ECLI:NL:RBOBR:2014:2270

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 april 2014
Publicatiedatum
29 april 2014
Zaaknummer
272696
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding tussen huisartsenpraktijken over huurrecht en samenwerking

In deze zaak, die zich afspeelt in gezondheidscentrum [A] te Veldhoven, hebben verschillende huisartsenpraktijken een geschil over de gevolgen van de opzegging van een samenwerkingsovereenkomst. De eiseres, een huisarts, heeft de maatschapsovereenkomst op 15 oktober 2012 opgezegd, waarna de onderlinge verhoudingen met de gedaagden zijn verslechterd. De eiseres vordert in kort geding diverse maatregelen om inbreuken op haar huurrecht en gebruiksrecht te voorkomen, evenals een verbod op het geven van instructies aan haar personeel door de gedaagden. De voorzieningenrechter heeft de zaak eerst aangehouden voor mediation, maar deze poging is mislukt. De eiseres heeft vervolgens verzocht om vonnis te wijzen.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van de eiseres niet allemaal toewijsbaar zijn. De vordering tot een algemeen verbod om inbreuk te maken op het huurrecht is te algemeen geformuleerd en wordt afgewezen. Het verbod op het aanspreken van personeel over medische zaken wordt toegewezen, evenals het verbod op het inzien van patiëntendossiers zonder toestemming, behoudens acute medische noodzaak. De vordering tot rectificatie van onjuiste mededelingen in de ledenvergadering van de VHV wordt afgewezen, omdat de eiseres zelf in staat is om deze onjuistheden recht te zetten. De vordering tot betaling van een voorschot op gemaakte kosten wordt eveneens afgewezen, omdat dit een nader onderzoek vereist dat niet in kort geding kan plaatsvinden.

De voorzieningenrechter heeft de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 28 april 2014 door mr. A.H.L. Roosmale Nepveu.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Handelsrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/272696 / KG ZA 13-866
Vonnis in kort geding van 28 april 2014
in de zaak van
[eiseres 1],
wonende te Eindhoven,
eiseres,
advocaten mr. R.P.F. van der Mark en mr. E. Luijendijk te Utrecht,
tegen

1.[ged. 1],

wonende te Eindhoven,
2.
[ged. 2],
wonende te Veldhoven,
3.
[ged. 3],
wonende te Veldhoven,
gedaagden,
advocaat mr. J. Meyst-Michels te Utrecht.
Partijen worden [eiseres] en [gedaagden] genoemd.

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 januari 2014 met producties 1 tot en met 17,
  • de brief van mr. Luijendijk van 23 januari 2014 met aanvullende productie 18,
  • de brief van mr. Meyst-Michels van 22 januari 2014 met producties 1 tot en met 33,
  • de brief van mr. Meyst-Michels van 23 januari 2014 met aanvullende productie 34,
  • de mondelinge behandeling op 27 januari 2014,
  • de pleitnota van [eiseres],
  • de pleitnota tevens houdende conclusie van antwoord van [gedaagden]
1.2.
Na de mondelinge behandeling op 27 januari 2014 is de zaak voor de duur van twee maanden aangehouden, teneinde te bezien of partijen met behulp van een mediator een minnelijke regeling konden bereiken. Partijen hebben in dat verband, in afwachting van de uitkomst van het mediationtraject, nadere afspraken gemaakt als neergelegd in het proces-verbaal van de zitting van 27 januari 2014.
1.3.
Bij brief van 21 februari 2014 heeft mr. Luijendijk de voorzieningenrechter bericht dat partijen er niet in zijn geslaagd overeenstemming te bereiken met behulp van een mediator. Namens [eiseres] heeft mr. Luijendijk gevraagd om vonnis te wijzen. Bij brief van 24 februari 2014 heeft mr. Meyst-Michels namens [gedaagden] verzocht om een voortzetting van de mondelinge behandeling, omdat [gedaagden] hun verweer nog nader kenbaar wensten te maken. [gedaagden] hadden in verband met de schikkingspoging inderdaad nog niet de gelegenheid gehad te dupliceren, terwijl de voorzieningenrechter tevens behoefte had om omtrent de actuele stand van zaken tussen partijen te worden geïnformeerd. De voorzieningenrechter heeft in een en ander aanleiding gezien een voortgezette mondelinge behandeling te bepalen.
1.4.
De verdere procedure blijkt uit:
  • de brief van mr. Luijendijk van 10 april 2014 met een akte voortzetting mondelinge behandeling, overlegging van aanvullende producties 19 tot en met 30, alsmede een vermeerdering van eis,
  • de brief van mr. Meyst-Michels van 3 april 2014 met aanvullende producties 35 tot en met 37 en een eis in reconventie,
  • de voortgezette mondelinge behandeling op 14 april 2014,
  • de pleitnota van [eiseres].
