ECLI:NL:RBOBR:2014:2416

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 mei 2014
Publicatiedatum
9 mei 2014
Zaaknummer
01/821030-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 12 mei 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige, geboren in 1997. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor het meermalen plegen van ontuchtige handelingen met het slachtoffer, die op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was. De feiten vonden plaats in de periode van 1 februari 2011 tot en met 28 februari 2013 in Bakel, gemeente Gemert-Bakel. De rechtbank baseerde haar oordeel op de aangifte van het slachtoffer, die verklaarde dat de verdachte haar had gekust en haar borsten, schaamlippen en billen had betast. De rechtbank achtte de verklaringen van het slachtoffer geloofwaardig en vond voldoende steun in de verklaringen van getuigen die de verdachte ook in compromitterende situaties met het slachtoffer hadden gezien. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, bestaande uit immateriële en materiële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/821030-13
Datum uitspraak: 12 mei 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1976],
wonende te [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 april 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 24 maart 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 01 februari 2011 tot en met 28 februari 2013 te Bakel, gemeente Gemert-Bakel, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] (geboren op [1997]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, (telkens) bestaande uit:
- het kussen van voornoemde [slachtoffer] en/of
- het betasten van de borsten van voornoemde [slachtoffer] en/of
- het betasten van de vagina en/of schaamlippen, in elk geval de schaamstreek van voornoemde [slachtoffer] en/of
- het betasten van de billen van voornoemde [slachtoffer] en/of
in elk geval het betasten van het lichaam van voornoemde [slachtoffer];
(art. 247 Wetboek van Strafrecht)

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer]. De aangifte van [slachtoffer] vindt volgens de officier van justitie voldoende bevestiging in de verklaringen van anderen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw concludeert -kort gezegd- dat in de verklaringen van anderen geen bevestiging wordt gevonden voor de ontuchtige handelingen waarvan verdachte wordt verdacht. Tegenover de aangifte van [slachtoffer] staat de stellige betwisting door verdachte. Gelet hierop is er onvoldoende wettig bewijs om tot een bewezenverklaring te komen van het ten laste gelegde.
Verder concludeert de raadsvrouw dat op basis van tegenstrijdigheden in de eigen verklaringen van [slachtoffer] en de overige verklaringen in het dossier, alsmede de achtergrond van [slachtoffer] haar verklaring niet geloofwaardig kan worden geacht.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich aan het ten laste heeft schuldig gemaakt en bezigt daartoe de volgende bewijsmiddelen [1] :
(blz. 26-29) een proces-verbaal van politie van een informatief gesprek zeden d.d. 18 maart 2013 van verbalisanten met [getuige 6] (moeder [slachtoffer]), zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
(blz. 26) Tot vorige week hadden wij een goede vriend genaamd [verdachte]. Wij zitten allemaal bij de carnavalsvereniging [naam] in Bakel. Onze dochter [slachtoffer] is dansmarieke. [getuige 1], de leidster van de dansmariekes, heeft op woensdag 6 maart 2013 ruimte gecreëerd bij de meisjes om dingen te vertellen. [slachtoffer] heeft toen haar verhaal verteld aan [getuige 1]. [slachtoffer] vertelde dat [verdachte] aan haar had gezeten en geprobeerd had om haar te kussen. [slachtoffer] had het ook tegen een van de andere dansmariekes verteld. [slachtoffer] heeft haar verhaal toen opgeschreven en dit aan [getuige 1] gegeven.
(blz. 27) Op 14 maart 2013 heeft [slachtoffer] een brief klaar gelegd voor mij waarin stond te lezen wat er gebeurd was met [verdachte]. Ik heb deze brief gelezen en daarna hierover met [slachtoffer] gesproken. Ik hoorde van [slachtoffer] dat [verdachte] haar bewust probeerde op bepaalde plekjes te krijgen waar hij haar kon betasten. Ik hoorde van [slachtoffer] dat [verdachte] haar aan borsten, billen en vagina had aangeraakt en dit vermoedelijk over haar kleding heen en dat [verdachte] haar probeerde te kussen. Dit alles was begonnen vorig jaar carnaval. Er zou ook iets gebeurd zijn op een feestje in mei 2011 in onze woning. [verdachte] is toen op de slaapkamer van [slachtoffer] geweest en daar door mij op aangesproken dat hij daar helemaal niet hoorde te komen waarna [verdachte] zei dat hij naar boven was gegaan omdat [slachtoffer] problemen had.
(
blz. 33-38) een proces-verbaal van politie van een informatief gesprek zeden d.d. 21 maart 2013 met [slachtoffer] , geboren op [1997], zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
(blz. 33) Het gaat over [verdachte] uit Bakel die ongeveer 35 jaar is en de voormalig vorst is van carnavalsvereniging [naam] uit Bakel. Zij is zelf als dansmarieke lid van deze carnavalsvereniging. Het is bij haar thuis en ook niet thuis gebeurd. Het moet nu stoppen. De eerste keer was op een vooravond van Carnaval 2012 of met de carnavalsdagen 2012 zelf. [verdachte] vroeg toen aan haar of zij hem wilde helpen. [verdachte] was toen vorst. Zij is
toen met [verdachte] meegegaan achter het podium. [verdachte] heeft haar toen achter het podium van achteren vast gepakt en [verdachte] heeft toen met zijn hand, zij denkt rechterhand, over haar borsten en haar kruis gevoeld. [verdachte] streelde haar eerst over haar borsten en daarna over haar kruis. Dit strelen werd over haar kleding heen gedaan. Zij schrok hier erg van. Toen [verdachte] stopte zijn ze samen weggelopen.
