ECLI:NL:RBOBR:2014:2171

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2014
Publicatiedatum
24 april 2014
Zaaknummer
01/038663-90
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de terbeschikkingstelling van een terbeschikkinggestelde met psychische aandoeningen en verslavingsproblematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 25 april 2014 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van een terbeschikkinggestelde, die sinds 1991 onder deze maatregel valt. De terbeschikkingstelling was eerder verlengd op 26 april 2013 en de officier van justitie heeft op 3 maart 2014 een vordering ingediend voor een verlenging van twee jaar. Tijdens de openbare terechtzitting op 11 april 2014 zijn de terbeschikkinggestelde, zijn raadsmanvrouwe en deskundige mw. drs. M.J.F. van Grunsven gehoord. De rechtbank heeft de terbeschikkinggestelde beoordeeld op basis van zijn psychische toestand, die gekenmerkt wordt door een psychotische stoornis en een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken. Ondanks positieve ontwikkelingen in zijn behandeling, zoals medicatietrouw en het vermijden van middelengebruik, werd het recidivegevaar als hoog ingeschat. De deskundige adviseerde om de terbeschikkingstelling te verlengen, maar de rechtbank besloot uiteindelijk om de maatregel met één jaar te verlengen in plaats van de gevorderde twee jaar. De rechtbank heeft daarbij de lange duur van de terbeschikkingstelling en de noodzaak van de maatregel voor de veiligheid van anderen in overweging genomen. De rechtbank heeft ook de mogelijkheid van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging afgewezen, omdat er nog stappen gezet moeten worden in het resocialisatietraject. De rechtbank heeft de beslissing genomen om de terbeschikkingstelling te verlengen met één jaar, met de mogelijkheid om over een jaar de voortgang van het resocialisatietraject te evalueren.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/038663-90
Uitspraakdatum: 25 april 2014

Beslissing verlenging terbeschikkingstelling

Beslissing in de zaak van:

[terbeschikkinggestelde],

geboren op [1971] te [geboorteplaats],
verblijvende in de kliniek van [kliniek 1], behandelkliniek voor forensische psychiatrie, te [plaats].

Het onderzoek van de zaak.

Bij vonnis van de rechtbank van 24 juni 1991 is betrokkene ter beschikking gesteld. Deze terbeschikkingstelling is voor het laatst, bij beschikking van deze rechtbank van 26 april 2013, met één jaar verlengd.
De vordering van de officier van justitie, gedateerd en ingekomen op 3 maart 2014 strekt tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling voor de duur van twee jaar.
Deze vordering is behandeld ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 april 2014. Hierbij zijn de officier van justitie, de deskundige mw. drs. M.J.F. van Grunsven, de terbeschikkinggestelde en zijn raadsmanvrouwe gehoord.
In het dossier bevinden zich onder andere:
  • het advies van [kliniek 1] d.d. 7 februari 2014.
  • ondertekend door E.P.M.T. Brouns, psychiater, tevens plaatsvervangend hoofd van de inrichting waar betrokkene verblijft.
  • de omtrent de terbeschikkinggestelde gehouden wettelijke aantekeningen.
  • de beslissing van deze rechtbank van 26 april 2013, strekkende tot verlenging van de terbeschikkingstelling van betrokkene.

De beoordeling.

