ECLI:NL:RBOBR:2014:2399

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 mei 2014
Publicatiedatum
8 mei 2014
Zaaknummer
01/845036-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing door vuurwerk en vernieling van een politieauto

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 9 mei 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 31 december 2013 in Gemert opzettelijk vuurwerk door de brievenbus van een woning heeft geduwd, wat leidde tot een ontploffing in de gang van de woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte door deze handeling gemeen gevaar voor goederen heeft veroorzaakt. De verdachte is ook beschuldigd van het opzettelijk vernielen van de achterruit van een politieauto op 1 mei 2013. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 180 dagen geëist, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en met bijzondere voorwaarden zoals een contactverbod en een locatieverbod. De rechtbank heeft deze eis overgenomen en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met de opgelegde bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een psychologisch rapport dat een verhoogd recidive risico aangaf. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, de Politie-eenheid Oost-Brabant, niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte de schade al aan het terugbetalen was.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845036-14
Datum uitspraak: 09 mei 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1973],
wonende te [woonplaats], [adres 1].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 april 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 26 maart 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 december 2013 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, opzettelijk brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht in een woning gelegen aan de[adres 2], hebbende hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk aangestoken vuurwerk door de brievenbus van die woning heeft geduwd/gegooid, waarna dat vuurwerk in de gang van die woning is ontbrand/ontploft, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander of anderen, te weten voor [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] en/of terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de
zich in die woning bevindende inboedel voor te duchten was;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 december 2013 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel, opzettelijk en wederrechtelijk de vloerbekleding van de trap en/of een plafond van de hal en/of glas in lood van een deur en/of een spotje en/of vloerdelen van de pvc vloer en/of muren in de gang, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of
onbruikbaar gemaakt;
hij op of omstreeks 01 mei 2013 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel, opzettelijk en wederrechtelijk de achterruit van een politieauto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Politie Brabant Zuid Oost, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht feit 1 primair en feit 2 bewezen. De officier van justitie acht voor wat betreft feit 1 niet bewezen dat er sprake is geweest van brandstichting waarbij levensgevaar voor personen te duchten was. Wel acht de officier van justitie dat verdachte een ontploffing teweeg heeft gebracht waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging is allereerst van mening dat verdachte van zowel het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde behoort te worden vrijgesproken, nu, aldus de verdediging, niet onomstotelijk vaststaat dat de op de filmbeelden zichtbare persoon, de verdachte is.
Als de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van feit 1 zou komen is de verdediging met de officier van justitie van mening dat er alleen sprake is van gemeen gevaar voor goederen.
Wat betreft het onder 2 tenlastegelegde feit heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank. [1]

Bewijs met betrekking tot feit 1:

