ECLI:NL:RBOBR:2014:2229

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 april 2014
Publicatiedatum
25 april 2014
Zaaknummer
01/879101-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor mensenhandel in vereniging met betrekking tot slachtoffer in Helmond

In de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mensenhandel in vereniging, heeft de rechtbank Oost-Brabant op 28 april 2014 uitspraak gedaan. De verdachte werd verweten dat hij een liefdesrelatie had onderhouden met een slachtoffer, haar onderdak had verschaft, haar had vervoerd naar prostitutieplekken en haar onder druk had gezet. De tenlastelegging omvatte meerdere beschuldigingen van dwang en geweld, waarbij het slachtoffer in een kwetsbare positie verkeerde. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op verschillende data, waarbij de rol van de verdachte in het geheel werd onderzocht. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank oordeelde dat de rol van de verdachte te gering was om hem als medepleger van mensenhandel te beschouwen.

De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De verdachte had het slachtoffer weliswaar gehuisvest en vervoerd, maar dit was niet voldoende om te concluderen dat hij opzettelijk had bijgedragen aan de uitbuiting van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijzen waren voor een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en eventuele medeverdachten. De enkele feiten dat de verdachte het slachtoffer in zijn woning had gehuisvest en haar tegen geringe betalingen had vervoerd, waren onvoldoende om te spreken van medeplegen van mensenhandel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten en hefte het bevel tot voorlopige hechtenis op.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/879101-13
Datum uitspraak: 28 april 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1980],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 november 2013, 14 januari 2014, 8 april 2014 en 14 april 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 1 november 2013. De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 14 januari 2014 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht. Met inachtneming van deze wijziging is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 april 2013 tot en met 23 juli 2013 te Helmond en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
[slachtoffer 1] door dwang en/of geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld of één of meer andere feitelijkheden, en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van [slachtoffer 1],(sub 1)
en/of
[slachtoffer 1] door dwang, geweld of één of meer andere feitelijkheden, door dreiging met geweld of één of meer andere feitelijkheden, door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen dan wel bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, te weten het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (sub 4)
en/of
[slachtoffer 1] door dwang, geweld of één of meer andere feitelijkheden, door dreiging met geweld of één of meer andere feitelijkheden, door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen dan wel bewogen hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handeling(en) van [slachtoffer 1] met of voor een derde,(sub 9)
Immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) in voornoemde periode:
- een liefdesrelatie aangegaan/onderhouden met voornoemde [slachtoffer 1] en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] onderdak verschaft en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] (meermalen) naar een prostitutieplek vervoerd en/of
- die [slachtoffer 1] onder druk gezet en/of dreigende/agressieve taal jegens die [slachtoffer 1] geuit en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] (meermalen) geslagen/gestompt en/of getrapt/geschopt en/of
- ( de werkzaamheden van) die [slachtoffer 1] gecontroleerd, althans haar verdiensten uit haar prostitutiewerkzaamheden gecontroleerd en/of
- die [slachtoffer 1] gedwongen/bewogen (een groot deel van) haar verdiensten uit de prostitutie aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) af te staan/af te dragen.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie acht op gronden genoemd in zijn schriftelijk requisitoir het in vereniging plegen van mensenhandel wettig en overtuigend bewezen. Daartoe heeft hij kort gezegd onder meer het volgende verklaard. De rol van verdachte in het geheel heeft zich beperkt tot het huisvesten van [slachtoffer 1] in zijn woning aan de [adres] in Helmond en haar vervoer ten behoeve van de gedwongen prostitutie, waarvan verdachte wetenschap had. De door verdachte ter terechtzitting van 8 april 2014 afgelegde ontkennende verklaring strookt niet met bijvoorbeeld de verklaring van getuige [getuige 1]. Ook uit de aanwezigheid van een grote hoeveelheid gebruikte condooms en lotiondoekjes kan worden afgeleid dat verdachte wetenschap had van prostitutiewerkzaamheden in zijn woning.
De officier van justitie heeft gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 2 aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