(blz. 34) Zij heeft daarna tegen niemand iets verteld omdat zij dit niet durfde. Tijdens die carnavals dagen 2012 of de voordagen voor Carnaval 2012 is het nog 2 keer gebeurd. De eerste keer was toen zij samen met haar vriendin op een van de vier carnavalsdagen op het carnaval was en zij op enig moment naar huis wilden gaan en "doei" gingen zeggen. [verdachte] zat toen op een trapje binnen bij het podium maar uit het zicht van de zaal. [verdachte] maakte toen een gebaar met zijn hand op zijn knie waaruit zij opmaakte dat hij wilde dat zij op zijn schoot kwam zitten. Zij ging toen bij [verdachte] op schoot zitten omdat zij dacht dat hij toch niets kon doen omdat haar vriendin erbij was. Zij droeg op dat moment een zwart petticoat-rokje met daar onder een panty, een legging en een onderbroek. [verdachte] voelde toen met zijn hand onder haar rokje tussen haar benen. Zij wilde hem weg duwen met haar benen maar hij ging toen nog verder met zijn hand tussen haar benen. Hij ging helemaal met zijn hand naar boven en voelde met zijn hand aan haar kruis. [verdachte] voelde toen voor aan haar kruis.
[verdachte] heeft overal aan gezeten. [verdachte] streelde haar aan haar kruis met zijn hand. [verdachte] stopte uit zichzelf met haar kruis strelen. Zij zei toen dat zij weg wilden gaan. Zij heeft haar vriendin, [getuige 2] uit Milheeze, al eerder verteld over wat [verdachte] de eerste keer achter dat podium bij haar gedaan had. Zij liep toen met [getuige 2] terug naar huis. De tweede keer is op carnavalszondag 2012 gebeurd toen [verdachte] met krukken liep omdat hij gevallen was. [verdachte] vroeg toen aan haar of zij hem wilde helpen omdat hij naar het podium moest en hij daarvoor het trapje op moest. Zij dacht toen dat zij hem moest ondersteunen. Zij is toen met [verdachte] meegelopen. [verdachte] liep toen door naar achteren en ging op een plantenbak zitten. Zij stond voor hem en hij wilde haar een knuffel geven. Hij deed daarvoor zijn armen open en sloeg zijn armen om haar heen waarna zij dit ook bij hem deed. Vervolgens pakte hij haar gezicht met beide handen vast en gaf haar een kus op haar mond. Deze kus was een gewone kus.
Daarna is bij hun thuis met een feestje van het Carnavalsbestuur iets gebeurd. Ze was toen thuis en ging naar bed. [verdachte] zei toen tegen haar: "Ik kom dadelijk wel even".
(blz. 35) Zij heeft toen boven haar pyjama aangetrokken en is helemaal onder het dekbed gaan liggen. [verdachte] kwam toen ook echt naar boven. [verdachte] kwam naast haar op het bed liggen op het dekbed. Zij ging op haar zij liggen met haar rug naar hem toe. Daarna is [verdachte] weer naar beneden gegaan. Zij weet niet wanneer het precies is geweest dat [verdachte] naar boven kwam. Zij denkt dat zij 13 of 14 jaar oud was.
Het is nog een keer bij hun thuis gebeurd. Zij ging toen naar de schuur ging om een kratje bier voor haar ouders te halen. [verdachte] liep toen achter haar aan. Toen zij weer terug wilde lopen riep [verdachte]: "Kom eens". Zij liep terug. Toen zij in de schuur was pakte [verdachte] haar van achteren vast. [verdachte] streelde toen met zijn hand over haar borsten over haar kleding heen. [verdachte] ging toen met zijn hand naar beneden en streelde met zijn hand over haar kruis over haar kleding heen. Zij droeg toen een zwart kort rokje, een zwarte legging, een roze hemdje en een wit vestje. [verdachte] streelde haar kruis over haar rokje heen. Dit stopte doordat zij probeerde weg te komen.
blz. 39-53) een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], geboren op [1997], zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
V= vraag verbalisanten
A= antwoord aangeefster
(blz. 41 e.v.)
V: Waarvan kom jij aangifte doen?
A: Van dat [verdachte] dingen heeft gedaan bij mij die niet mogen.
V: Vertel daar eens alles over?
A: Oké. Wij waren in [café] dat is een café bij ons in Bakel. Hij vroeg toen of ik hem wilde helpen. Hij nam mij mee achter het podium. Toen heeft hij mij aangeraakt. En toen schrok ik. Verder stopte hij eigenlijk uit zichzelf.
V: Is dat alles wat er gebeurd is of zijn er nog andere dingen?
A: Er was een keer bij ons een feest en toen is hij naar boven gekomen. Ik lag al op bed en toen is hij langs mij komen liggen. Toen heeft hij mij aangeraakt en toen is hij weer naar beneden gegaan en toen schrok mijn moeder heel erg dat hij naar boven was gegaan.
V
:Nog andere dingen?
A: Tijdens carnaval vorig jaar gingen mijn vriendin en ik naar huis toe. Hij zat op een trapje en toen gingen mijn vriendin [getuige 2] en ik er heen. Ik moest toen op zijn schoot komen zitten. Ik deed dat ook. Toen ging hij met zijn hand onder mijn rokje.
V
:Nog andere dingen?
A: Ja. Ze waren een keer bij ons thuis maar ik weet niet of er feest was of dat zij gewoon op bezoek kwamen. Toen was het bier op en toen wilde ik bier gaan halen uit de schuur. Hij wilde dat ook doen en toen gingen wij samen. Toen riep hij mij naar binnen in de schuur. Toen ging ik naar binnen en toen pakte hij mij vast en ging hij mij weer aanraken.
V
:Nog andere dingen?
