ECLI:NL:RBOBR:2014:1908

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 april 2014
Publicatiedatum
16 april 2014
Zaaknummer
01/879091-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord en het verbergen van een lijk in Valkenswaard

Op 17 april 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen verdachte [verdachte], die samen met medeverdachte [medeverdachte] wordt beschuldigd van het medeplegen van moord en het verbergen van een lijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 30 april 2013 [slachtoffer] op brute wijze om het leven is gebracht in de woning van [medeverdachte] te Valkenswaard. Verdachte en medeverdachte hebben samen een plan gemaakt om [slachtoffer] naar de woning te lokken onder het voorwendsel van een afspraak. In de woning heeft [medeverdachte] [slachtoffer] met een ijzeren statief geslagen, waarna hij is gestoken met een mes. Verdachte was aanwezig en heeft geholpen met het verdoezelen van het delict door het lichaam in de kofferbak van de auto van [slachtoffer] te verbergen en deze auto vervolgens te verplaatsen naar een andere locatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van voorbedachte raad en dat beide verdachten bewust en nauwe samenwerking hebben vertoond. De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft tevens schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de nabestaanden van [slachtoffer].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879091-13
Datum uitspraak: 17 april 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1982],
wonende te [adres 1],
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 oktober 2013, 3 januari 2014, 1 april 2014 en 3 april 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 oktober 2013.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 3 januari 2014 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 30 april 2013 tot en met 2 mei 2013 te
Valkenswaard en/of te Waalre, in elk geval in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk en met
voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben
verdachte en/of zijn mededader(s) in de periode van 30 april 2013 tot en met 2
mei 2013 met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
-die [slachtoffer] naar de woning van zijn, verdachtes mededader gelokt en/of
(vervolgens)
-die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met een of meer hard(e)
voorwerp(en)) tegen het hoofd en of de romp geslagen en/of (vervolgens)
-die [slachtoffer] gestompt en/of geschopt en/of (vervolgens)
-met een mes, althans een of meer hard(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) in het
hoofd en/of de romp gestoken en/of gesneden,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(bovenomschreven feit betreft expliciet het in artikel 289 Wetboek van
Strafrecht omschreven misdrijf "moord")
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 30 april 2013 tot en met 2 mei 2013 te
Valkenswaard en/of te Waalre, in elk geval in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben
verdachte en/of zijn mededader(s) in de periode van 30 april 2013 tot en met
2 mei 2013 met dat opzet
-die [slachtoffer] naar de woning van zijn, verdachtes mededader gelokt en/of
(vervolgens)
-die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met een of meer hard(e)
voorwerp(en)) tegen het hoofd en of de romp geslagen en/of (vervolgens)
-die [slachtoffer] gestompt en/of geschopt en/of (vervolgens)
-met een mes, althans een of meer hard(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) in het
hoofd en/of de romp gestoken en/of gesneden,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven
doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit,
te weten afpersing in vereniging, dan wel poging tot afpersing in vereniging,
dan wel diefstal in vereniging (artikel 311/317 Wetboek van Strafrecht), en
welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit
voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of
het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
(bovenomschreven feit betreft expliciet het in artikel 288 Wetboek van
Strafrecht omschreven misdrijf "gekwalificeerde doodslag")
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 30 april 2013 tot en met 2 mei 2013 te
Valkenswaard en/of te Waalre, in elk geval in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk [slachtoffer]