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn allen huisarts en als zodanig per 1 april 2012 gevestigd in gezondheidscentrum [A] te Veldhoven. Naast partijen zijn ook drie andere zorgaanbieders in gezondheidscentrum [A] gevestigd, te weten fysiotherapiepraktijk [B], apotheek [D] en zorginstelling [C].
2.2.
Ten behoeve van de onderlinge samenwerking tussen partijen vanaf 1 april 2012 hebben partijen op 30 augustus 2011 een overeenkomst van stille vennootschap gesloten (hierna te noemen: de maatschapsovereenkomst). Deze overeenkomst kent de volgende - voor zover hier van belang zijnde - bepalingen:

DOEL
Artikel 2
De vennootschap heeft ten doel dat partijen op diverse aspecten van de bedrijfsvoering en de praktijkuitoefening samenwerken met het oogmerk vermogensrechtelijk voordeel te behalen (bepaalde kosten gezamenlijk te dragen en eventuele gezamenlijke inkomsten te delen) door middel van inbreng door ieder der partijen, waarbij iedere partij een praktijk in de huisartsgeneeskunde voor eigen rekening en risico uitoefent.
WERKVERDELING/OVERLEG
Artikel 4
1.
(…)
2.
(…)
3.
Partijen zullen met inachtneming van ieders zelfstandigheid overleg plegen over zaken die ieder van hen aangaan.
Daartoe behoren onder meer het op elkaar afstemmen van de wijze waarop zij hun honorarium vaststellen en aangelegenheden inzake de huur en het gebruik van de praktijkruimte.”
2.3.
Partijen hebben verder ieder afzonderlijk een huurovereenkomst gesloten met de eigenaar van het pand, Farmassure Vastgoed B.V. (hierna te noemen: de verhuurder). De huurovereenkomst tussen [eiseres] en de verhuurder kent de volgende - voor zover hier van belang zijnde - bepalingen.

Artikel 1 Het gehuurde, bestemming en gebruik
1.1
Verhuurder verhuurt aan huurder, die van verhuurder huurt de op de bijgaande tekening gearceerd aangegeven bedrijfsruimte (118 m2), deel uitmakend van het Medisch Centrum [A], gelegen aan [A] te Veldhoven, verder aan huurder volkomen bekend en die hiervan geen nadere omschrijving verlangt, hierna te noemen:
het gehuurde
(…)
Artikel 2 Duur
2.1
De huur is aangegaan voor de duur van 10 (tien) jaren, ingaande op 1 april 2012 en aldus eindigende op 31 maart 2022.
(…)”
2.4.
[eiseres] heeft de maatschapsovereenkomst op 15 oktober 2012 opgezegd met inachtneming van de in artikel 7 van de maatschapsovereenkomst opgenomen opzegtermijn van zes maanden. De overeenkomst is derhalve op 14 april 2013 geëindigd.
2.5.
Na opzegging van de maatschapsovereenkomst zijn de onderlinge verhoudingen tussen partijen (verder) verslechterd.
2.6.
Bij afzonderlijke brieven van 8 november 2013 heeft de advocaat van [eiseres] (mr. Van der Mark) [gedaagden] ieder afzonderlijk gesommeerd om binnen 10 dagen na heden schriftelijk te bevestigen dat hij/zij:
“1. Geen inbreuk zal maken op het huurgenot van mijn cliënte van haar eigen en gemeenschappelijke ruimtes;
2. Geen instructies of opdrachten meer aan het personeel van cliënte zal verstrekken;
3. Zult toelaten dat cliënte het CRP-apparaat door het DvU laat plaatsen in het laboratorium;
4. De informatiebrieven in de wachtkamer en de idee-bus voor de balie van cliënte ongemoeid zal laten en niet meer zal verwijderen;
5. Geen dossiers van patiënten van cliënte meer zal inzien zonder voorafgaande toestemming van mijn cliënte;
6. De waarneming tijdens vakanties en “baaldagen” voor de praktijk van cliënte in goed overleg met cliënte voort te zetten.”
2.7.
Bij brief van 14 november 2013 heeft de advocaat van [gedaagden] aan de advocaat van [eiseres] laten weten dat [gedaagden] zich niet in de beschreven situatie herkennen en om die reden niet aan voornoemde sommaties gevolg zullen geven.
2.8.
