In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 25 april 2014 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van een terbeschikkinggestelde, die in het verleden is veroordeeld voor zedendelicten met minderjarigen. De terbeschikkinggestelde, geboren in 1961, verblijft in een forensisch psychiatrisch centrum en heeft recent de overstap gemaakt naar een zelfstandige woning in het kader van transmuraal verlof. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een vordering van de officier van justitie, die op 3 maart 2014 is ingediend, tot verlenging van de terbeschikkingstelling met één jaar. Tijdens de openbare zitting op 11 april 2014 zijn de terbeschikkinggestelde, zijn raadsman, de officier van justitie en deskundigen gehoord.
De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de adviezen van verschillende deskundigen, waaronder psychologen en psychiaters, die de voortgang van de terbeschikkinggestelde hebben beoordeeld. De deskundigen hebben aangegeven dat er vooruitgang is geboekt, maar dat er nog steeds aandachtspunten zijn, zoals de copingvaardigheden en seksuele problematiek van de terbeschikkinggestelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen de verlenging van de terbeschikkingstelling eist, zoals vastgelegd in de artikelen 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft besloten de terbeschikkingstelling met één jaar te verlengen, in overeenstemming met de adviezen van de deskundigen en de officier van justitie. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. P.A. Buijs, en is uitgesproken in de openbare zitting.