De terbeschikkingstelling is toegepast ter zake van poging tot doodslag en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, terwijl de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eiste. De hiervoor genoemde misdrijven betreffen misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
In voornoemd advies van [kliniek 1] is onder meer het navolgende gesteld:
Diagnostisch is er bij betrokkene sprake van een psychotische stoornis NAO, echter door behandeling met een onderhoudsdosis Zyprexa en het aanbieden van een vaste structuur en duidelijkheid is het psychiatrisch beeld reeds jaren stabiel. Daarnaast is er bij betrokkene sprake van een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en narcistische trekken in verband waarmee betrokkene reeds jaren ‘narcismesparend’ bejegend wordt, dat wil zeggen dat hem zoveel mogelijk autonomie wordt gegeven. Hierdoor levert betrokkene gedragsmatig nauwelijks tot geen problemen op.
Tevens is er bij betrokkene sprake van afhankelijkheid van diverse middelen. Na een incident in 2011, waarbij betrokkene een forse hoeveelheid cocaïne heeft gebruikt met ernstige gezondheidsproblemen tot gevolg, is met hem gekoerst op het geven van openheid betreffende zijn zucht naar middelen en het onderkennen van vroege signalen van terugval. Sinds dit incident heeft betrokkene middelenvrij (voor zover aantoonbaar middels
frequente urinecontroles) gefunctioneerd.
Ondanks deze positieve ontwikkelingen wordt, indien de tbs maatregel nu zou worden beëindigd, het recidivegevaar nog altijd als hoog ingeschat. Betrokkene is in hoge mate afhankelijk van externe structuur en begeleiding om een zeker psychisch evenwicht te kunnen handhaven. Verandering of het wegvallen van begeleiding kan leiden tot gevoelens van verlatenheid, waarna betrokkene wordt overvallen door een innerlijke leegte. Betrokkene kan gevoelens van onlust en onvrede dan niet adequaat kanaliseren met als gevolg het oplopen van spanning tot een voor betrokkene niet meer hanteerbaar niveau. Hoewel betrokkene als gevolg van toegenomen zelfinzicht medicatietrouw is en de
noodzaak ziet zich te onthouden van middelengebruik, kan hij op dergelijke momenten deze gevoelens niet verdragen en hanteren en terugvallen in oude copingmechanismen.
Hij neemt dan veelal zijn toevlucht tot middelengebruik, wat psychotische decompensatie mede in de hand werkt en delictgevaar verder doet toenemen.
Binnen het tbs-kader wordt het risico als matig ingeschat.
De afgelopen jaren stonden in het teken van het opheffen van de longstaystatus van betrokkene en werd toegewerkt naar uitplaatsing richting een vervolginstelling waarin het
risicomanagement goed gewaarborgd zou kunnen worden. In het kader van hertoetsing van de longstaystatus, voorjaar 2012, adviseerde de kliniek de longstaystatus te beëindigen, maar betrokkene wel binnen de LFPZ-instelling te laten verblijven. (…)
Omdat uitplaatsing op korte termijn niet te verwachten was, werd de longstaystatus van betrokkene vervolgens verlengd. Wanneer begin 2013 duidelijk wordt dat [kliniek 1] een afdeling krijgt (Reso 4), die zich specifiek richt op resocialisatie van
ex-longstay patiënten én na uitvoerig overleg met betrokkene, dient de kliniek een verzoek in tot opheffing van betrokkenes longstaystatus. Dit wordt in juli 2013 gehonoreerd. In november 2013 volgt overplaatsing van betrokkene. De behandeling bevindt zich op dit moment nog in de fase van kennismaking en gewenning. Voor betrokkene is het van groot belang dat hij vertrouwd raakt met de nieuwe situatie en vertrouwen krijgt in het nieuwe behandelteam. Dit zorgt bij hem voor rust, wat beschermend werkt en onderdeel is van het risicomanagement. Betrokkene lijkt zich tot nog toe op zijn gemak te voelen. Hij is goed in contact met de behandelaars en stelt zich meedenkend en reëel op. Hij beseft dat het resocialisatietraject met kleine stappen zal gaan. Gezien zijn voorgeschiedenis van onttrekkingen en incidenten rond verloven en overplaatsingen lijkt het niet opportuun dit traject te overhaasten en ook zeker niet in het belang van betrokkene. Hij heeft tijd nodig om vertrouwen op te bouwen.
Wij zijn dan ook voornemens om via een geleidelijk traject van begeleid verlof, onbegeleid verlof en transmuraal verlof te koersen op uitplaatsing in een voorziening voor beschermd wonen (RIBW of RIBW plus). De eerstvolgende stap in dit traject is het aanvragen