A: Ja, hij liep vorig jaar carnaval op krukken. Toen moest ik ook weer even helpen. Toen gingen wij achter het podium. Hij ging op de rand van een soort plantenbak zitten. Ik stond voor hem. Hij ging mij weer aanraken. Hij wilde mij een kus geven. Toen pakte hij mijn hoofd vast en gaf hij mij een kus op mijn mond.
(blz. 42)
V: Over wie hebben wij het?
A: Over [verdachte]. Hij was vorst bij de carnavalsvereniging [naam] in Bakel.
Ik ben dansmarieke.
V: Wanneer was de eerste keer dat [verdachte] iets bij jou deed?
A: Het is vorig jaar carnaval dus carnaval 2012 of het jaar daarvoor en dus 2011. Dat komt omdat mama zegt dat het hoogstwaarschijnlijk bij een bestuursfeest was en dat feest was voor de carnaval 2012. Ik heb het de eerste keer tegen mijn mentor [getuige 3].
V: Jij zegt dus de eerste keer was Carnaval 2011 of 2012, dat weet je niet precies.
Wanneer was dan de laatste keer?
A: Ik denk dat het dan is begonnen met carnaval 2011 en is geëindigd met carnaval 2012.
V: Je hebt over aanraken. Waar raakt hij jou dan aan?
A: Bij mijn borsten en ja beneden. Maar dat vind ik moeilijk.
V: Dat weten wij ook maar daar hebben wij de vorige keer ook al over gesproken. Probeer het in ieder geval een keer te benoemen want daar beneden is een heel groot gebied. Of opschrijven als dat gemakkelijker is?
A: Ja.
V: Nu schrijf jij op schaamlippen. Klopt dat?
(blz. 43)
A: Ja.
V: Dus als wij jou goed begrijpen heeft hij jou aangeraakt bij jouw borsten en bij jouw schaamlippen. Klopt dat?
A: Ja.
V: Wanneer was het dat hij jou bij jouw borsten aanraakte, of bij welke situatie?
A: Bij mijn borsten was bij alle 5 de keren. o nee, bij eentje niet. Toen wij op de trap zaten toen heeft hij mijn borsten niet aangeraakt.
V: Als hij jouw borsten aanraakte, hoe ging dat?
A: Dan doet hij daar gewoon overheen wrijven.
V: Wrijft hij dan over de kleding of ... ?
A: Ja, over de kleding.
V: Hoe ging het dan als hij aan jouw schaamlippen zat?
A: Ook over mijn kleding heen en dan ook wrijven.
V: Hoe kan hij dan precies aan jouw schaamlippen zitten over jouw kleding heen?
A: Gewoon omdat hij met zijn hand tussen mijn benen gaat.
V: Schaamlippen maken onderdeel uit van het gebied dat vagina wordt genoemd. Zat hij dan specifiek aan jouw schaamlippen of aan jouw vagina?
A: Volgens mij gewoon aan mijn schaamlippen.
V: Waarmee wreef hij over jouw schaamlippen?
A: Met zijn handen. Ja, niet tegelijk maar gewoon met een hand.
V: Hoe vaak is het gebeurd dat hij op deze manier aan jouw schaamlippen zat?
A: Volgens mij vier of vijf keer. Even denken, volgens mij vijf keer.
V: Dus dat is alle keren?
A: Ja.
V: Dus de keer achter het podium, de eerste keer; op het trapje; in bed; in de schuur en die keer achter het podium toen hij op krukken liep. Klopt dat?
A: Ja. Als je staat kan hij gewoon met zijn hand tussen mijn benen komen.
(blz. 44)
V: Als jouw benen bij elkaar zijn hoe kan hij dan bij jouw schaamlippen komen?
A: Gewoon door zijn hand er tussen te steken.
V: Bij het informatieve gesprek heb jij verteld dat hij naast jou op bed kwam liggen en dat hij met zijn hand op jou kwam over de dekens heen. Hoe zit dat?
A: Dat kan niet. Dat moet onder de dekens zijn geweest met zijn hand.
V: Wat heeft hij dan toen gedaan met zijn hand onder de dekens?
A: Met zijn hand over mijn borsten en toen met zijn hand daar waar ik heb opgeschreven. Maar dat weet ik dus niet helemaal zeker.
V: Wat weet je niet helemaal zeker?
A: Of het daar was waar ik heb opgeschreven.
V: Je hebt opgeschreven schaamlippen, bedoel je dan dat je niet zeker weet of hij toen in bed onder de dekens aan jouw schaamlippen heeft gezeten maar wel zeker weet dat hij aan jouw borsten heeft gezeten?
A: Ja, dat is wat ik bedoel.
V: Wat deed jij toen [verdachte] jou betast had?
A: Ik schrok ervan.
V: De eerste keer was?
A: Achter het podium.
V: Wanneer spraken jij en [getuige 2] af dat jij niet alleen zou zijn met [verdachte]?
A: Dat was carnaval 2012 en wij spraken dit ook af voor carnaval 2013.
V: Welke carnaval was het dat jij bij [verdachte] op schoot moest zitten op het trapje?
A: Dat was carnaval 2012 en dat weet ik zeker.
V: Hoe weet jij dat zo zeker?
A: Omdat hij toen op krukken liepen dat was met die carnaval.
Toen [verdachte] onder mijn rokje zat terwijl ik bij hem op schoot zat heeft hij mij aangeraakt op de plaats die ik heb opgeschreven.
V: Dan wijs jij nu naar het woord schaamlippen.
A: Ja.
V: Hoe ga jij dan precies op zijn schoot zitten?
A: Wij gingen doei zeggen en hij klopte met zijn handen op zijn benen als gebaar dat ik op zijn schoot moest gaan zitten. Ik ging toen op zijn schoot zitten en [getuige 2] stond er een beetje schuin naast. Toen kwam hij met zijn hand op mijn been toen ging hij steeds verder naar boven.
