ECLI:NL:RBOBR:2014:2262

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 april 2014
Publicatiedatum
28 april 2014
Zaaknummer
AWB-13_5178
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering afgifte kentekenbewijs bromfiets op basis van voertuigidentificatienummer en richtlijn 1999/37 EG

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. drs. W.J.W. van Eijk, en de directie van de RDW, vertegenwoordigd door mr. C.B.J. Maenhout. De zaak betreft de weigering van de RDW om een kentekenbewijs af te geven voor een bromfiets van het merk Kreidler, type Florett K53/IM, die de eiser in Duitsland had aangeschaft. De RDW weigerde de afgifte van het kentekenbewijs op basis van het feit dat het voertuigidentificatienummer (VIN) niet kon worden vastgesteld. Eiser had de bromfiets opgeknapt en ter keuring aangeboden, maar de keurmeester had twijfels over de authenticiteit van het VIN, wat leidde tot een forensisch onderzoek. Dit onderzoek bevestigde dat het VIN niet door de fabrikant was aangebracht, wat de RDW deed besluiten het verzoek om een kentekenbewijs af te wijzen.

Eiser stelde dat de RDW niet bevoegd was tot identificatieonderzoek en dat Nederland het door Duitsland afgegeven kentekenbewijs diende te erkennen op basis van de Europese richtlijn 1999/37 EG. De rechtbank oordeelde echter dat de richtlijn niet van toepassing was, omdat de door eiser overgelegde Allgemeine Betriebserlaubnis (AB) niet als een kentekenbewijs kon worden beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de RDW terecht had geweigerd een kentekenbewijs af te geven, omdat het VIN niet kon worden vastgesteld en de AB niet voldeed aan de eisen van de richtlijn.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/5178

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 april 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. drs. W.J.W. van Eijk),
en
de directie van de RDW, verweerder
(gemachtigde: mr. C.B.J. Maenhout).

Procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag tot afgifte van een kentekenbewijs voor zijn bromfiets, merk Kreidler, type Florett K53/IM, afgewezen.
Bij besluit van 29 september 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiser heeft als hobby het opknappen van oude auto’s en bromfietsen. In 2011 heeft eiser in Duitsland de destijds in zeer slechte staat verkerende bromfiets van het merk Kreidler, type Florett K53/IM, (de bromfiets) gekocht. Bij aankoop heeft eiser de identiteit van de bromfiets vastgesteld aan de hand van de door de verkoper/eigenaar verstrekte Allgemeine Betriebserlaubnis (AB). Het op de AB vermelde voertuigidentificatienummer (VIN) [nummer] komt overeen met het nummer dat is ingeslagen in het frame van de bromfiets. Het op de AB vermelde motornummer komt overeen met het nummer dat is ingeslagen in het motorblok van de bromfiets. Eiser heeft de bromfiets opgeknapt. Vanwege zware roestvorming heeft eiser het gehele frame gestraald en voorzien van een primer en enkele laklagen.
Op 14 mei 2013 heeft eiser de opgeknapte bromfiets ter keuring aangeboden op het keuringsstation van verweerder te Venlo en de AB overgelegd. Na een kort onderzoek heeft de betreffende keurmeester eiser meegedeeld dat hij het vermoeden had dat het ingeslagen VIN [nummer] niet het originele, door de fabrikant ingeslagen, nummer betrof en dat een nader forensisch onderzoek zou worden ingesteld, waarvoor eiser de bromfiets op een latere datum opnieuw moest aanbieden. Dit nader forensisch onderzoek heeft plaatsgevonden op 20 juni 2013. In het naar aanleiding van dit onderzoek opgestelde rapport van 20 juni 2013 heeft de deskundige voertuigidentificatie van de afdeling Forensisch Voertuigidentificatie Onderzoek (verweerders deskundige) het volgende opgenomen:
“Bij dit type bromfiets behoort het voertuigidentificatienummer rechts tegen de bovenste motorsteun te zijn aangebracht. Hier werd het volgende nummer aangetroffen: [nummer]. Dit nummer is niet door de fabrikant aangebracht. Na het verwijderen van een laag lak en laag op plamuur gelijkend materiaal werden straalsporen aangetroffen. Ter plaatse is, met de daartoe bestemde chemische werkzame vloeistoffen, een etsbehandeling toegepast. Tijdens deze behandeling werden fragmenten van een eerder ingeslagen voertuigidentificatienummer zichtbaar. Het door de fabrikant aangebrachte voertuigidentificatienummer kon niet worden vastgesteld. (…)”.
