Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 28 april 2014 in de zaak tussen
Procesverloop
Overwegingen
kentekenbewijs: het document dat bevestigt dat het voertuig in een lidstaat is ingeschreven;
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. drs. W.J.W. van Eijk, en de directie van de RDW, vertegenwoordigd door mr. C.B.J. Maenhout. De zaak betreft de weigering van de RDW om een kentekenbewijs af te geven voor een bromfiets van het merk Kreidler, type Florett K53/IM, die de eiser in Duitsland had aangeschaft. De RDW weigerde de afgifte van het kentekenbewijs op basis van het feit dat het voertuigidentificatienummer (VIN) niet kon worden vastgesteld. Eiser had de bromfiets opgeknapt en ter keuring aangeboden, maar de keurmeester had twijfels over de authenticiteit van het VIN, wat leidde tot een forensisch onderzoek. Dit onderzoek bevestigde dat het VIN niet door de fabrikant was aangebracht, wat de RDW deed besluiten het verzoek om een kentekenbewijs af te wijzen.
Eiser stelde dat de RDW niet bevoegd was tot identificatieonderzoek en dat Nederland het door Duitsland afgegeven kentekenbewijs diende te erkennen op basis van de Europese richtlijn 1999/37 EG. De rechtbank oordeelde echter dat de richtlijn niet van toepassing was, omdat de door eiser overgelegde Allgemeine Betriebserlaubnis (AB) niet als een kentekenbewijs kon worden beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de RDW terecht had geweigerd een kentekenbewijs af te geven, omdat het VIN niet kon worden vastgesteld en de AB niet voldeed aan de eisen van de richtlijn.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.