ECLI:NL:RBOBR:2014:2282

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2014
Publicatiedatum
29 april 2014
Zaaknummer
AWB-14_449
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag woonvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor eiseres met beperkte visus

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 30 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die lijdt aan een ernstige visuele beperking, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxtel. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een woonvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), specifiek voor aanpassing van de verlichting in haar woning. De aanvraag werd afgewezen door verweerder, die stelde dat het verlichtingsniveau in de woning binnen de algemeen gebruikelijke bandbreedte viel en dat eiseres zelf in staat was om de verlichting te verbeteren.

Eiseres betwistte deze afwijzing en voerde aan dat haar lichtbehoefte aanzienlijk hoger is dan normaal, zoals onderbouwd door een verlichtingsadvies van dr. Riemslag, klinisch fysicus. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had onderzocht of eiseres met reguliere verlichting beperkingen ondervond in haar zelfredzaamheid. De rechtbank benadrukte dat het college bij de beoordeling van aanvragen rekening moet houden met de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager en dat maatwerk vereist is.

De rechtbank concludeerde dat het advies van dr. Riemslag voldoende wetenschappelijke onderbouwing biedt voor de noodzaak van de gevraagde aanpassing. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat eiseres recht heeft op een gelijkwaardige lichtvoorziening zoals aanbevolen in het verlichtingsadvies. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten en het griffierecht van eiseres diende te worden vergoed.

Deze uitspraak benadrukt het belang van maatwerk in de beoordeling van aanvragen voor voorzieningen op grond van de Wmo, vooral in gevallen waar persoonlijke omstandigheden en beperkingen van de aanvrager een cruciale rol spelen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/449

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres,
(gemachtigde: mr. M.M. Spooren),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxtel, verweerder,
(gemachtigden: mr. M. Verzandvoort en H. van de Sande).