van onbegeleid verlof, waartoe onlangs door het behandelteam is besloten. Gezien de stappen die nog moeten worden gezet, denken wij voor dit traject nog twee jaar nodig te hebben. Mocht de rechtbank vinger aan de pols willen houden om de voortgang van
het traject te bewaken, dan staan wij niet afwijzend tegenover een verlenging met één jaar, met de kanttekening dat wij niet verwachten dat het hele voorgenomen traject dan al is doorlopen. De psychotische kwetsbaarheid en verslavingsgevoeligheid zijn blijvende beperkingen. De persoonlijkheidsstoornis is niet afdoende behandelbaar gebleken, maar kan in de loop der jaren wel in heftigheid afnemen. Het behandelteam acht een begeleidend en ondersteunend kader langdurig noodzakelijk, maar dit lijkt op termijn ook geboden te kunnen worden binnen een andere setting dan een tbs-instelling. In de toekomst lijkt plaatsing in een GGZ- instelling haalbaar, waarbij wij de tbs-maatregel vooralsnog
geïndiceerd achten. Betrokkene behoeft een omgeving waar 24-uurs zorg gegarandeerd wordt en waar hij in een ondersteunend, structurerend kader verblijft, maar daarnaast wel meer vrijheden kan genieten. De tbs-maatregel maakt het dan mogelijk de noodzakelijke bepalingen en beperkingen op te leggen alsmede betrokkene, indien nodig, voor een “time out” terug te halen naar de kliniek.
Wij adviseren u de maatregel van de ter beschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege voor betrokkene te verlengen met de duur van twee (2) jaar.
De terbeschikkinggestelde heeft verklaard, kort en zakelijk weergegeven:
Ik heb periodes gekend dat het vragen van hulp voor mij een probleem was, maar dat geldt nu niet meer. Ik heb geleerd hulp te vragen. Ik heb een drugsverslavingsproblematiek en dat zal altijd zo blijven. Er is sprake van verslavingsgevoeligheid. Het is nu stabieler in mijn leven. Ik heb geen terugval meer. Ik ben me bewust van risico’s. Maar ik kan niet plaatsen dat de kliniek het risicogevaar hoog inschat. De delictgevaarlijkheid beoordeel ik zelf als minder. Ik meen dat er moet worden nagedacht over een terugkeer in de maatschappij en dus over een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging.
De deskundige mw. drs. M.J.F. van Grunsven, optredend namens voormelde inrichting, heeft bij de behandeling ter terechtzitting gepersisteerd bij voornoemd advies.
Zij heeft voorts het navolgende verklaard, verkort en zakelijk weergegeven:
Op basis van pogingen tot resocialisatie in het verleden concluderen wij dat de[terbeschikkinggestelde] bij grote veranderingen en stress kwetsbaar is voor drugsgebruik dat weer kan leiden tot psychotische ontregeling. We zijn ter voorkoming daarvan behoudend. We gaan in de komende twee jaar onbegeleid verlof aanvragen en daar ervaring mee opdoen. Vervolgens gaan we kijken naar een vervolgplaatsing, een forensische RIBW-instelling, met transmuraal verlof . Te snel doorstromen naar volledige zelfstandigheid is geen veilige weg. Eerdere resocialisatietrajecten zijn mislukt. De[terbeschikkinggestelde] heeft nu echter meer inzicht in zijn beperkingen. Er is vooruitgang geboekt. De samenwerking met de[terbeschikkinggestelde] is goed. Dat heeft een positieve wending aan het behandeltraject gegeven. Mede daarom blijft hij stabiel en gaat het goed. Hij is voorts medicatietrouw. Op dit moment heeft hij al begeleid verlof. Wij zijn bezig met een aanvraag voor onbegeleid verlof.
Voor een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging is het nog te vroeg. We moeten de stabiliteit nog langer behouden.
Ons advies strekt niet tot verlenging van de maatregel voor de periode van één jaar omdat het traject naar onbegeleid verlof en transmuraal verlof in elk geval meer tijd vergt.
Ik heb op zich geen bezwaar tegen een verlenging met één jaar maar ik denk niet dat het reëel is te veronderstellen dat we het door mij geschetste traject binnen één jaar kunnen realiseren.
Ik denk ook niet dat de reclassering tot een andere conclusie zou komen. De reclassering ziet graag dat op het moment dat een onderzoek naar voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging start, de terbeschikkinggestelde