Door [slachtoffer 1] (verder: [slachtoffer 1]) is aangifte gedaan ter zake het veroorzaken van een ontploffing in zijn woning, gelegen aan de[adres 2] te Gemert [2] op 31 december 2013. Zakelijk en verkort weergegeven verklaart hij dat hij omstreeks 02.45 uur twee harde knallen hoorde. Ook ging het brandalarm af. Hij zag schade van het vuurwerk op de muur, de trap en de vloer. De ruit van de tussendeur was gebroken. Door de ontploffing was een spotje uit het plafond van de w.c. gevallen. Aangever heeft aan de politie vrijwillig beeldmateriaal overhandigd, dat was opgenomen met een camera aan de voorzijde van de woning van aangever. Bij de aangifte bevinden zich foto’s. Op deze foto’s is schade o.a. te zien aan een ruit [3] en bekleding/tapijt van de trap [4] . In een aanvullende verklaring wijst aangever op schade aan de vloer (brandplekken op PVC-vloer) en brandplekken in de vloerbedekking van de trap. [5]
In een proces-verbaal van bevindingen bevestigen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] het schadebeeld in de woning van aangever. Zij waren ter plaatse aan de[adres 2] te Gemert op 31 december 2013, omstreeks 03.25 uur. [6] Zij troffen resten aan van ontploft vuurwerk. Ook zagen zij dat er een ruit gebarsten was in een deur. Verder namen zij brandschade waar aan vloerbedekking van de trap, en dat er stukjes PVC (vloer) waren gesmolten. Verbalisanten zagen dat [slachtoffer 2], de partner van aangever, zeer geëmotioneerd was en moest huilen. Zij zei dat ze zich niet meer veilig voelde in haar eigen woning.
In een proces-verbaal van bevindingen verklaart [verbalisant 7] dat zij op 30 december 2013 (omstreeks 20.30 uur) verdachte zag. Hij had toen een fiets bij zich zonder tassen, mand of iets dergelijks er op. De fiets was een damesfiets met dubbele onderste stang. [7]
In een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] en [verbalisant 4] worden de beelden beschreven die zijn opgenomen op 31 december 2013. De politie beschrijft dat omstreeks 02.39 uur een persoon komt aanfietsen op een damesfiets. Deze persoon draagt een zak over het hoofd. De persoon is gekleed in een grijs-lichtkleurig vest of jas. De persoon had een behoorlijk grof postuur en droeg een donkerkleurige broek. De persoon loopt naar de woning van aangever [slachtoffer 1]. Omstreeks 02.40 uur is een lichtverschijnsel waar te nemen, na enkele seconden gevolgd door een ontploffing met lichtflits en rookontwikkeling. Enkele seconden later zien de verbalisanten weer en lichtflits. Zij beschrijven dat de persoon terugloopt naar de fiets. Om 02.40.22 uur volgt een nieuwe lichtflits en rookontwikkeling. Op dat moment zien verbalisanten op de achterzijde van de jas van de persoon een zwarte streep. Zeer korte tijd later rijdt de persoon weg. [8]
In een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] en [verbalisant 4] beschrijven verbalisanten hun bevindingen op 10 januari 2014. Zij hadden verdachte die dag kort daarvoor zien staan aan de balie, in gesprek met een baliemedewerkster. Verbalisanten zagen en hoorden dat hij zei dat hij schoon schip wilde maken. In gesprek met [verdachte] vroeg verbalisant [verbalisant 3] of [verdachte] recent, rond de jaarwisseling nog vuurwerk had afgestoken. [verdachte] antwoordde: ”Ik heb geen vuurwerk afgestoken en ben al zeker niet bij die mensen in de tuin geweest”. Tevens zijn toen, met toestemming van hem, foto’s gemaakt van zijn kleding en zijn fiets.
De verbalisanten hadden eerder de camerabeelden bekeken die waren gemaakt op 31 december 2013 bij de woning van aangever. Zij herkenden het vest op de beelden als gelijk aan het vest dat verdachte droeg op 10 januari 2014. Zij herkenden [verdachte] als de persoon op de beelden van de camera d.d. 31 december 2013. Zij herkenden [verdachte] aan zijn forse postuur in combinatie met zijn kleding. In het bijzonder noemen zij: het zwarte streepje op zijn rug, zijn wijze van lopen en zijn houding. [9]
De rechtbank heeft ter zitting de beelden bekeken van de drie incidenten die zijn opgenomen rond de woning van aangever [slachtoffer 1]. Het betreft hier naast de te behandelen strafzaak om - kort samengevat - meldingen van ‘belletje trekken’ op 14 april 2013 en poepen voor de voordeur op 21 augustus 2013. De rechtbank acht het zeer aannemelijk dat het in de drie incidenten om dezelfde persoon gaat, en baseert dit oordeel op de wijze van lopen en houding van de persoon die in beeld komt. Deze zijn opvallend en (nagenoeg) gelijk. Bij het incident in augustus 2013 valt het de rechtbank bovendien op dat de persoon oversteekt in de richting van de woning van de zus van verdachte. De rechtbank acht de wijze van beschrijving van deze camerabeelden in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 januari 2014 juist en adequaat, ook wat betreft de beschrijving van de persoon. De rechtbank kan zich op grond van haar eigen waarneming ook vinden in het oordeel van verbalisant dat het de verdachte is die in beide gevallen (dus: 14 april 2013 en 21 augustus 2013) de handelingen uitvoert. [10]
De verdachte droeg op 31 december 2013 een zak over zijn hoofd, of had een andere totale gezichtsbedekking. De rechtbank acht, ten nadele van verdachte, de inhoud van de mutatie van 8 september 2013 van belang, die ziet op 21 augustus 2013. Deze mutatie houdt in dat een anoniem gebleven persoon aan verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] meldt dat hij in de nacht van 20 op 21 augustus 2013 omstreeks 00.30 uur wakker werd van muziek. Hij luisterde en hoorde de mannelijke bewoner van [adres 3] te Gemert zei: “let op voor de camera”. Melder zag vervolgens een man naar [adres 3] lopen. Bij terugkomst zei deze persoon “dat hij nog nooit zo’n fijn toilet had gehad” [11] .
In het dossier bevinden zich foto’s van de jas/vest van verdachte. Op deze jas is aan de rugzijde onder en in de kraag een donkerkleurige reep stof zichtbaar [12] .
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 31 december 2013 vuurwerk tot ontploffing heeft gebracht in de woning van aangever, gelegen aan de[adres 2] te Gemert.
Verdachte heeft door aldus te handelen gevaar veroorzaakt ten aanzien van een veelheid aan goederen in en aan de woning van aangever. Hij heeft daardoor opzettelijk een ontploffing veroorzaakt die gemeen gevaar voor goederen heeft opgeleverd.