Op de in haar pleitnotitie genoemde gronden heeft de raadsvrouwe geconcludeerd dat verdachte van het aan hem ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe kort gezegd onder meer het volgende aangevoerd. Verdachte ontkent het ten laste gelegde. Weliswaar mocht [slachtoffer 1] bij hem logeren als hij zelf bij zijn vriendin in Den Haag was, maar hij wist niet dat zij zich in zijn woning prostitueerde. Hij wist dit evenmin toen hij haar in contact bracht met [persoon 1]. Verdachte ontkent enige bemoeienis te hebben gehad met de affaire die vervolgens tussen [slachtoffer 1] en [persoon 1] ontstond. Verdachte ontkent verder [slachtoffer 1] te hebben vervoerd in verband met haar prostitutiewerkzaamheden. Hij heeft ook nooit enige betaling in verband daarmee ontvangen en voor zover hij betalingen ontving (benzinegeld) had hij daarvan geen wetenschap en hoefde dit ook redelijkerwijs niet te vermoeden. Uit het procesdossier blijkt niet dat verdachte middelen heeft gebruikt om [slachtoffer 1] in de prostitutie te dwingen en/of opzettelijk voordeel heeft getrokken uit haar uitbuiting, noch kan hij worden aangemerkt als medepleger.

Vrijspraak.

Anders dan de officier van justitie kan naar het oordeel van de rechtbank op grond van de inhoud van het dossier niet worden vastgesteld dat verdachte een bijdrage heeft geleverd aan de hem ten laste gelegde dwang- en drukmiddelen ten opzichte van [slachtoffer 1]. Evenmin acht de rechtbank voldoende bewijsmiddelen aanwezig waaruit kan worden afgeleid dat het oogmerk van verdachte was gericht op de uitbuiting van [slachtoffer 1]. Verder is niet gebleken van gedragingen van verdachte waardoor [slachtoffer 1] is bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen dan wel verdachte te bevoordelen uit de opbrengst daarvan. Het enkele feit dat verdachte [slachtoffer 1] in zijn woning heeft gehuisvest en haar enkele malen tegen relatief geringe betalingen heeft vervoerd, terwijl hij wist dat zij in de prostitutie werkzaam was, acht de rechtbank hiertoe onvoldoende. De verklaring van verdachte dat hij met [slachtoffer 1] zou hebben gesproken over de prostitutie en het feit dat zij geld afdroeg aan medeverdachte [medeverdachte 1], leidt niet tot een ander oordeel.
Met de verdediging is de rechtbank voorts van oordeel dat verdachte niet kan worden aangemerkt als medepleger van mensenhandel. Medeplegen veronderstelt een bewuste en nauwe samenwerking. Hiervan is sprake als de medeplegers met opzet samenwerken tot het verrichten van de strafrechtelijke gedraging. Niet is vereist dat de medeplegers allen eigenhandig aan de uitvoering van de delictshandeling deelnemen. Wanneer de samenwerking maar bewust en nauw is geweest kunnen ondersteunende handelingen medeplegen opleveren. Het enkele huisvesten en vervoeren van [slachtoffer 1] acht de rechtbank in het onderhavige geval onvoldoende voor een bewezenverklaring van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier tevens onvoldoende informatie waaruit de mogelijke intentie van verdachte gericht op een nauwe samenwerking zou kunnen worden afgeleid. Ook kan niet worden vastgesteld dat verdachte bekend was met de intenties van de medeverdachten. Van een eventueel vooropgezet plan tussen verdachte en medeverdachten is niet gebleken.
Hetgeen door de officier van justitie overigens is aangevoerd, leidt niet tot een andere gevolgtrekking. Het voorgaande betekent dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het ten laste gelegde feit.

DE UITSPRAAK

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.L.W.M. Viering, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. S.J.W. Hermans, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 28 april 2014.