van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn
mededader(s) in de periode van 30 april 2013 tot en met 2 mei 2013 met dat
opzet
-die [slachtoffer] naar de woning van zijn, verdachtes mededader gelokt en/of
(vervolgens)
-die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met een of meer hard(e)
voorwerp(en)) tegen het hoofd en of de romp geslagen en/of (vervolgens)
-die [slachtoffer] gestompt en/of geschopt en/of (vervolgens)
-met een mes, althans een of meer hard(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) in het
hoofd en/of de romp gestoken en/of gesneden,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(bovenomschreven feit betreft expliciet het in artikel 287 Wetboek van
Strafrecht omschreven misdrijf "doodslag")
hij in of omstreeks de periode van 30 april 2013 tot en met 2 mei 2013 te
Valkenswaard en/of te Waalre, in elk geval in Nederland tezamen en in
vereniging met een ander, althans alleen, een lijk, te weten het stoffelijke
overschot van [slachtoffer],
heeft/hebben verborgen en/of heeft/hebben weggevoerd en/of heeft/hebben
weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden
te verhelen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (nadat
genoemde [slachtoffer] door verdachte en/of zijn mededader opzettelijk om het leven
was gebracht):
- (op 30 april 2013) het lijk van genoemde [slachtoffer] in de/een kofferbak van een auto
gedaan/geduwd en/of (vervolgens)
- die auto geparkeerd op een parkeerplaats gelegen aan [adres 2] te
Valkenswaard en/of (vervolgens)
- (op 2 mei 2013) die auto verplaatst naar een zandpad genaamd [adres 3] te
Valkenswaard en/of (vervolgens)
- getracht het lichaam en/of de auto in brand te steken;
(Dit feit betreft het in artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht omschreven
misdrijf "Onttrekking van een lijk aan nasporing")
Ten gevolge van een kennelijke schrijffout staat in feit 2 in de 15e regel de plaatsnaam ‘
Valkenswaard’vermeld in plaats van ‘
Waalre’. De rechtbank herstelt deze fout en leest het laatste in plaats van het eerste. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Voor zover in de tenlastelegging andere taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding. [1] , [2]
Op 2 mei 2013 omstreeks 14:17 uur werd op het bospad [adres 3] te Waalre in de nabije omgeving van de kruising van [adres 4] met [adres 5], een blauwe personenauto aangetroffen van het merk Renault type Laguna voorzien van het [kenteken]. De surveillance-eenheid trof te 14:38 uur in de kofferruimte van die personenauto de stoffelijke resten van een persoon aan. [3] , [4] , [5] Bij sectie bleek het te gaan om een man welke een niet natuurlijke dood was gestorven. [6] Aan de hand van het dactyloscopisch signalement bleek dat het slachtoffer was genaamd [slachtoffer], geboren [1984] te Eindhoven. [7] Het overlijden van [slachtoffer] werd volledig verklaard door inwerking van zeer veel, excessief en meerdere soorten geweld op het hoofd en de romp en de daardoor opgetreden verbloeding en weefselschade. [8]

Feit 1

Het standpunt van de officier van justitie.
Op basis van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting is wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan moord.
Het standpunt van de verdediging.
Er zijn geen aanwijzingen dat sprake was van een vooropgezet plan. Verdachte heeft op 30 april 2013 diverse malen telefonisch contact gezocht met [medeverdachte] omdat verdachte hem niet kon bereiken. De bewering van [medeverdachte] dat hij de staaf mee moest nemen van verdachte wordt niet onderbouwd door objectieve bewijsmiddelen. Er was geen sprake van voorbedachte raad. Voorts was er geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beide verdachten. Verdachte heeft uit angst voor [medeverdachte], versterkt door zijn post traumatische stress stoornis (PTSS) en fysieke beperkingen, niet ingegrepen. Dat kan verdachte niet worden aangerekend. Zelfs indien het hem wel kan worden aangerekend levert het enkele passief aanwezig zijn en niet ingrijpen nog geen medeplegen op. De verdediging verzoekt de rechtbank om verdachte vrij te spreken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde moord, alsmede van de meer subsidiair ten laste gelegde doodslag. Voor gekwalificeerde doodslag, zoals subsidiair ten laste gelegd, ontbreekt voorts nog het verband tussen de dood van [slachtoffer] en afpersing of diefstal.