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een woonvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen.
Bij besluit van 21 november 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiseres is alleenstaande en bewoont zelfstandig een huurwoning. Zij heeft als gevolg van een oogaandoening een uiterst beperkt gezichtsvermogen. Eiseres heeft op 24 februari 2012 een aanvraag ingediend voor een woonvoorziening ingevolge de Wmo in de vorm van aanpassing van de verlichting. Eiseres verwijst voor de noodzaak van de gevraagde voorziening naar een verlichtingsadvies van 29 november 2011 van dr. F.C.C. Riemslag, klinisch fysicus visueel systeem, bij Bartiméus. In het advies wordt verwezen naar een onderzoek in het lichtlaboratorium van Visio in Rotterdam waaruit naar voren komt dat als gevolg van haar oogaandoening de lichtbehoefte van eiseres (tussen de 200 en 500 lux) aanzienlijk meer dan normaal (5 lux) is. Verweerder heeft in het kader van de Wmo-aanvraag een advies gevraagd bij TriviumPlus. Op 3 december 2012 is advies uitgebracht en op 18 november 2013 heeft TriviumPlus, nadat informatie van de behandelend oogarts was verkregen, een aanvullend advies uitgebracht.
2.
Het bestreden besluit gaat over het handhaven van de afwijzing van de aanvraag voor een woonvoorziening op grond van de Wmo.
3.
Verweerder heeft de afwijzing gehandhaafd omdat uit het aanvullende advies van TriviumPlus, dat tot stand is gekomen na kennisneming van het dossier en consultatie van dr. Riemslag, blijkt dat het verlichtingsniveau in de woning van eiseres binnen de bandbreedte valt van wat algemeen gebruikelijk is en eiseres met eigen oplossingen zorg kan dragen voor een aanzienlijke verbetering van het verlichtingsniveau. Voorts stelt verweerder dat voor het realiseren van optimale verlichting in overeenstemming met het verlichtingsadvies gebruik gemaakt kan worden van verlichtingsbronnen en dimmers die normaal in de handel verkrijgbaar zijn. Tot slot stelt verweerder op basis van het advies van TriviumPlus dat het niet aantoonbaar is dat compensatie ingevolge de Wmo in de vorm van verbetering van de verlichting zal bijdragen aan toegenomen zelfredzaamheid in de relevante woonfuncties.
4.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat zij telefonisch is gehoord en zij geen kans heeft gekregen om zich tijdens een hoorzitting door een deskundige te laten bijstaan. Eiseres heeft aangevoerd dat uit het onderzoek van Bartiméus blijkt dat waar een normaalziende bij een lichtsterkte van 5 lux 100% van de in het lichtlaboratorium aanwezige objecten waarneemt, zij 100 lux nodig heeft om 80% van de aanwezige objecten waar te nemen en 200 lux om 80% van die objecten te herkennen terwijl 100% waarneming en herkenning pas wordt bereikt bij een lichtsterkte van 1000 lux. Eiseres ervaart een gelijkmatig verlichtingsniveau van gemiddeld 500 lux zonder mogelijkheid van verblinden als optimaal. Om zo optimaal mogelijk te functioneren is volgens eiseres noodzakelijk dat de lichtarmaturen worden aangepast volgens het advies en lichtplan van Bartiméus respectievelijk Visio. Eiseres stelt dat verweerder een verkeerde uitleg aan het begrip algemeen gebruikelijk toekent. Het begrip algemeen gebruikelijk ziet niet op de vraag of de voor de aanpassing benodigde armaturen normaal in de handel verkrijgbaar zijn, maar of de voorziening bij een persoon van dezelfde maatschappelijke statuur gemiddeld gesproken zal worden aangetroffen. Aangezien eiseres behoefte heeft aan een gelijkmatige verlichting op een hoog verlichtingsniveau, hetgeen in het algemeen als ongezellig wordt ervaren, is daarvan bij de gevraagde voorziening geen sprake. Ten aanzien van het standpunt van verweerder dat niet is aangetoond dat de voorziening bijdraagt aan zelfredzaamheid in de relevante woonfuncties stelt eiseres dat dat alleen kan worden aangetoond door daadwerkelijke implementatie van het lichtplan en dat bij gebreke daarvan slechts uitgegaan kan worden van hetgeen uit wetenschappelijk onderzoek blijkt. Eiseres stelt onder verwijzing naar een reactie van dr. Riemslag op het rapport van TriviumPlus dat het rapport onzorgvuldig tot stand is gekomen, niet is gebaseerd op wetenschappelijke gronden en expertise en de conclusie dat er geen medische noodzaak is voor de aanpassing van de verlichting niet kan dragen.
5.
De rechtbank overweegt als volgt.
6.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wmo wordt, voor zover hier van het belang, onder maatschappelijke ondersteuning verstaan:
5° het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem;
6° het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer; (…).
7.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wmo treft ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4°, 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, het college van burgemeester en wethouders voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:
a. een huishouden te voeren;
b. zich te verplaatsen in en om de woning;
c. zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;
d. medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.
8.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Wmo houdt bij het bepalen van de voorzieningen het college van burgemeester en wethouders rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
9.
Artikel 4 van de Wmo verplicht verweerder aan de in dat artikel genoemde personen voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.
10.
De rechtbank overweegt dat het – gelet op de artikelen 3 en 5 van de Wmo – in beginsel aan de gemeenteraad en – gelet op artikel 4 van de Wmo – aan verweerder is om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De rechter dient de keuze(n) die de gemeenteraad en verweerder daarbij hebben gemaakt in beginsel te respecteren. Artikel 4 van de Wmo verplicht verweerder om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Op verweerder rust de plicht om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden.
11.