V: Waar legt [verdachte] zijn hand neer?
A: Op mijn rechterbovenbeen. Hij wreef steeds verder met zijn hand naar boven.
V: Hoe kan jij dan op een gegeven moment bij jouw schaamlippen komen?
A: Hij zat met zijn handen tussen mijn benen. Ik wilde hem toen weg duwen met mijn benen maar daardoor kon hij verder tussen mijn benen komen en toen kon hij dus aan mijn schaamlippen komen.
(blz. 46)
V: Over dat feest bij jullie thuis en dat [verdachte] bij jou boven was geweest en dat jouw moeder schrok. Vertel daar eens over.
A: Mijn moeder schrok omdat hij bij mij boven was geweest en dat zij dacht dat er iets gebeurd was.
V: Zijn er met carnaval 2013 nog dingen gebeurd want tot nu toe praat jij over 2011 en 2012?
A: Op de bonte avond ongeveer een of twee weken voor carnaval 2013 toen gingen wij met alle dansmariekes artiesten die gingen optreden opbrengen op het podium. Wij moesten aan de kant gaan staan nadat wij dit gedaan hadden. [verdachte] pakte mij toen bij mijn billen om mij aan de kant te trekken.
(blz. 52)
V: Hoe oud was jij toen het de eerste keer begon dat [verdachte] die dingen bij jou deed?
A: Ik denk dat ik toen 13 of 14 moet zijn geweest.
V: Waarmee heeft [verdachte] jouw borsten aangeraakt?
A: Met zijn handen.
(blz. 56-59) een proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 4], zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
V= Vraag verbalisanten
A= Antwoord
(blz. 56)
V: Waar kent u [slachtoffer] van?
A: Ik ken haar via de dansmariekes van carnavalsvereniging [naam] in Bakel.
(blz. 57)
Ik ben sinds 8 jaar leidster van de dansmariekes.
V: Wat weet jij over hetgeen gebeurd zou zijn met [slachtoffer]?
Wij vonden met carnaval 2011/2012 al dat [verdachte] heel close was met [slachtoffer]. Wij vonden dat niet normaal. Er is toen gezien, niet door mij, dat [verdachte] [slachtoffer] heeft gekust achter het podium.
(blz. 59)
V: Wie is [verdachte]?
A: Dat is [verdachte].
(blz. 61-64) een proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 5], zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
V= Vraag verbalisanten
A= Antwoord
(blz. 61)
V: Waar kent u [slachtoffer] van?
A: Van de dansmariekes van de carnavalsvereniging [naam] in Bakel. Ik heb de algemene leiding. Ik stuur de leidsters aan.
(blz. 62)
V: Wat weet u wat [slachtoffer] overkomen is?
A: Ik heb gezien dat hij haar op zijn schoot trok en een arm om haar heen sloeg. Ik heb ook gezien dat hij haar apart nam. Hij deed overduidelijk haar arm om haar heen slaan en nam haar dan mee. Dan hebben we het over [verdachte].
V: Wat weet u zelf over [verdachte] te vertellen?
A: Ik ken [verdachte] al zolang als hij bij de carnavalsvereniging zit en dat is 10 a 15 jaar. Bij [slachtoffer] was hij altijd heel lijfelijk, haar op zijn schoot trekken en dan met zijn grote cape die hij droeg om haar heen slaan. Ook de ouders van [slachtoffer] liepen altijd mee en die zeiden daar niets van op dat moment zijnde de carnaval 2011/2012.
(blz. 65-70) een proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 6] (moeder [slachtoffer]), zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
V= Vraag verbalisant
A= Antwoord
(blz. 68)
V: Wat heeft u zelf ooit gezien van de dingen die [slachtoffer] over [verdachte] in haar brief geschreven had en wat zij u verteld had?
A: [slachtoffer] zegt in haar brief dat het vorig jaar carnaval begonnen is. Ik denk zelf dat het in het jaar daarvoor begonnen is. Ik denk dit omdat er toen iets gebeurd is bij ons thuis. Wij hadden op 21 mei 2011 bij ons thuis een bestuursfeestje. Toen het feestje afgelopen was zaten wij nog even buiten na te praten. Het was inmiddels 02.00-02.30 uur. Ik was in de veronderstelling dat iedereen naar huis was. Ik ging naar binnen en toen kwam ik [verdachte] op de drempel van de keukendeur tegen. Ik zei tegen hem: "Waar kom jij vandaan?". [verdachte] zei toen dat hij van [slachtoffer] vandaan kwam. Ik vroeg hem wat hij daar te zoeken had. [verdachte] zei toen dat [slachtoffer] problemen had en er even met hem over wilde praten. [verdachte] zei dat hij daarom had afgesproken dat hij even naar boven zou komen. Ik schrok van dit alles, zowel dat ik [verdachte] tegenkwam zo laat in mijn huis, dat [verdachte] van [slachtoffer] vandaan kwam en dat [slachtoffer] dus problemen had. Ik vroeg aan [verdachte] wat [slachtoffer] dan voor problemen had. [verdachte] zei toen dat het niets ernstigs was en dat het gewoon meisjesproblemen waren. Ik zei toen tegen [verdachte], terwijl ik huilde en wij elkaar knuffelden, dat hij nooit meer bij ons naar boven mocht gaan en dat hij dit altijd eerst met ons moest bespreken. Tevens vroeg ik waarom hij dit gesprek met [slachtoffer] dan niet in de kamer gehouden had want iedereen was toch buiten en dan hadden zij toch binnen kunnen praten. [verdachte] was toen ook best wel dronken en ik kreeg dan ook geen antwoord meer op mijn laatste vraag.