Het oordeel van de rechtbank.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft tijdens zijn verhoren bij de politie een voor zichzelf belastende verklaring afgelegd. Uit de processen-verbaal van deze verhoren is de rechtbank gebleken dat de verklaringen van [medeverdachte] met de nodige terughoudendheid bezien dienen te worden, omdat zijn uitlatingen soms psychotisch gekleurd lijken te zijn. De rechtbank heeft geconstateerd dat, toen [medeverdachte] op 23 mei 2013 als getuige bij de politie verklaarde over zijn contact met [slachtoffer] op 30 april 2013, die verklaring afgestemd lijkt te zijn op de verklaringen van (toenmalige getuige, thans) verdachte [verdachte]. Achteraf blijkt deze verklaring onwaar te zijn geweest, maar hij was wel redelijk consistent. De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte] wel in staat was een leugen te vertellen en daarin te volharden.
De rechtbank trekt uit het voorgaande de conclusie dat de verklaringen van [medeverdachte] wel voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Dit dient echter met grote behoedzaamheid te gebeuren. In beginsel zijn enkel die onderdelen van zijn verklaring voor het bewijs bruikbaar die door (objectief) ander bewijs worden ondersteund.
[medeverdachte] heeft in de kern – uiteindelijk – verklaard dat hij in zijn woning [slachtoffer] meermalen met een ijzeren statief heeft geslagen en nadien samen met [verdachte] de plaats delict heeft schoongemaakt en het lichaam van [slachtoffer] heeft weggemaakt.
Deze onderdelen van de verklaring van [medeverdachte] worden ondersteund door technisch bewijs en door de verklaring van verdachte [verdachte].
[verdachte] heeft in de kern – uiteindelijk – verklaard dat hij aanwezig was in de woning van [medeverdachte] toen deze met een ijzeren statief op [slachtoffer] heeft ingeslagen, maar dat hij – kort gezegd – zo overrompeld werd door het handelen van [medeverdachte], dat hij in shock is geraakt en kon vluchten noch ingrijpen. Het wegmaken van het lichaam van [slachtoffer] en het schoonmaken van de plaats delict heeft hij daarna vooral onder dwang van en uit angst voor [medeverdachte] gedaan.
[medeverdachte] heeft over de rol van [verdachte] geheel anders verklaard: het slaan met het ijzeren statief, het schoonmaken van de plaats delict en het wegmaken van het lichaam zouden het plan van [verdachte] zijn geweest. De rechtbank heeft onderzocht of hiervoor naast de verklaring van [medeverdachte] voldoende ander (objectief) bewijs is en komt tot de hierna volgende constateringen en conclusies.
Telefoongebruik [verdachte] / [medeverdachte].
[verdachte] heeft op 9 juli 2013 bij de politie verklaard dat hij één telefoon in zijn bezit heeft die hij altijd gebruikt. Die telefoon is voorzien van [telefoonnummer 1]. [verdachte] kon [medeverdachte] bereiken op het [telefoonnummer 2], dat sinds enige weken in het bezit was van [medeverdachte]. [9] Dat [medeverdachte] de gebruiker van [telefoonnummer 2] was, wordt bevestigd door de zendmastgegevens waaruit blijkt dat [telefoonnummer 2] gebruik maakte van de zendmast [adres 6] te Valkenswaard, dezelfde mast als waar de gesprekken werden gevoerd met het nummer [telefoonnummer 3] (in gebruik bij [medeverdachte]). Bovendien betreffen de contacten van [telefoonnummer 2] dezelfde contacten als van [telefoonnummer 3] ([medeverdachte]). [10] Uit historische printgegevens bleek dat [telefoonnummer 2] voor het eerst op 29 maart 2013 te 14:43 uur in gebruik is genomen en het laatste contact was op 5 mei 2013 te 16:37 uur.