Op 13 november 2013 heeft verweerders deskundige naar aanleiding van het beroep in een aanvullende verklaring het volgende verklaard:
“(…)
Het etsmiddel dat gebruikt is betreft fry: Het aanmaken van de benodigde vloeistoffen geschiedt conform de normen van het Nederlands Forensisch Instituut. (…)
Tijdens het onderzoek gebruik ik een leesbril (dus niet de veiligheidsbril) bij controle op het zichtbaar worden van tekens.
Tijdens het onderzoek ben ik geschaduwd door collega (…) en we zijn beide van mening dat de getoonde sporen van een eerdere inslag afkomstig zijn.
In het rapport wordt niet gezegd dat alleen in en rond en voertuigidentificatienummer gestraald is.
(…)
Dat het frame ter plaatse van het voertuigidentificatienummer te fragiel zou zijn voor herinslag bestrijd ik ten zeerste. Het materiaal van de motorsteun waarin het nummer zich bevind is qua dikte één van de stevigste materialen van het gehele frame. Dit is ook te zien op de eerste foto die ons een inkijk geeft van de dikte van het materiaal. Het materiaal ter plaatse is dikker dan dat van de meeste carrosserieën van personenauto’s. Ook is de afstand tot de naaste stevige delen, zoals de las en beide hoeken van de motorsteun, zeer gering wat op zich een zeer stabiel vlak creëert.
(…)”.
In een door verweerder overgelegde e-mail van 12 november 2013 aan het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit bericht [persoon 1], verbonden aan het Kraftfahrt-Bundesamt, staat het volgende:
“(…)
bei der Kreidler Florett handelt es sich um ein Kleinkraftrad welches in den 60er Jahren als sogenanntes Mokick produziert wurde. (…)
Die genannte zweirädrigen Kleinkrafträder sind von den Vorschriften über das Zulassungsverfahren ausgenommen (§ 3, Abs. 2FZV). Es werden also keine Fahrzeugdokumente von den Zulassungsbehörden erstellt. Für eine Inbetriebsetzung müssen sie jedoch einem genehmigten Typ entsprechen oder es muss eine Einzelgenehmigung erteilt worden sein. Im konkreten Fall besteht eine seinerzeit vom KBA erteilte nationale allgemeine Betriebserlaubnis (Typgenehmigung).
Von den Vorschriften über das Zulassungsverfahren ausgenommene Fahrzeuge wie das Kreidler Kleinkraftrad dürfen auf öffentlichen Straβen nur in Betrieb genommen werde, wenn zudem ein gültiges Versicherungskennzeichen als Nachweis einer bestehenden Kraftfahrzeug-Haftpflichtversicherung am Fahrzeug geführt wird. Die Versicherungskennzeichen werden von den Versicherungsagenturen der in Deutschland zugelassenen Versicherungsunternehmen ausgegeben.
(…)”.
De Duitse Wikipedia geeft via de zoekterm “Betriebserlaubnis” onder meer de volgende informatie uit “Der freien Enzyklopädie”:
“Die Betriebserlaubnis nach (§ 19 StVZO) ist, zusammen mit der eventuell notwendigen Zuteilung eines ambtlichen Kennzeichens, Bestandteil des Zulassungsverfahrens für Kraftfahrzeuge auf öffentlichen Straβen in Deutschland. Einfach ausgedrückt ist sie eine Bestätigung, dass das Fahrzeug oder Fahrzeugteil den einschlägigen nationalen Vorschriften entspricht. Sie wird für Serienfahrzeuge und Serienteile vom Kraftfahrt-Bundesamt (KBA) erteilt. Die Betriebserlaubnis gilt nur national, also in Deutschland.” .
2.
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat terecht is geweigerd een kentekenbewijs voor de bromfiets af te geven, nu de RDW het VIN niet heeft kunnen vaststellen. Volgens verweerder is de Richtlijn 1999/37 EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 1999 inzake de kentekenbewijzen van motorvoertuigen (Richtlijn 1999/37) niet van toepassing, hetgeen betekent dat de door eiser overgelegde AB niet kan dienen tot identificatie van de bromfiets. Verweerder is niet gebleken dat er gebreken kleven aan (de totstandkoming van) het rapport van de door hem ingeschakelde deskundige.
3.