(blz. 69)
A: Ik heb zelf ooit gezien dat [slachtoffer] wel een uur bij [verdachte] op schoot zat in het café. Ik heb ook ooit gezien dat [verdachte], zijn carnavalscape helemaal om [slachtoffer] heen sloeg.
(blz. 70)
Ik herinner mij nu dat [slachtoffer] tijdens een feestje bier ging halen in de schuur en het mij opviel dat [verdachte] toen ook meteen naar buiten ging. Ik heb daarna gevraagd aan [slachtoffer], omdat zij ook niet vrolijk terugkwam, of er iets gebeurd was mede omdat zij zo lang weg bleef.
(blz. 71-75) een proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 2], zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
V= Vraag verbalisanten
A= Antwoord
(blz. 73)
V: Van die keer dat jij er zelf bij was. Wat is er toen gebeurd?
A: Toen zat ze bij hem op schoot. Ze droeg toen een grote plooirok. Hij had toen blijkbaar met zijn handen aan haar kruis gezeten. V: Hoe weet jij dat dat dit gebeurd is?
A: Omdat [slachtoffer] dat zei.
V: Wanneer vertelde [slachtoffer] jou dit dan?
A: Meteen toen wij daarna naar [slachtoffer] d'r huis liepen.
(blz. 74)
V: Wat vertelde [slachtoffer] dan precies?
A: Dat zij dus bij hem op schoot zat en dat hij dan stiekem met zijn hand daaronder zat.
V: Waar was het dat [slachtoffer] toen bij hem op schoot zat?
A: Dat was bij [café] in de zaal. Het gebeurde meer achter de schermen van het podium. Daar gebeurde dat.
V: Wat zag jij toen, toen jij achter dat podium kwam?
A: Dat [verdachte] op een trapje zat en dat [slachtoffer] bij hem op schoot zat. Zij droeg de kleren zoals ik net verteld heb.
V: Hoe waren de handen van [verdachte], toen [slachtoffer] zo bij [verdachte] op schoot zat?
A: Een hand kon ik niet zien omdat die onder die grote plooirok zat. De andere hand hing gewoon naast hem.
A: Na een kwartier stond [slachtoffer] op en hij stond op. Hij ging richting zaal en [slachtoffer] en ik gingen naar huis.
V: Heb jij iets gemerkt aan [slachtoffer] toen jullie zo aan het praten waren met elkaar?
A: Ja, zij was stiller dan normaal. Het leek wel of zij in een soort van shock zat.
V: Wat heb jij daar naderhand aan [slachtoffer] over gevraagd?
A: Ik vroeg toen meteen daarna aan [slachtoffer] of dat hij weer iets gedaan had bij haar. [slachtoffer] had toen gezegd dat hij er weer onder aan gezeten had.
(blz. 82-86) een proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 7], zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
V= Vraag verbalisanten
A= Antwoord
(blz. 82)
V: Waar ken jij [slachtoffer] van?
A: Van de dansmariekes van de carnavalsvereniging [naam] uit Bakel. Wij zijn ook nog gewoon vriendinnen.
(blz. 84)
V: Hoe hield [verdachte] [slachtoffer] dan vast?
A: Met dansen de hand laag of juist dat zij heel dicht bij elkaar stonden. De hand was dan bij haar op de kont.
V: Nog andere dingen?
A: Ja, heel veel knuffelen en zo.
(blz. 97-115) een proces-verbaal van verhoor van de verdachte [verdachte], zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
V= Vraag verbalisanten
A= Antwoord
(blz. 101)
V: waar ken jij [slachtoffer] van ?
A: Ik ken [slachtoffer] via haar ouders en de carnavalsvereniging. [slachtoffer] is dansmarieke.
(blz. 106)
A: Ik ben ooit door het bestuur binnen de carnavalsvereniging aangesproken over mijn amicale gedrag richting [slachtoffer]. Ik praat dan over anderhalf tot twee jaar geleden.
Dat amicale gedrag bestond uit het geven van een knuffel. Ik had een goed contact met de ouders van [slachtoffer]
(blz. 107)
V: Hoe oud is [slachtoffer] nu ?
A: 15.
V: Sinds wanneer heb jij contact met [slachtoffer]?
A: Zo lang als zij bij de carnavalsvereniging zitten. Ik zei al vraag mij niet naar een jaartal.
V: Waaruit bestonden jouw contacten met [slachtoffer]?
A: Contacten met [slachtoffer], wij zagen elkaar bij carnavalsactiviteiten en buiten carnavalsactiviteiten, via Whatsapp, via Facebook en zo.
V: Waar zag jij [slachtoffer]?
A: Bij [café], de Residentie van de carnavalsvereniging, bij haar thuis, bij ons thuis, op straat, in andere cafés waar wij als carnavalsvereniging naar toe gingen.
(blz. 108)
V: Ben jij ooit alleen met [slachtoffer] geweest als je bij haar thuis was?
A: Ja.
V: Waar was dit dan?
A: Op haar slaapkamer.
(blz. 109)
A: Ik ben een keer op verzoek van [slachtoffer] bij haar thuis mee naar boven gegaan. Zij is zelf in bed gaan liggen onder de dekens. Ik ben toen naast haar gaan liggen bovenop de dekens, ik heb een arm om haar heen geslagen.
(blz. 110)
[getuige 6] en [getuige 8], de ouders van [slachtoffer], waren beneden in huis toen ik van boven naar beneden kwam.
V: Wanneer was het dat jij met krukken liep vanwege een blessure?
A: De laatste keer dat ik mij kan herinneren was met carnaval 2012.
A: Ik kan me heugen dat [slachtoffer] een keer bij mij op schoot zat.
en de volgende bewijsmiddelen [2] :
(blz. 5) een proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 9], zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
(blz. 5)
Ik heb [verdachte] een keer met [slachtoffer] in café [café] in Bakel zien kussen.