Op 30 april 2013 is 32 maal contact geweest tussen de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2], waarbij telkens het initiatief uitging van het nummer [telefoonnummer 1] (in gebruik bij [verdachte]). [11]
Op 30 april 2013 te 15.31 uur vond een telefoongesprek plaats tussen de gebruikers van de telefoonnummers [telefoonnummer 2] ([medeverdachte]) en [telefoonnummer 1] ([verdachte]). Het gesprek duurde 292 seconden. [12]
[verdachte] heeft de sms-gegevens in zijn telefoon gewist. Naar eigen zeggen deed hij dat iedere maand om zo bij te kunnen houden hoeveel hij van zijn bundel gebruikte. In de telefoon werd dit wissen alleen teruggezien voor de maand april. [13] Er is onderzoek gedaan naar de telefoon van [verdachte]. Door het NFI zijn – onder meer – de verwijderde sms-berichten uit de telefoon van [verdachte] achterhaald. Deze zijn op een cd-rom gebrand en aan het dossier toegevoegd.
[slachtoffer] naar woning [medeverdachte].
Op 9 juli 2013 heeft [verdachte] bij de politie verklaard dat [slachtoffer] en hij op 29 april 2013 samen een afspraak hadden gemaakt om op dinsdag 30 april 2013 naar Valkenswaard te gaan, naar [medeverdachte]. [medeverdachte] wist van deze afspraak. [14] Op 29 april 2013 omstreeks 15:28 uur is met de telefoon voorzien van [telefoonnummer 1] (in gebruik bij [verdachte]) een sms verstuurd naar telefoonnummer [telefoonnummer 3] (in gebruik bij [medeverdachte]) met de tekst: “Ik heb morgen vervoer terug naar Eindhoven, ons moeder kan ons komen ophalen”. [15] Gelet op dit bericht was het toen niet de bedoeling van [verdachte] dat hij met [slachtoffer] weer terug naar Eindhoven zou rijden. [verdachte] heeft geen aannemelijke verklaring voor dit sms-bericht gegeven. Integendeel, hij heeft verklaard dat het de bedoeling was dat hij met [slachtoffer] terug naar huis zou rijden. [16] Over zijn plannen na zijn bezoek met [slachtoffer] aan de woning van [medeverdachte] heeft [verdachte] tegenstrijdig verklaard; op 11 juli 2013 verklaarde hij bij de politie dat hij en [slachtoffer] op 30 april 2013 in de auto hadden afgesproken dat ze zouden barbecueën, [17] terwijl hij op 25 september 2013 verklaarde dat de drugs die [slachtoffer] zou leveren voor de broers van [medeverdachte] zouden zijn en dat ze daarna op stap zouden gaan. Om die reden lagen er al oranje shirts in de woning van [medeverdachte] klaar. [18]
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] het belangrijk vond dat hij alleen met [slachtoffer] naar de woning van [medeverdachte] ging. Zo heeft hij op 30 april 2013 tot tweemaal toe een sms-bericht aan [slachtoffer] gestuurd waarin hij aangeeft dat ze ‘met zijn 2e naar Valkenswaard gaan’. Hij sms’te zelfs: ‘Is goed dan rijden we snel met zijn 2e op en neer, tot zo’. [19]
Tegenover getuige [getuige 1] heeft [verdachte] gezegd dat er niemand anders mee mocht naar Valkenswaard. [getuige 1] zag [slachtoffer] voor het laatst op Koninginnedag 30 april 2013. Omstreeks 16:15 uur die dag kwam [slachtoffer] in een donkere Renault Laguna [adres 7] in Eindhoven opgereden. [slachtoffer] zat achter het stuur en op de bijrijdersplaats zat een persoon die zich voorstelde als zijnde [verdachte]. [getuige 1] ging achter in de auto zitten en reed een stuk mee. [getuige 1] hoorde [slachtoffer] tegen hem zeggen: “Ik rijd naar Valkenswaard toe om [verdachte] af te zetten”. Vervolgens vroeg [getuige 1] omstreeks 16:35 uur aan [slachtoffer] of hij mee kon rijden omdat [slachtoffer] anders zelf weer alleen terug zou moeten rijden vanuit Valkenswaard. [slachtoffer] zei dat dat oké was, waarop [verdachte] die [slachtoffer] met een blik aankeek van, dat gaat niet. Vervolgens zei [verdachte] tegen [slachtoffer]: “Dat huis kent niemand, ik heb liever niet dat andere mensen meegaan”. Hierop zei [slachtoffer] dat [verdachte] gelijk had en dat hij [getuige 1] niet kon meenemen. Vervolgens heeft [slachtoffer] [getuige 1] omstreeks 16:37 uur thuis afgezet. [20]