De rechtbank overweegt verder dat uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voortvloeit dat bij de beoordeling van een aanvraag om een voorziening te verstrekken, als bedoeld in artikel 4 van de Wmo, verweerder de beperkingen van de aanvrager in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, voor zover het de in dat artikel genoemde gebieden betreft, zijn persoonskenmerken en zijn behoeften, alsmede zijn capaciteit om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien, in kaart dient te brengen. Noch in de wet, noch in de wetsgeschiedenis, kunnen aanknopingspunten worden gevonden voor een terughoudende beoordeling van een ter uitvoering van artikel 4 van de Wmo genomen besluit. Wel zijn aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat een dergelijk besluit in het individuele geval maatwerk dient te zijn.
12.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank verzuimd het hiervoor bedoelde maatwerk te leveren bij het in kaart brengen van de beperkingen van eiseres in haar zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Eiseres heeft namelijk aangevoerd dat zij als gevolg van haar beperkte zicht erg moe wordt als gevolg van de niet homogene verlichting in de woning. Eiseres heeft ook aangevoerd dat uit het onderzoek in het lichtlaboratorium blijkt dat zij behoefte heeft aan een aanmerkelijk hogere lichtsterkte dan normaal gebruikelijk is. Gelet op hetgeen eiseres heeft aangevoerd had verweerder in ieder geval moeten (laten) onderzoeken of – en zo ja: op welke wijze – eiseres met uitsluitend ‘reguliere’ verlichting als gevolg van haar slechte zicht beperkingen ondervindt in haar zelfredzaamheid en het leven van alledag die zij zonder deze aandoening niet zou ondervinden. Voor zover uit dit onderzoek zou blijken dat eiseres dergelijke beperkingen ondervindt, had verweerder voorts moeten (laten) onderzoeken of en in hoeverre eiseres met behulp van aanpassing van de verlichting zou worden gecompenseerd in deze beperkingen. De rechtbank merkt verder op dat, overeenkomstig het uitgangspunt van de Wmo, dat onderzoek niet noodzakelijkerwijs beperkt behoeft te blijven tot de verlichting, maar dat daarbij ook kan worden betrokken de vraag of mogelijk op andere wijze de beperkingen van eiseres kunnen worden gecompenseerd. Het gaat er uiteindelijk om dat verweerder de plicht heeft om een resultaat te bereiken dat als (voldoende) compensatie mag gelden. Verweerder heeft echter in navolging van het advies van TriviumPlus van 18 november 2013 geconcludeerd, dat eiseres in staat moet worden geacht zelf zorg te dragen voor verbetering van het verlichtingsniveau en dat voor het realiseren van een optimaal verlichtingsniveau geen specifiek voor gehandicapten bedoelde middelen noodzakelijk zijn, maar dat kan worden volstaan met normaal verkrijgbare armaturen en dimmers. Voorts stelt verweerder in navolging van TriviumPlus dat niet is aangetoond dat compensatie in de vorm van implementatie van het lichtplan zal bijdragen aan toename van zelfstandigheid of zelfredzaamheid. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder nog gesteld dat uitvoering van het lichtplan wellicht € 25.000,00 tot € 30.000,00 zal kosten zonder dat duidelijk is dat dat voor eiseres zal leiden tot verbeteringen in de relevante woonfuncties. Verweerder stelt verder dat hij met het verstrekken van 8 uur huishoudelijk hulp per week op grond van de Wmo naast de reeds geboden AWBZ-hulp in de vorm van persoonlijke verzorging, begeleiding groep en begeleiding individueel in voldoende mate aan zijn compensatieplicht heeft voldaan en dat de woonvoorziening in de vorm van aangepaste verlichting moet worden afgewezen.
13.
De rechtbank is van oordeel dat de nadere reactie van dr. Riemslag op het rapport van TriviumPlus voldoende aanknopingspunten en wetenschappelijke en statistische onderbouwing biedt voor de aanname dat uitvoering van het lichtplan zal bijdragen aan de zelfredzaamheid van eiseres. De rechtbank is verder van oordeel dat de gedingstukken, met name de offertes van Fagerhult, ETAP en Trilux, geen steun bieden voor de vrees van verweerder dat met de uitvoering van het lichtplan tienduizenden euro’s kunnen zijn gemoeid. Verweerder kan worden toegegeven dat het niet zijn taak is om voor optimale leefomstandigheden voor eiseres te zorgen, maar op verweerder rust, zoals in het voorgaande is overwogen, wel de plicht om, (eventueel) op de goedkoopst adequate manier, eiseres voorzieningen te bieden die zijn te kwalificeren als compensatie van haar beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.
Nu naar het oordeel van de rechtbank uit de reactie van dr. Riemslag voldoende aannemelijk is dat een lichtvoorziening als bedoeld in het rapport van Bartiméus zal bijdragen aan de zelfredzaamheid van eiseres acht de rechtbank verder onderzoek door verweerder in het licht van de door verweerder gevolgde procedure en gemaakte afwegingen tot nu toe niet meer aan de orde. De rechtbank is dan ook tot het oordeel gekomen zelf in de zaak te moeten voorzien nu de grieven van eiseres slagen.
14.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren, het bestreden besluit zal vernietigen en met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak zal voorzien en bepalen dat verweerder eiseres in aanmerking dient te brengen voor een gelijkwaardige lichtvoorziening als bedoeld in het rapport van 25 november 2011 van Bartiméus.
15.
Verweerder zal, in verband met de gegrondverklaring van het beroep, worden veroordeeld in de proceskosten, ten bedrage van € 974,00 (2 punten, waarde per punt
€ 487,00, wegingsfactor 1).
16.
Verder zal worden bepaald dat verweerder eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van €44,00 dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 21 november 2013;
  • bepaalt dat eiseres in aanmerking wordt gebracht voor een (gelijkwaardige) lichtvoorziening als bedoeld in het rapport van Bartiméus van 25 november 2011;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten, ten bedrage van € 974,00;
  • bepaalt dat verweerder eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 44,00 dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.N. Kruijer, rechter, in aanwezigheid van R.G. van der Korput, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 april 2014.
griffier rechter
-
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.