(blz. 6)
Het kan in 2011 zijn geweest. Ik heb toen tegen [verdachte] gezegd: ”Wat ben jij aan het doen”. [verdachte] zei: ”Dat moet ik toch zelf weten”. Hierna heb ik tegen de eigenaresse van [café] gezegd dat [verdachte] daar gewoon met [slachtoffer] stond te zoenen.
(blz. 1) een proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer], zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
(blz. 2)
[verdachte] heeft mij in de bistro van café [café] een kus gegeven.
(blz. 3)
Er is nog een situatie die ik niet aan de politie heb verteld. Dat was ook in de bistro. [verdachte] droeg een cape omdat hij vorst was. Hij sloeg die cape om mij heen met als gevolg dat ik helemaal bedekt was. Toen heeft hij over mijn borsten gestreeld. Dit gebeurde tijdens carnaval. Hij streelde mij over mijn kleren. Eigenlijk weet ik zeker dat hij mij met zijn linkerhand streelde.
een geboorte akte van [slachtoffer], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – dat [slachtoffer] is geboren op [1997].
en de verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 28 april 2014, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – het volgende:
Het klopt dat ik na een feestje bij de ouders van aangeefster thuis wel eens boven bij aangeefster in bed ben gaan liggen en dat ik tijdens een feestje bij de ouders van aangeefster thuis wel eens met aangeefster mee naar de schuur ben gegaan.

Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs

Voldoende steunbewijs?
De verdediging heeft in de eerste plaats ten verweer betoogd dat onvoldoende wettig bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, omdat haars inziens de aangifte van [slachtoffer] onvoldoende steun vindt in andere verklaringen. De rechtbank begrijpt daaruit dat de verdediging een beroep heeft willen doen op het voorschrift van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). In de tweede plaats heeft de verdediging met een beroep op de onbetrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster en andere getuigen betwist dat tot een bewezenverklaring kan worden gekomen.
De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
Volgens het tweede lid van artikel 342 Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Deze bepaling betreft de tenlastelegging in haar geheel; niet is vereist dat elk onderdeel daarvan ook in ander bewijsmateriaal steun dient te vinden.
Dit voorschrift betekent dat als van elkaar te onderscheiden beslissingen moeten worden aangemerkt enerzijds het oordeel dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar is en anderzijds het oordeel dat de verklaring van aangeefster in ander bewijsmateriaal voldoende steun vindt. Het feit dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar wordt geacht kan niet op zichzelf als voldoende steunbewijs dienen. Een gebrek aan voldoende steunbewijs voor de verklaring van aangeefster kan dus niet worden gecompenseerd door een gemotiveerd oordeel dat die verklaring betrouwbaar is. Het steunbewijs zal voorts dienen te zien op feiten en omstandigheden die niet in een te ver verwijderd verband staan tot de aan de verdachte verweten gedragingen.
Deze in de onderhavige zaak aan te leggen toets brengt de rechtbank tot de volgende beoordeling.
Aangeefster [slachtoffer] heeft bij gelegenheid van het informatief gesprek zeden, haar vervolgens gedane aangifte en in haar aanvullende verklaring bij de politie verklaard over meerdere momenten waarop de verdachte ontuchtige handelingen bij haar zou hebben verricht. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen aangeefster daarover heeft verklaard in voldoende mate steun vindt in andere bronnen dan aangeefster zelf, te weten in de verklaringen van verschillende getuigen. De rechtbank heeft dan niet het oog op de inhoud van die verklaringen voor zover zij behelzen hetgeen zij van aangeefster hebben vernomen over de gedragingen van de verdachte – de inhoud van dergelijke de-auditu verklaringen moeten dan immers geacht worden van dezelfde bron, aangeefster, afkomstig te zijn – maar op die verklaringen voor zover zij behelzen eigen waarnemingen of ondervindingen van de getuigen met betrekking tot de context of feitelijke situatie die door aangeefster is beschreven en waarin de ontuchtige handelingen volgens aangeefster zouden hebben plaatsgevonden.
Zo verklaart aangeefster over een moment tijdens carnaval waarbij verdachte op een trapje bij het podium zat, zij op zijn schoot moest gaan zitten waarna verdachte met zijn hand onder haar rokje ging en tussen haar benen aan haar kruis voelde. Deze verklaring vindt bevestiging in de tegenover de politie afgelegde verklaring van de getuige [getuige 2], voor zover zij bij die gelegenheid verklaart dat aangeefster toen bij verdachte op schoot zat, dat zij een van de handen van de verdachte niet kon zien omdat deze onder de rok van aangeefster zat, dat aangeefster naderhand stiller was dan normaal en dat het leek alsof zij in shock was.
Ook waar aangeefster verklaart over een moment bij haar op haar slaapkamer, waarbij verdachte naast haar op bed kwam liggen en haar heeft aangeraakt aan haar borsten, vindt zij bevestiging in een andere bron dan aangeefster zelf. Niet alleen kan bevestiging worden gevonden in verdachtes eigen verklaring bij de politie en ter terechtzitting voor zover hij daarin erkent toen bij aangeefster in bed te zijn gaan liggen, maar ook in de tegenover de politie afgelegde verklaring van de moeder van aangeefster, [getuige 6], voor zover deze inhoudt dat zij op die bewuste avond de verdachte beneden in de ouderlijke woning aansprak met de vraag waar hij even te voren vandaan was gekomen en waarop de verdachte antwoordde dat hij van de kamer van aangeefster af was gekomen. Ten aanzien van dit specifieke moment neemt de rechtbank nog in aanmerking dat zij niet vermag in te zien waarom het voor verdachte, als geen lid van het gezin, nodig was om bij aangeefster in bed te gaan liggen teneinde – naar hij zelf heeft verklaard – met haar te praten over meisjesproblemen, nu toch de verdachte dat gesprek even zo goed op een ander moment of elders in het huis met aangeefster had kunnen voeren; een legitieme vraag die ook de moeder van aangeefster toen aan de verdachte heeft gesteld, maar waarop zij vervolgens van hem geen antwoord kreeg, hetgeen de rechtbank opmerkelijk vindt.