Partijen voeren tot op heden, ieder voor zich, een huisartsenpraktijk in gezondheidscentrum [A]. [gedaagde sub I] en Heemstra voeren een gezamenlijke praktijk naast de praktijk van [gedaagde sub III], maar dat is voor de vragen die in dit kort geding aan de orde zijn niet van belang.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert - na vermeerdering van eis - [gedaagden] zowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk:
te verbieden inbreuk te maken op het huurrecht en/of gebruiksrecht en/of het huurgenot van [eiseres] met betrekking tot de door haar gehuurde eigen en/of gemeenschappelijke ruimtes in gezondheidscentrum [A] te Veldhoven aan [A] 1a, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
te verbieden om rechtstreeks het personeel van [eiseres] aan te spreken over praktijkgerelateerde en medische zaken van [eiseres] en/of aan het personeel van [eiseres] instructies en/of opdrachten te geven, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
te verbieden de plaatsing van een CRP-apparaat door de firma Diagnostiek voor U in het laboratorium van het gezondheidscentrum [A] te Veldhoven aan [A] 1a, ten behoeve van [eiseres], te verhinderen of te belemmeren, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
te verbieden informatie (in welke vorm dan ook) van [eiseres] in de wachtkamer ten behoeve van patiënten en/of de idee-bus voor de balie van [eiseres] te verwijderen, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
te verbieden de papieren en digitale dossiers van patiënten van [eiseres] zonder voorafgaande toestemming van [eiseres] in te zien, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
te verbieden het gezondheidscentrum [A] te Veldhoven aan [A] 1a, te voorzien van teksten (in welke vorm dan ook) die refereren aan enig conflict tussen partijen, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
te gebieden alle leden van de Vereniging van Huisartsen Veldhoven (VHV) schriftelijk mede te delen dat de mededeling van gedaagden in de ledenvergadering van de VHV op 23 oktober 2013 inhoudende dat [eiseres] tevreden zou zijn met de situatie dat er niet meer voor haar wordt waargenomen tijdens vakanties en baaldagen onjuist was, conform de aan deze dagvaarding als productie 17 gehechte tekst, althans een door de voorzieningenrechter geformuleerde tekst, met een direct afschrift van de verzonden brieven aan de advocaten van [eiseres], op straffe van verbeurte van een dwangsom,
te veroordelen tot betaling van € 10.000,00, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, als voorschot op de vergoeding van de door [eiseres] gemaakte kosten voor het inkopen van externe waarneming gedurende het jaar 2013 en het eerste kwartaal van 2014,
met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf twee weken na het wijzen van dit vonnis, tot de dag van algehele betaling.
3.2.
[eiseres] legt hieraan het volgende ten grondslag. [eiseres] is, vanaf het moment dat zij zich in gezondheidscentrum [A] heeft gevestigd, onbehoorlijk door [gedaagde I] behandeld, ook in aanwezigheid van personeel en patiënten. Waar in de loop van 2013 de irritaties en het aantal keren dat [eiseres] in haar praktijk werd belemmerd leek af te nemen, is het kwalijke gedrag van [gedaagden] begin 2014 weer toegenomen en is van een normale communicatie geen sprake meer. De gedragingen van [gedaagden] zijn dusdanig ernstig dat niet anders kan worden geconcludeerd dan dat [gedaagden] [eiseres] moedwillig en op structurele wijze belemmeren om haar praktijk uit te oefenen en haar zodoende schade toebrengen. Zo houden [gedaagden] geen rekening met de rechten van [eiseres] als medehuurder van het huisartsengedeelte binnen gezondheidscentrum [A], weigeren zij voor [eiseres] waar te nemen, communiceren zij niet of op ongepaste wijze met [eiseres] en haar praktijkmedewerkers, ontnemen zij haar de mogelijkheid om haar patiënten van relevante informatie te voorzien, maken zij het [eiseres] onmogelijk om op volstrekt geoorloofde wijze van de gemeenschappelijke ruimtes gebruik te maken, mengen zij zich onbevoegdelijk en op zeer onbetamelijke wijze in de relatie tussen [eiseres] en haar personeel en doen zij onjuiste mededelingen over [eiseres] tijdens de ledenvergadering van de VHV.
Aangezien deze situatie thans volstrekt onwerkbaar is geworden en [gedaagden] hebben bevestigd dat zij niet aan de sommatie van 8 november 2013 zullen voldoen heeft [eiseres] een spoedeisend belang bij de door haar ingestelde vorderingen.
3.3.
