In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 april 2014 uitspraak gedaan over de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door een verdachte die betrokken was bij mensenhandel in Helmond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een medeverdachte en een slachtoffer, een bedrag van in totaal € 9.800,- heeft verdiend door middel van seksafspraken. Dit bedrag is berekend op basis van 70 seksafspraken per maand gedurende twee maanden, met een gemiddelde opbrengst van € 70,- per afspraak. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een verplichting tot betaling aan de Staat van € 4.666,66 had ingediend, beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel gelijkelijk verdeeld moest worden tussen de verdachte, de medeverdachte en het slachtoffer.
De rechtbank heeft de bewijsvoering van de officier van justitie als voldoende aannemelijk beoordeeld, ondanks de bezwaren van de verdediging die stelde dat de berekeningen op aannames waren gebaseerd. De rechtbank heeft de tapgesprekken en andere bewijsmiddelen in overweging genomen en vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de gemaakte afspraken en de verdeling van de opbrengsten. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verplichting tot betaling van € 3.265,- aan de Staat opgelegd aan de verdachte, als gevolg van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter tevens kinderrechter-plaatsvervanger was. De zaak is behandeld in een zitting die achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden, en de rechtbank heeft de vordering tijdig geacht. De uitspraak is gepubliceerd op Rechtspraak.nl en is toegankelijk via de ECLI-code.