Aangeefster verklaart ook nog over een moment tijdens een feestje bij haar huis toen zij en verdachte samen naar de schuur liepen om een kratje bier te halen, waarbij verdachte haar in de schuur vastpakte en haar borsten en haar kruis betastte. Haar verklaring vindt op dit punt eveneens bevestiging in de verklaring van haar moeder, voor zover zij bij de politie verklaart zich een geval te herinneren waarbij aangeefster tijdens een feestje bier ging halen, dat de verdachte toen ook meteen naar buiten ging en dat aangeefster vervolgens niet vrolijk terugkwam. Haar verklaring vindt op dit punt eveneens bevestiging in de verklaring van de verdachte bij de politie en ter terechtzitting, voor zover deze inhoudt dat het wel eens is gebeurd dat hij met aangeefster mee naar de schuur is gegaan.
Ook voor zover aangeefster over andere momenten dan de hierboven genoemde verklaart, te weten een moment waarbij zij met verdachte mee was gegaan achter het podium alwaar hij haar borsten en haar kruis zou hebben betast, de twee momenten waarop verdachte haar op haar mond zou hebben gekust (achter het podium en in[café], het moment waarop verdachte haar billen zou hebben betast en het moment waarop verdachte zijn cape over aangeefster heen zou hebben geslagen terwijl zij bij hem op schoot zat en vervolgens haar borsten zou hebben betast, vinden haar verklaringen bevestiging in andere bron. De rechtbank wijst in dat verband op:
- de verklaring van de getuige [getuige 9], voor zover deze inhoudt dat zij zag dat de verdachte aangeefster aan het kussen was in[café],
- de verklaring van de getuige [getuige 4], voor zover deze inhoudt dat gezien was dat verdachte aangeefster heeft gekust achter het podium,
- de verklaring van de getuige [getuige 5], voor zover deze inhoudt dat zij had gezien dat verdachte aangeefster op zijn schoot trok, zijn arm om haar heen sloeg en haar elders apart nam en dat zij wel eens had gezien dat verdachte zijn cape om aangeefster heen sloeg,
- de verklaring van de getuige [getuige 7], voor zover zij verklaart over de wijze waarop de verdachte aangeefster wel eens vasthield bij dansen, met de hand op haar kont, en
- de verklaring van de getuige [getuige 6], voor zover inhoudende dat zij ooit had gezien dat aangeefster lange tijd bij de verdachte op schoot zat en dat zij ooit had gezien dat verdachte zijn cape helemaal om aangeefster heen sloeg.
Het hiervoor overwogene brengt de rechtbank tot de slotsom dat de belastende verklaringen van aangeefster in voldoende mate steun vinden in de door andere getuigen genoemde feiten en omstandigheden. Deze feiten en omstandigheden zijn voldoende specifiek en houden voldoende contextueel verband met de aan de verdachte verweten gedragingen. Dat betekent dat aan het bewijsminimumvoorschrift van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Betrouwbaarheid van de belastende verklaringen
Het verweer van de verdediging dat de verklaringen van aangeefster en die van de overige getuigen als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt, is hetzelfde lot beschoren. De rechtbank heeft in het strafdossier noch het verhandelde ter terechtzitting objectieve aanwijzingen gevonden die ertoe zouden moeten leiden dat de verklaringen van aangeefster en de overige getuigen als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt. De verklaringen van aangeefster zijn in de kern genomen consistent wat betreft de beschuldiging die zij naar de verdachte uit alsmede de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden en haar verklaringen vinden wat dat betreft ruime bevestiging in de verklaringen van andere getuigen. De rechtbank onderkent dat aangeefster in haar verklaringen niet op alle onderdelen even consistent is en hier en daar ook tegenstrijdig verklaart, maar de rechtbank wijt dat aan het feit dat het hier de verklaringen van een destijds 15-jarig meisje betreft, afgelegd binnen de context van een politieverhoor, terwijl het gaat over een veelheid aan momenten waarop zij door de verdachte zou zijn betast. Dat zij op sommige onderdelen niet telkens even consistent of vasthoudend is, wekt dan ook geen verwondering en draagt onder deze omstandigheden juist bij aan haar geloofwaardigheid en betrouwbaarheid. Bij een en ander neemt de rechtbank nog in aanmerking dat aangeefster, als zij door de politie wordt gevraagd over een voorval waarbij door de getuige [getuige 9] zou zijn waargenomen dat de verdachte aan het tongzoenen was met aangeefster, deze lezing van de getuige in het voordeel van de verdachte afzwakt en verklaart dat het geen tongzoen was maar een “gewone” kus op de mond; een omstandigheid die eveneens bijdraagt aan de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van aangeefster.
De verdachte heeft ter zitting als mogelijk motief voor de verklaringen van aangeefster nog aangedragen, dat zij verliefd was op de verdachte en uit jaloezie wegens zijn samenzijn met zijn partner [getuige 10] hem ten onrechte van ontucht heeft beschuldigd. Dat aangeefster om deze redenen haar belastende verklaringen heeft afgelegd, acht de rechtbank op grond van het hiervoor overwogene niet plausibel. Te minder, aangezien dat motief niet kan verklaren waarom ook een aantal andere personen dan aangeefster in belastende zin over de verdachte verklaren. Redenen waarom ook deze personen hem dan belasten, heeft de verdachte – daarnaar ter zitting meermalen gevraagd – niet kunnen geven, terwijl de rechtbank die redenen ook niet heeft kunnen vinden, anders dan in de slotsom dat zij overeenkomstig de waarheid hebben verklaard.
