ECLI:NL:RBOBR:2014:2229
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak voor mensenhandel in vereniging met betrekking tot slachtoffer in Helmond
In de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mensenhandel in vereniging, heeft de rechtbank Oost-Brabant op 28 april 2014 uitspraak gedaan. De verdachte werd verweten dat hij een liefdesrelatie had onderhouden met een slachtoffer, haar onderdak had verschaft, haar had vervoerd naar prostitutieplekken en haar onder druk had gezet. De tenlastelegging omvatte meerdere beschuldigingen van dwang en geweld, waarbij het slachtoffer in een kwetsbare positie verkeerde. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op verschillende data, waarbij de rol van de verdachte in het geheel werd onderzocht. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank oordeelde dat de rol van de verdachte te gering was om hem als medepleger van mensenhandel te beschouwen.
De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De verdachte had het slachtoffer weliswaar gehuisvest en vervoerd, maar dit was niet voldoende om te concluderen dat hij opzettelijk had bijgedragen aan de uitbuiting van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijzen waren voor een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en eventuele medeverdachten. De enkele feiten dat de verdachte het slachtoffer in zijn woning had gehuisvest en haar tegen geringe betalingen had vervoerd, waren onvoldoende om te spreken van medeplegen van mensenhandel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten en hefte het bevel tot voorlopige hechtenis op.