Eiser voert aan dat verweerder niet bevoegd was tot identificatieonderzoek en daarom de weigering tot afgifte van een kentekenbewijs niet mocht baseren op de resultaten van dit onderzoek. Eiser stelt daartoe dat Nederland, gelet op artikel 4 van Richtlijn 1999/37, een door Duitsland afgegeven kentekenbewijs dient te erkennen voor de identificatie van de bromfiets en voor de inschrijving ervan in Nederland. Volgens eiser is de AB die hij heeft overgelegd een document als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder c, van Richtlijn 1999/37.
4.
Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat de richtlijn niet van toepassing is omdat de bromfiets van eiser, gelet op de definitie van “voertuig” in de richtlijn, niet onder de reikwijdte van de richtlijn valt en omdat de AB geen geharmoniseerd kentekenbewijs is.
5.
In artikel 2 van Richtlijn 1999/37 is bepaald:
“Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
(…)
c)
kentekenbewijs: het document dat bevestigt dat het voertuig in een lidstaat is ingeschreven;
(…)”.
6.
In artikel 4 van Richtlijn 1999/37 is bepaald:
“Voor de toepassing van deze richtlijn wordt het door een lidstaat afgegeven kentekenbewijs door de overige lidstaten erkend voor de identificatie van het voertuig in het internationale wegverkeer en voor de nieuwe inschrijving ervan in een andere lidstaat.”.
7.
In het midden gelaten het antwoord op de vraag of de bromfiets al dan niet onder de definitie “voertuig” in Richtlijn 1999/37 valt, is de rechtbank van oordeel dat eiser geen rechten kan ontlenen aan artikel 4 van Richtlijn 1999/37, omdat de door eiser overgelegde AB naar het oordeel van de rechtbank geen kentekenbewijs is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat op de AB geen kenteken is vermeld en dat eiser ter zitting, desgevraagd, als reactie op voormelde e-mail van het Kraftfahrt-Bundesamt, heeft verklaard dat de AB een “soort” kentekenbewijs is omdat er destijds niets anders was. Hiermee erkent eiser (impliciet) dat de AB geen kentekenbewijs is. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat volgens het Kraftfahrt-Bundesamt in voormelde e-mail de AB een typegoedkeuring (“Typgenehmigung”) van het type voortuig betreft, die vereist is voor de ingebruikname van het voertuig. Een typegoedkeuring is naar het oordeel van de rechtbank niet gelijk te stellen met een kentekenbewijs. Bovenvermelde informatie van Wikipedia, waarin een AB wordt beschreven als een document dat bevestigt dat het betreffende voertuig voldoet aan de geldende nationale voorschriften voor toelating tot de openbare weg, onderschrijft de uitleg die in voormelde e-mail wordt gegeven. Voor het oordeel dat, zoals eiser ter zitting heeft betoogd, de AB voor dit specifieke voertuig als een kentekenbewijs in de zin van de richtlijn moet worden beschouwd, bestaat geen grond. De beroepsgrond faalt.
8.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag terecht getoetst aan de nationale regelgeving met betrekking tot de afgifte van kentekenbewijzen. In dit verband is tussen partijen niet in geschil dat het VIN en de datum van eerste toelating (DET) van de bromfiets aan de hand van een door de RDW verricht onderzoek moeten worden vastgesteld.
9.
In artikel 2.1, derde lid, van de Regeling voertuigen (de Regeling) is bepaald:
“Het voertuigidentificatienummer wordt vastgesteld, toegekend en ingeslagen op de wijze zoals vermeld in bijlage I.”.
10.
In artikel 4 van Bijlage I, behorende bij artikel 2.1, derde lid, van de Regeling (de Bijlage) is bepaald:
“1. De vaststelling van het voertuigidentificatienummer als bedoeld in artikel 3 geschiedt aan de hand van het originele door de voertuigfabrikant in het voertuig ingeslagen voertuigidentificatienummer en overige voertuigkenmerken.
2. (…)
3.
Indien naar het oordeel van de Dienst Wegverkeer een voertuigidentificatienummer niet is vast te
stellen, wordt door de Dienst Wegverkeer geen voertuigidentificatienummer toegekend.
4.
In afwijking van het derde lid wordt, indien naar het oordeel van de Dienst Wegverkeer door de
voertuigfabrikant oorspronkelijk geen voertuigidentificatienummer is ingeslagen, door de Dienst Wegverkeer een voertuigidentificatienummer toegekend.”.
11.