ervaring heeft opgedaan met onbegeleid verlof en dat hij heeft aangetoond onbegeleid verlof aan te kunnen.
De officier van justitie persisteert bij de vordering.
De raadsvrouwe van de terbeschikkinggestelde heeft primair verzocht een beslissing omtrent het al dan niet voorwaardelijk beëindigen van de verpleging aan te houden om een onderzoek naar de mogelijkheden van en de voorwaarden waaronder de verpleging voorwaardelijk zou kunnen worden beëindigd, te laten verrichten door de reclassering.
Zij heeft daarbij gewezen op de reeds lange duur van de terbeschikkingstelling, dat het het recidivegevaar is verminderd en hij de afgelopen periode goed heeft gefunctioneerd.. Het advies van de kliniek is thans teveel gebaseerd op theoretische uitspraken en er is te weinig rekening gehouden met de positieve ontwikkeling in de behandeling.
Daarnaast dient gekeken te worden naar de planning met het oog op resocialisatie zoals voorgesteld door de kliniek.
Subsidiair heeft de raadsvrouwe verzocht de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging te verlengen voor de duur van één jaar. Een verlenging voor de duur van twee jaar is volgens de raadsvrouwe in strijd met het proportionaliteits- en subsidiairiteitsbeginsel. De terbeschikkingstelling duurt inmiddels al 24 jaar en bij de verlenging dient dan ook de duur in verhouding tot de indexdelicten in aanmerking te worden genomen. Mede gelet op de geschetste vooruitzichten door de kliniek kan de rechtbank dan over een jaar beoordelen hoe het ervoor staat en of een overstap naar een RIBW mogelijk is.
De officier van justitie blijft bij haar standpunt dat de terbeschikkingstelling dient te worden verlengd met twee jaar.
De rechtbank verenigt zich met het advies van voornoemde inrichting en met de daarop ter terechtzitting gegeven toelichting door de deskundige.
Gelet op de inhoud van het advies en het verhandelde ter terechtzitting, is de rechtbank van oordeel dat het gevaar voor recidive op geweldsdelicten nog in die mate aanwezig is dat het thans nog noodzakelijk is de maatregel van de terbeschikkingstelling te verlengen.
De rechtbank heeft daarbij de duur van de terbeschikkingstelling (de terbeschikkingstelling is feitelijk op 8 oktober 1991 ingegaan) in ogenschouw genomen. Naar het oordeel van de rechtbank is de termijn van de terbeschikkingstelling tot op heden weliswaar lang, maar gelet op de aard van de indexdelicten en het thans nog reëel bestaande recidivegevaar op het plegen van dergelijke delicten, acht de rechtbank een verlenging noodzakelijk.
Gelet op het vorenstaande, gezien artikel 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de terbeschikkingstelling eist.
De rechtbank is op grond van het onderzoek ter terechtzitting van oordeel dat de positieve ontwikkelingen met betrekking tot de terbeschikkinggestelde voldoende aanknopingspunten bieden om, anders dan gevorderd, de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege te verlengen voor de tijd van één jaar. De rechtbank wil over een jaar bezien in hoeverre het door de kliniek voorgestelde resocialisatietraject is gevorderd.
De rechtbank wijst, gelet op al het vorenstaande, het verzoek tot aanhouding, teneinde de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging te onderzoeken, af.
Daarbij heeft de rechtbank in ogenschouw genomen dat er nog de nodige vervolgstappen dienen te worden gezet in het resocialisatietraject. Op dit moment is er nog geen sprake van onbegeleid verlof. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat het op dit moment nog te vroeg is om de reclassering opdracht te geven een onderzoek in te stellen en advies uit te brengen omtrent de mogelijkheden van en voorwaarden waaronder de dwangverpleging voorwaardelijk zou kunnen worden beëindigd.

DE BESLISSING

De rechtbank:
verlengt de termijn gedurende welke [terbeschikkinggestelde] ter beschikking is gesteld met één jaar.
Deze beslissing is gegeven door:
mr. A.M. Kooijmans-De Kort, voorzitter,
mr. P.A. Buijs en mr. F. Schneider, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier
en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 april 2014.
Mr. F. Schneider is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Mr. J.F.A. Verhagen is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.