[gedaagden] voeren verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Allereerst moet een oordeel worden gegeven over de vraag of de eis in reconventie zal worden toegelaten. [eiseres] heeft, gelet op het moment van indiening, te weten na de eerste mondelinge behandeling, tegen het toelaten van de eis in reconventie bezwaar gemaakt. Omdat de eis in reconventie in strijd met het bepaalde in artikel 137 Rv en (de strekking van) artikel 7.3. van het landelijk ‘Procesreglement kort gedingen rechtbanken sector civiel/familie’, eerst op de voortgezette mondelinge behandeling is ingediend (en dus niet dadelijk bij antwoord) en het pleidooi tot antwoord in conventie op dat moment reeds was afgerond, zal de voorzieningenrechter de eis in reconventie niet toestaan. De onderhavige eis in reconventie betreft een ingrijpende alternatieve benadering van het conflict (scheiding en verdeling van de gemeenschappelijke ruimtes en financiële afrekening tussen partijen), waarmee [eiseres], zoveel is wel duidelijk, het niet eens is. [eiseres] heeft ten aanzien van deze tegenvorderingen aanspraak op al haar processuele rechten om verweer te kunnen voeren.
4.2.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de vorderingen van [eiseres] voor toewijzing in aanmerking komen. De voorzieningenrechter stelt in dit verband voorop dat [eiseres] de maatschapsovereenkomst op 15 oktober 2012 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft opgezegd, waarmee de overeenkomst is geëindigd per 14 april 2013. Grondslag voor de vorderingen die [eiseres] thans in dit kort geding heeft ingesteld kan dan ook niet worden gevonden in de contractuele sfeer, maar de vorderingen dienen aan de hand van de maatstaf van onrechtmatige daad te worden beoordeeld. [eiseres] is zich daarvan ook bewust getuige het in de dagvaarding aan haar vorderingen ten grondslag gelegde criterium van artikel 6:162 BW. Deze maatstaf is evenwel ontoereikend om in dit kort geding te bewerkstelligen wat [eiseres] werkelijk verlangt. [eiseres] wil, gezien ook haar verklaring ter zitting, op een prettige en ongestoorde wijze haar praktijk kunnen uitoefenen. Feit is dat partijen allen werkzaam zijn in hetzelfde gezondheidscentrum, waarbij hen, op basis van ieders afzonderlijke huurovereenkomst met een derde, het gezamenlijk gebruik toekomt van bepaalde gemeenschappelijke ruimten. Dit brengt mee dat tussen partijen een zekere (minimale) vorm van overleg en samenwerking mogelijk moet zijn. De verhouding tussen partijen is thans echter dermate geëscaleerd dat de basis voor een dergelijke vorm van samenwerking is weggevallen. Anders dan [eiseres] kennelijk veronderstelt is het in zijn algemeenheid, maar zeker gezien het feit dat hier de contractuele basis voor samenwerking ontbreekt, voor een (voorzieningen)rechter niet mogelijk om partijen te dwingen op een behoorlijke wijze samen te werken. Met het tegengaan van verkeerd gedrag bereikt men nog geen samenwerking; een gezondheidscentrum laat zich niet runnen op basis van het leerstuk onrechtmatige daad. De voorzieningenrechter kan hooguit enkele ordemaatregelen treffen, teneinde zoveel mogelijk verdere escalatie tussen partijen te voorkomen, met het risico dat zich vervolgens weer nieuwe conflicten zullen voordoen. Dat risico is in dit geval aanmerkelijk; zelfs de uitvoering van de op 27 januari 2014 gemaakte voorlopige afspraken is niet tot ieders tevredenheid verlopen.
heeft al met al met de opzegging van de maatschapsovereenkomst haar juridische positie tegenover [gedaagden] aanmerkelijk verzwakt. In het licht van het voorgaande dient de beoordeling van de afzonderlijke vorderingen te worden bezien.
4.3.
Het onder 1 gevorderde ziet op een algemeen verbod om inbreuk te maken op het huurrecht van [eiseres]. Temeer daar elk van partijen op grond van de bestaande huurovereenkomsten het medegebruik toekomt van bepaalde gemeenschappelijke ruimtes, is deze vordering te weinig specifiek om, op straffe van verbeurte van een dwangsom, te worden toegewezen.
4.4.
Onderdeel 2 van de vordering bevat een verbod op het geven van alle, ook rechtmatige, instructies en/of opdrachten, aan het personeel van [eiseres], alsmede het aanspreken van het personeel van [eiseres] over medische en praktijk gerelateerde zaken van [eiseres]. Deze vordering zal slechts worden toegewezen voor zover het betreft het aanspreken van het personeel van [eiseres] over medische zaken van [eiseres]. Gezien het feit dat alle partijen hun huisartsenpraktijk in hetzelfde gebouw uitoefenen en daarbij het gemeenschappelijke gebruik hebben van bepaalde ruimtes, dient het [gedaagden] vrij te staan [eiseres] en/of personeel van [eiseres] over praktijkgerelateerde zaken aan te spreken.
