697,60 bruto (zegge: achtduizend zeshonderdzevenennegentig euro, zestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedragvanaf 13 februari 2013 tot aan de dag der voldoening;
Veroordeelt de besloten vennootschap BTB Riedas B.V. om ten titel van schadevergoeding tegen kwijting aan [eiser in zaaknr. 896786] te betalen de somma van € 17.007,20 bruto (zegge: zeventienduizend zeven euro, twintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedragvanaf 13 februari 2013 tot aan de dag der voldoening;
Veroordeelt de besloten vennootschap BTB Riedas B.V. om ten titel van schadevergoeding tegen kwijting aan [eiser in zaaknr. 896790] te betalen de somma van € 12.038,85 (zegge: twaalfduizend achtendertig euro, vijfentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedragvanaf 13 februari 2013 tot aan de dag der voldoening;
Veroordeelt de besloten vennootschap BTB Riedas B.V. om ten titel van afkoopsom tegen kwijting aan[eiser in zaaknr. 897132] te betalen de somma van € 14.609,10 (zegge: veertienduizend zeshondernegen euro, tien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedragvanaf 13 februari 2013 tot aan de dag der voldoening;
Veroordeelt de besloten vennootschap BTB Riedas B.V. om aan eisers, des dat aan de één betaald zijnde zij jegens allen zal zijn gekweten, ten titel van buitengerechtelijke incassokosten te betalen de somma van € 1.808,71 (zegge: éénduizend achthonderdacht euro, éénenzeventig eurocent);
Veroordeelt de besloten vennootschap BTB Riedas B.V. in de kosten van het geding, aan de zijde van eisers tot aan deze uitspraak begroot als volgt:
  • wegens dagvaardingskosten en berekend griffierecht inzake 894991: € 540,82;
  • wegens dagvaardingskosten en berekend griffierecht inzake 894999: € 540,82;
  • wegens dagvaardingskosten en berekend griffierecht inzake 896731: € 546,82;
  • wegens dagvaardingskosten en berekend griffierecht inzake 896786: € 540,82;
  • wegens dagvaardingskosten en berekend griffierecht inzake 896790: € 540,82;
  • wegens dagvaardingskosten en berekend griffierecht inzake 897132: € 540,82;
  • wegens salaris van de gemachtigde (niet met B.T.W. belast) : € 1.800,00,
in totaal derhalve € 5.050,92;
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen te 's-Hertogenbosch door mr. R.J.M. Cremers, kantonrechter, en aldaar uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 mei 2014, in tegenwoordigheid van de griffier.
Typ: RC/Coll.:

Voetnoten

1.* De kantonrechter maakt onderdeel uit van de rechtbank Oost-Brabant.
2.€ 45.686,71 volgens overzicht tot en met periode 9, welk bedrag is gedeeld door 9 en vermenigvuldigd