Bewijs met betrekking tot feit 2:

De rechtbank volstaat, gelet op artikel 359, lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen, nu verdachte het hem onder 2 tenlastegelegde heeft bekend.
De rechtbank acht op grond van:
  • Het proces-verbaal van aangifte (p. 4 en 5) van het eindproces-verbaal van de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost met nummer PL2212-2013058884;
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 25 april 2014
wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 1 mei 2013 de achterruit van een politieauto heeft vernield.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling ver band en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 31 december 2013 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in een woning gelegen aan de[adres 2], hebbende hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk aangestoken vuurwerk door de brievenbus van die woning geduwd/gegooid, waarna dat vuurwerk in de gang van die woning is ontbrand/ontploft, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de zich in die woning bevindende inboedel te duchten was;
op 01 mei 2013 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel, opzettelijk en wederrechtelijk de achterruit van een politieauto, toebehorende aan Politie Brabant Zuid Oost, heeft vernield.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met de bijzondere voorwaarden toezicht van de reclassering (Novadic Kentron), een contactverbod met [slachtoffer 1] en diens partner [slachtoffer 2] en een locatieverbod, inhoudende dat verdachte zich niet mag bevinden in de [straat].
De officier van justitie vordert dat deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zullen worden verklaard.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft aangegeven dat bij bewezenverklaring van beide feiten de eis van de officier van justitie niet onredelijk is.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft opzettelijk door middel van vuurwerk een ontploffing veroorzaakt in de woning van aangever en diens partner. Het feit is door verdachte gepleegd midden in de nacht, zodat beide bewoners zeer plotseling tijdens hun slaap werden geconfronteerd met een zeer beangstigende situatie. Dat de gevolgen betrekkelijk beperkt zijn gebleven, is niet te danken aan verdachte. Nadat hij het vuurwerk brandend door de brievenbus had gedaan, ontbrak hem de mogelijkheid in te grijpen. Bovendien maakte hij zich zeer kort nadien uit de voeten, zodat hij geen enkel zicht meer kon hebben op de gevolgen van zijn handelen. Dit alles rekent de rechtbank verdachte stevig aan. Als uitgangspunt geldt dat voor een feit als nu bewezen is verklaard een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meer dan zes maanden wordt opgelegd.
De rechtbank zal in het voordeel van verdachte van dit uitgangspunt afwijken. Een langere (en hernieuwde) vrijheidsbeneming van enkele maanden heeft op dit moment geen meerwaarde. Wel wil de rechtbank het gedrag van verdachte blijvend beïnvloeden door hem gedurende de proeftijd een contact- en straatverbod op te leggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte de schorsingsvoorwaarden tot aan de zitting goed heeft nageleefd. De rechtbank zal aan de voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarde koppelen dat verdachte gedurende de proeftijd geen contact mag hebben met de aangevers. Hij mag in de proeftijd ook niet in de [adres 1] (en directe omgeving) te Gemert komen. De rechtbank zal het gebied waarin verdachte niet mag komen precies aangeven in het vonnis. Deze twee bijzondere voorwaarden zullen ook onmiddellijk uitvoerbaar zijn als bedoeld in art. 14e van het Wetboek van Strafrecht, omdat de schorsing van de voorlopige hechtenis moet worden opgeheven.
De rechtbank zal, gelet op dit alles, aan verdachte een straf opleggen die gelijk is aan de eis van de officier van justitie.
Door de psycholoog J.J.M. van der Heijden is op 26 maart 2014 een rapport omtrent verdachte uitgebracht.
De conclusies van dit rapport:
Bij onderzochte is sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van misbruik van alcohol en drugs en van een gebrekkige ontwikkeling in de zin van een schizoïde persoonlijkheidsstoornis.
Onderzochte verkeert in een criminele omgeving en heeft weinig sociale vaardigheden. De combinatie van de genoemde persoonlijkheidsstoornis, het gebrek aan voldoende sociale vaardigheden samen met de moeilijke levensomstandigheden, zoals geen inkomen of goede huisvesting hebben, vormen een verhoogd recidive risico.
Omdat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat, wordt een laagdrempelige hulp gericht op primaire levensomstandigheden zoals huisvesting, financiële ondersteuning en het leren oplossen van conflicten met de “buitenwereld” noodzakelijk geacht. Omdat onderzochte niet gemotiveerd is tot aangaan van vrijwillige hulp, wordt een verplichte vorm van hulp noodzakelijk geacht en geadviseerd.
Dee rechtbank heeft bij het bepalen van de straf hiermee rekening gehouden.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen.
De rechtbank zal deze straf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Aan deze voorwaardelijke straf zullen hierna te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.