Reden van de komst van [slachtoffer] naar de woning van [medeverdachte]
[verdachte] heeft wisselende verklaringen afgelegd over de reden van het bezoek van [slachtoffer] aan [medeverdachte] op 30 april 2013. In zijn getuigenverklaring van 9 mei 2013 heeft hij verklaard dat [slachtoffer] in Valkenswaard een afspraak had en dat hij, [verdachte], richting Valkenswaard moest omdat hij daar bij een kameraad nog spullen had liggen. [21] In zijn verklaring van 11 juli 2013 heeft hij verklaard dat de afspraak was dat [slachtoffer] coke zou leveren. In die verklaring heeft hij ook gezegd dat [medeverdachte] [slachtoffer] in zijn woning wilde krijgen om [slachtoffer] te kunnen confronteren met diens rol bij de verdwijning van spullen uit de woning van [medeverdachte]. [22] Ook heeft [verdachte] verklaard dat een deel van de drugs die [slachtoffer] zou leveren bestemd was voor een broer van [medeverdachte]. Deze drugs zouden in de avond van 30 april 2013 bij het boskapelletje worden opgehaald. [23] Ter terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat niet hij een deal had met [slachtoffer], maar dat enkel [medeverdachte] drugs wilde kopen. Desgevraagd verklaarde hij dat [medeverdachte] juist weer bij zijn – eerder geblokkeerde – rekening zou kunnen en dat hij het geld voor [slachtoffer] contant zou pinnen. [verdachte] zou hier verder geen bemoeienis mee hebben, zo verklaarde hij. [24] De rechtbank kan deze verklaring niet rijmen met het sms-bericht dat [verdachte] op 30 april 2013 om 14.16 uur aan [slachtoffer] heeft gestuurd waarin hij vraagt: “Neem je wissel geld mee want ik heb alleen maar groot en heel groot geld.” [25]
Het door [verdachte] wisselend en in strijd met een ander (objectief) bewijsmiddel – het sms-bericht – verklaren over de reden waarom [slachtoffer] naar de woning van [medeverdachte] is gekomen, sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat [slachtoffer] door [verdachte] en [medeverdachte] naar de woning van [medeverdachte] is gelokt. Daarbij past naar het oordeel van de rechtbank ook de verklaring van [medeverdachte] afgelegd op 10 juli 2013, inhoudend dat [verdachte] de dag voor 30 april 2013 had bedacht dat [medeverdachte] ‘zogenaamd’ in zijn slaapkamer geld zou pakken en dat hij dan met dat stuk ijzer uit zijn slaapkamer zou terugkomen. [26]
IJzeren statief.
[medeverdachte] heeft op 10 juli 2013 bij de politie verklaard dat hij [slachtoffer] heeft geslagen met een hol vierkant stuk ijzer van ongeveer een meter lang en vier bij vier centimeter dik. [medeverdachte] heeft toen voorts verklaard dat hij dat stuk ijzer een dag voor 30 april 2013 van [verdachte] heeft gekregen en heeft meegenomen naar zijn woning. [27]
[verdachte] heeft op 11 juli 2013 bij de politie verklaard dat het ijzer waarmee is geslagen tussen de tachtig tot honderd centimeter lang was. Het was een zwart, hol, vierkant stuk ijzer van vier bij vier centimeter en woog een aantal kilo’s. Het betrof een poot van een winde-up statief voor verlichting. Het kwam uit de schuur van [verdachte]. [28] [verdachte] heeft op 17 juli 2013 verklaard dat wanneer hij in zijn verklaringen praat over een staaf of een stuk ijzer, hij daarmee de statiefpoot bedoelt. [29]
Wanneer [verdachte] op 17 juli 2013 bij de politie wordt gevraagd of hij nog wat aan zijn verklaring heeft toe te voegen, verklaart [verdachte] dat hij aan [medeverdachte] heeft gevraagd om een vuistje of vuisthamer en een ijzeren staaf klaar te leggen en een stoel bij de achterdeur van de berging naar de tuin te zetten. Dit heeft [verdachte] ge-sms’t of gebeld naar [medeverdachte], zo verklaart hij. [30]
Het betreffende sms-bericht of gesprek is in het onderzoek niet achterhaald. De rechtbank acht dit onderdeel van de verklaring van [verdachte] echter voor het bewijs bruikbaar en gaat ervan uit dat [verdachte] aan [medeverdachte] inderdaad een dergelijk verzoek heeft gedaan.
