In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 25 april 2014 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van een terbeschikkinggestelde, die sinds 1991 onder deze maatregel valt. De terbeschikkingstelling was eerder verlengd op 26 april 2013 en de officier van justitie heeft op 3 maart 2014 een vordering ingediend voor een verlenging van twee jaar. Tijdens de openbare terechtzitting op 11 april 2014 zijn de terbeschikkinggestelde, zijn raadsmanvrouwe en deskundige mw. drs. M.J.F. van Grunsven gehoord. De rechtbank heeft de terbeschikkinggestelde beoordeeld op basis van zijn psychische toestand, die gekenmerkt wordt door een psychotische stoornis en een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken. Ondanks positieve ontwikkelingen in zijn behandeling, zoals medicatietrouw en het vermijden van middelengebruik, werd het recidivegevaar als hoog ingeschat. De deskundige adviseerde om de terbeschikkingstelling te verlengen, maar de rechtbank besloot uiteindelijk om de maatregel met één jaar te verlengen in plaats van de gevorderde twee jaar. De rechtbank heeft daarbij de lange duur van de terbeschikkingstelling en de noodzaak van de maatregel voor de veiligheid van anderen in overweging genomen. De rechtbank heeft ook de mogelijkheid van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging afgewezen, omdat er nog stappen gezet moeten worden in het resocialisatietraject. De rechtbank heeft de beslissing genomen om de terbeschikkingstelling te verlengen met één jaar, met de mogelijkheid om over een jaar de voortgang van het resocialisatietraject te evalueren.