Eiser voert aan dat aan het deskundigenonderzoek van verweerder niet de waarde kan worden toegekend die verweerder voorstaat. Daartoe stelt eiser, onder verwijzing naar een door het bureau voor Dactyloscopische Artikelen uitgebrachte handleiding voor het uitvoeren van etsbehandelingen in het kader van forensisch onderzoek, dat het etsonderzoek niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Zo hadden volgens eiser (onder meer) op zijn minst foto’s moeten worden gemaakt voorafgaand, tijdens en na het onderzoek en had het onderzoek in aanwezigheid van een collega moeten worden verricht. Volgens eiser is het onmogelijk een nieuw nummer in het frame te slaan, omdat het frame daarvoor te fragiel is.
12.
Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat het een zorgvuldig onderzoek betreft en wijst daarbij op de aanvullende verklaring van 13 november 2013 van zijn deskundige.
13.
De rechtbank ziet in het door eiser gestelde geen aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van verweerders onderzoek. Evenmin bestaat aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de bevindingen naar aanleiding van dit onderzoek. Hierbij is in aanmerking genomen dat verweerders deskundige in zijn aanvullende verklaring naar aanleiding van de door eiser in beroep geuite bedenkingen, op overtuigende wijze heeft toegelicht waarom het onderzoek volgens hem wel aan de daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen voldoet. Voor het door eiser ter zitting gehouden betoog dat, uitgaande van het deskundigenrapport, tussen verschillende laklagen met steeds hetzelfde nummer een ander nummer zou hebben gestaan – wat eiser voor onmogelijk houdt en volgens hem reden temeer is dit rapport verder buiten beschouwing te laten – ziet de rechtbank geen aanknopingspunten in het rapport en evenmin in de aanvullende verklaring van 13 november 2013. De beroepsgrond faalt.
14.
Eiser voert aan dat verweerder de verklaring van [persoon 2], beheerder van de Kreidler database, waarin volgens eiser onomstotelijk is vastgesteld dat de bromfiets is geregistreerd, dat het ingeslagen framenummer fabrieksmatig is aangebracht en dat het een uniek Kreidler nummer betreft, ten onrechte niet inhoudelijk heeft beoordeeld.
15.
Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat aan die verklaring niet de waarde kan worden toegekend die eiser voorstaat. Daartoe stelt verweerder dat het hem niet is toegestaan om uitsluitend aan de hand van een foto een technisch oordeel te vormen over een aangebrachte combinatie in een voertuig en dat niet is aangetoond dat [persoon 2] de expertise heeft die nodig is om aan de hand van een fysiek voertuig het VIN vast te stellen.
16.
De rechtbank volgt verweerders standpunt dat aan de verklaring van [persoon 2] niet de waarde kan worden toegekend die eiser voorstaat omdat zijn bevindingen, anders dan die van verweerders deskundige, niet zijn gebaseerd op onderzoek aan de bromfiets zelf maar enkel op door eiser overgelegde foto’s en documenten. De beroepsgrond faalt.
17.
Eiser voert aan dat verweerder gebruik had moeten maken van zijn bevoegdheid een nieuw VIN in te slaan. Daartoe stelt eiser dat, wanneer moet worden vastgesteld dat het ingeslagen nummer niet het originele, door de fabrikant ingeslagen nummer is, nooit eerder een VIN als bedoeld in de Regeling is toegekend, wat voor verweerder de weg opent alsnog een VIN toe te kennen. Volgens eiser noopt een zuivere belangenafweging daartoe, in welk verband hij onder meer van belang acht dat hij volledig te goeder trouw heeft gehandeld.
18.
Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat inslag van een VIN enkel op de wijze genoemd in de Bijlage I bij artikel 2.1, derde lid, kan plaatsvinden. Enkel indien de RDW overeenkomstig artikel 4, vierde lid, van Bijlage I bij artikel 2.1. van oordeel is dat Kreidler geen VIN in het door de RDW onderzochte frame heeft ingeslagen, kan de RDW een VIN toekennen. Gelet op de bevindingen van de deskundige heeft Kreidler oorspronkelijk wel een VIN ingeslagen en kan in dit geval dan ook geen VIN worden ingeslagen, aldus verweerder.
19.
De rechtbank acht voormeld standpunt van verweerder, met de gegeven motivering, juist. Anders dan eiser betoogt, is, gelet op het imperatieve karakter van artikel 4, derde lid, van de Bijlage, voor een belangenafweging geen plaats. De beroepsgrond faalt.
20.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geweigerd een kentekenbewijs voor de bromfiets af te geven.
21.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Brink, voorzitter, en mr. D.J. Hutten en
mr. J. Nijenhof, leden, in aanwezigheid van mr. C.G.M. Kosman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.