In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 21 januari 2014 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van een vrouw, die in 1999 ter beschikking was gesteld wegens poging tot moord. De terbeschikkingstelling was voor het laatst verlengd op 4 oktober 2011 en de officier van justitie heeft op 12 augustus 2013 opnieuw verzocht om verlenging voor de duur van twee jaar. De zaak werd behandeld tijdens een openbare zitting op 7 januari 2014, waar de officier van justitie, deskundige Visser, de ter beschikking gestelde en haar raadsman aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de terbeschikkingstelling is opgelegd ter bescherming van de veiligheid van anderen, gezien de ernstige borderline pathologie van de betrokkene. Het advies van de kliniek, waar de betrokkene sinds 14 juli 2008 verblijft, gaf aan dat er geen behandeling gericht op resocialisatie plaatsvond en dat de betrokkene een gevaar voor zichzelf en anderen vormde. De deskundige Visser bevestigde dat de delictgevaarlijkheid onverminderd hoog was en dat er geen verbetering in de situatie van de betrokkene te verwachten viel.
De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman, die vroeg om een kortere verlenging en een onderzoek naar mogelijke uitstroom naar een BOPZ-afdeling, afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van anderen de verlenging van de terbeschikkingstelling eiste, gezien de aanhoudende delictgevaarlijkheid. De rechtbank heeft daarom besloten de termijn van terbeschikkingstelling met twee jaar te verlengen, zoals verzocht door de officier van justitie.