4.5.
Niet is betwist dat het CRP apparaat, hoewel dit niet de voorkeur heeft, als het moet in een eigen ruimte van [eiseres] kan worden geplaatst. Daarmee bestaat thans onvoldoende noodzaak voor de gevraagde ordemaatregel in dit kort geding. Deze vordering zal worden afgewezen.
4.6.
Het onder 4 gevorderde zal eveneens worden afgewezen. Nog daargelaten dat de mogelijkheid bestaat om via de (eigen) assistentes informatie aan patiënten te verstrekken, is een idee-bus en het verstrekken van informatie in de wachtkamer niet zo noodzakelijk dat op dit punt in kort geding een ordemaatregel moet worden getroffen.
4.7.
Aangezien het in beginsel wenselijk is dat partijen zich niet met elkaars praktijk bemoeien, zal het onder 5 gevorderde worden toegewezen, behoudens in geval van een acute medische noodzaak. In situaties waarin onmiddellijke medische zorg is vereist, moet het [gedaagden] vrij staan het medisch dossier van de betreffende patiënt in te zien.
4.8.
Ook het onder 6 gevorderde zal, bij wijze van ordemaatregel, worden toegewezen, zij het dat het verbod zal worden beperkt tot de voor het publiek toegankelijke ruimtes van het gezondheidscentrum, waaronder meer bepaald de wachtkamer, het toilet en de behandelkamer.
4.9.
Aan de hiervoor onder r.o. 4.4., 4.7 en 4.8 bedoelde verboden zal tevens een dwangsomsanctie worden verbonden, zij het dat deze in hoogte zal worden beperkt en dat daaraan een matigingsclausule van de hierna te melden inhoud zal worden verbonden.
4.10.
Het onder 7 gevorderde zal worden afgewezen, nu [eiseres] goed in staat moet worden geacht om, indien de notulen van de vergadering van de VHV onjuistheden bevatten, daar zelf melding van te doen binnen de VHV en de onjuistheden daar recht te zetten. Een veroordeling tot rectificatie op straffe van verbeurte van een dwangsom is daartoe onnodig en brengt slechts het risico van executiegeschillen en verdere escalatie tussen partijen met zich mee. Het zelf doen rechtzetten van onjuistheden in de notulen heeft bovendien als voordeel dat een en ander geheel naar de eigen wens van [eiseres] kan worden geformuleerd.
4.11.
Het onder 8 gevorderde betreft een geldvordering in kort geding. Met betrekking tot een dergelijke voorziening is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.12.
[gedaagden] hebben gemotiveerd betwist dat er in casu voor hen een wettelijke of contractuele verplichting bestaat om voor [eiseres] waar te nemen tijdens vakanties. Gezien de gemotiveerde betwisting door [gedaagden] dient naar de gegrondheid van de stelling van [eiseres] dat zij schade heeft geleden als gevolg van de weigering van [gedaagden] om voor haar waar te nemen gedurende vakanties, een nader onderzoek plaats te vinden, waarvoor de onderhavige kort geding procedure zich niet leent. Nu bovendien niet is gebleken van feiten en of omstandigheden op grond waarvan een onmiddellijke voorziening is vereist, zal ook deze vordering worden afgewezen.
4.13. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerdop de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt [gedaagden] om rechtstreeks het personeel van [eiseres] aan te spreken over medische zaken van [eiseres], op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 voor iedere keer dat [gedaagden] na betekening van dit vonnis niet aan deze veroordeling voldoen,
5.2.
verbiedt [gedaagden] om de papieren en digitale dossiers van patiënten van [eiseres] zonder voorafgaande toestemming van [eiseres] in te zien, behoudens de aanwezigheid van een acute medische noodzaak, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 voor iedere keer dat [gedaagden] na betekening van dit vonnis niet aan deze veroordeling voldoen,
5.3.
verbiedt [gedaagden] de voor het publiek toegankelijke ruimtes van gezondheidscentrum [A], waaronder meer bepaald de wachtkamer, het toilet en de behandelkamer, te voorzien van teksten die refereren aan enig conflict tussen partijen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 voor iedere keer dat [gedaagden] na betekening van dit vonnis niet aan deze veroordeling voldoen,
5.4.
bepaalt dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voorzover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, (mede) gelet op de mate van verwijtbaarheid van de overtreding,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.L. Roosmale Nepveu en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2014.