De vordering van de benadeelde partij Politie-eenheid Oost-Brabant (feit 2).

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van oordeel dat met betrekking tot feit 2 de vordering van de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op de verklaring van verdachte dat hij de schade reeds aan het terugbetalen is.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Hij heeft zich afgevraagd of de schade niet door de verzekeringsmaatschappij is betaald en er niet alleen maar het eigen risico overblijft.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte de schade heeft erkend en met behulp van de reclassering reeds aan het afbetalen is.
De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden begroot op nihil.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 57, 157, 350.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 primair:
Opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor
goederen te duchten is.
T.a.v. feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, vernielen
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
T.a.v. feit 1 primair, feit 2:
Gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2
jaren
Stelt als algemene voorwaarden, dat verdachte
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal
verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs
als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Stelt als bijzondere voorwaarde(n):
-dat veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met de bewoners van de[adres 2] te Gemert, te weten [slachtoffer 1] en zijn partner mevrouw [slachtoffer 2], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
-dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd niet zal ophouden in het gebied te Gemert, dat omsloten wordt door de volgende straten:
[straten], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde
voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr. uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
waarbij de Reclassering Nederland, Regio's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6,
5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de
naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met
ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 21 maart 2014 reeds
geschorst.
T.a.v. feit 2:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij de Politie-eenheid Oost-Brabant in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden
begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. C.P.C. Kuijs, leden,
in tegenwoordigheid van J.C. de Steur, griffier,
en is uitgesproken op 9 mei 2014.
Mr. Kuijs is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Regio Brabant-Oost, registratienummer 2013179893.
2.Proces-verbaal van aangifte en aanvullende aangifte, resp. p. 42 e.v. en p. 49 e.v.
3.Foto p. 46
4.Foto p. 47
5.Aanvullende aangifte, p. 51
6.Proces-verbaal van bevindingen [verbalisant 1] en [verbalisant 2], p. 54/55
7.Proces-verbaal bevindingen [verbalisant 7], p. 56
8.Proces-verbaal bevindingen [verbalisant 3] en [verbalisant 4], p. 57-58.
9.Proces-verbaal bevindingen [verbalisant 3] en [verbalisant 4], p. 59-61
10.Proces-verbaal van bevindingen [verbalisant 3] , p. 71 e.v.
11.Mutatie opgemaakt door [verbalisant 5] en[verbalisant 6], p. 74
12.Foto’s pp. 86 tot en met 89