Het verweer van de verdediging stuit af op al hetgeen hiervoor is overwogen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
meermalen in of omstreeks de periode van 01 februari 2011 tot en met 28 februari 2013 te Bakel, gemeente Gemert-Bakel, met [slachtoffer] (geboren op [1997]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit:
- het kussen van voornoemde [slachtoffer] en
- het betasten van de borsten van voornoemde [slachtoffer] en
- het betasten van de schaamlippen van voornoemde [slachtoffer] en
- het betasten van de billen van voornoemde [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Een werkstraf voor de duur van 120 dagen subsidiair 60 dagen hechtenis
Gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
(Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht).
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit.
Mocht de rechtbank verdachte niet vrijspreken dan heeft de verdediging verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de volgende persoonlijke omstandigheden.
Verdachte heeft nimmer een strafbaar feit begaan en zijn justitiële documentatie is blanco.
Verdacht heeft werk, een stabiel inkomen, geen schulden, zelfstandige woonruimte en een steunend sociaal netwerk. Hij wordt door de reclassering beschreven als een normaal sociaal begaafde man. Er zijn geen criminogene factoren en er zijn geen bijzonderheden aangaande de seksualiteit van verdachte te vermelden. De verdenking van het plegen van ontuchtige handelingen met mevrouw [slachtoffer] heeft grote impact gehad op het leven van verdachte, alsook op dat van zijn echtgenote. Door de verdenking is verdachte direct behandeld als dader door de plaatselijke gemeenschap en is hij verzocht om zijn lidmaatschap van de carnavalsvereniging te beëindigen. Voorts zag hij zich door de houding van diverse leden binnen de carnavalsvereniging en verschillende personen in Bakel genoodzaakt de gemeente Bakel te verlaten. Verdachte woont thans in Aarle-Rixtel.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt\., door haar borsten, billen en vagina te betasten en door haar op de mond te kussen.
Verdachte heeft aldus een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en hij heeft haar lichamelijke integriteit aangetast. De feiten moeten een grote indruk op haar hebben gemaakt. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. De verdachte heeft daar kennelijk onvoldoende oog voor gehad en deze belangen ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen lustgevoelens.
Bij een en ander betrekt de rechtbank nog het feit dat de verdachte al jarenlang een vriend van het gezin van aangeefster was en zodoende iemand was geworden waar aangeefster op mocht vertrouwen. Door zijn handelen heeft hij dat vertrouwen ernstig beschaamd.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank in zijn nadeel rekening met de omstandigheid dat verdachte de ernst van het door hem aan zijn slachtoffer aangedane leed kennelijk niet dan wel onvoldoende inziet. In zijn voordeel houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie nog niet eerder terzake van strafbare feiten is veroordeeld, alsmede met het positieve rapport van de Reclassering van 25 maart 2014, waaruit blijkt dat het met de verdachte op vrijwel alle leefgebieden goed gaat.
De rechtbank zal een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde en het leed dat [slachtoffer] en haar familie is aangedaan onvoldoende tot uitdrukking brengt.
Alles overziende acht de rechtbank een taakstraf van 180 uren en een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk een passende straf voor de door verdachte gepleegde feiten.
Met de oplegging van deze voorwaardelijke gevangenisstraf wil de rechtbank enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking brengen en anderzijds verdachte ervan weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].

Het standpunt van de officier van justitie.
Toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van EUR 1.071,76 (bestaande uit een bedrag van EUR 1.000,- ter zake immateriële schade en een bedrag van EUR 71,76 ter zake reiskosten [slachtoffer]), en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht voor dat bedrag, subsidiair 16 dagen vervangende hechtenis.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft primair verzocht om de vordering van de benadeelde partij af te wijzen. Dit omdat het feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat er onvoldoende causaal verband is tussen het ten laste gelegde en de behandeling die [slachtoffer] ondergaat. Uit het dossier, met name uit de verklaring van haar mentor [getuige 3], blijkt dat [slachtoffer] ook veel andere problemen had. Niet staat vast dat [slachtoffer] door het handelen van verdachte een trauma heeft opgelopen.
Verder is de vordering benadeelde partij te ingewikkeld om te worden behandeld tijdens dit strafproces.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schadevergoeding tot een bedrag van EUR 750,- en materiële schadevergoeding, te weten de post Reiskosten [slachtoffer] van EUR 71,76.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de anders of meer gevorderde reiskosten, aangezien in zoverre geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de anders of meer gevorderde immateriële schade, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 24c, 27, 36f, 57, 247.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
Taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.
Gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Maatregel van schadevergoeding van EUR 821,76 subsidiair 16 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van EUR 821,76 (zegge: achthonderdeenentwintig euro en zesenzeventig eurocenten), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 16 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 750,- immateriële schadevergoeding en EUR 71,76 materiële schadevergoeding (post reiskosten [slachtoffer]).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van EUR 821,76 (zegge: achthonderdeenentwintig euro en zesenzeventig eurocenten), te weten EUR 750 immateriële schadevergoeding en EUR 71,76 materiële schadevergoeding (post reiskosten [slachtoffer]).
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. P.J.H. Van Dellen en mr. M.G.P.A. Burghoorn, leden,
in tegenwoordigheid van G.G. Dirks, griffier,
en is uitgesproken op 12 mei 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Brabant Zuid-Oost, genummerd PL2233 2013035688-15.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar processen-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld processen-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren van de politie Brabant Zuid-Oost, genummerd PL2233 2013035688-24 en PL2233 2013035688-25.