[verdachte] heeft verklaard dat de reden voor dit verzoek was dat [verdachte] zijn hond [naam 2] wilde meenemen naar [medeverdachte] en dat [verdachte] de staaf in de tuin in de grond zou slaan en de riem van [naam 2] hieraan zou bevestigen. [verdachte] heeft verklaard dat de hond uiteindelijk niet is meegegaan, omdat [slachtoffer] nog overal naar toe moest. Deze uitleg die [verdachte] geeft aan de inhoud van dit verzoek acht de rechtbank evenwel niet aannemelijk. Zo blijkt uit geen van de overige bekende sms-berichten dat er over het meenemen van de hond, of het niet doorgaan van deze afspraak, wordt gerept. De verklaring van [verdachte] dat de hond niet mee is gegaan omdat [slachtoffer] nog overal naar toe moest is in strijd met de eigen verklaring van [verdachte], afgelegd op 11 juli 2013, dat hij al bij [slachtoffer] in de auto onderweg naar Valkenswaard zat toen [slachtoffer] telefoon kreeg, waarna [slachtoffer] het voertuig keerde omdat hij op [adres 7] moest zijn. [31] Die verklaring zou immers inhouden dat het van te voren niet bekend was dat [slachtoffer] niet rechtstreeks naar Valkenswaard zou rijden.
De rechtbank komt tot de slotsom dat [verdachte] met deze verklaring over de hond de werkelijke bedoeling van het bericht aan [medeverdachte] – waarvan [verdachte] kennelijk verwachtte dat het in het onderzoek zou worden aangetroffen - heeft willen verhullen en dat hij aan [medeverdachte] heeft verzocht ‘de staaf en het vuistje of vuisthamer klaar te leggen en een stoel bij de achterdeur van de berging naar de tuin te zetten’ met het oog op zijn bezoek met [slachtoffer] aan [medeverdachte].
De verklaring van [medeverdachte] dat hij het stuk ijzer waarmee hij [slachtoffer] heeft geslagen een dag voor 30 april 2013 van [verdachte] heeft gekregen en heeft meegenomen naar zijn woning, acht de rechtbank gelet op het voorgaande voldoende betrouwbaar en zal deze voor het bewijs bezigen. [32]
Enkele weken na 30 april 2013 heeft [verdachte] de staaf waarmee [slachtoffer] is geslagen bij [medeverdachte] opgehaald.
Getuige [getuige 2] heeft op 15 juli 2013 verklaard dat hij op 21 juni 2013 [verdachte] heeft opgehaald en met hem naar een woning te Valkenswaard is gereden. [verdachte] is met een computer een aldaar gelegen woning ingegaan en heeft de computer daar afgegeven. [verdachte] kwam terug met een poot, zwart van kleur. De poot was van metaal, een meter lang, vier à vijf centimeter breed en vierkant van vorm. [verdachte] is in de auto gestapt en heeft deze poot in de auto gelegd. [verdachte] is tot en met 30 juni 2013 bij [getuige 2] gebleven. Op 30 juni 2013 zijn zij terug gereden naar het huis van [verdachte]. [verdachte] heeft de poot die hij eerder uit de woning in Valkenswaard had meegenomen en bij [getuige 2] in de auto had gelegd, uit de auto gepakt en heeft deze in het schuurtje van zijn woning neergelegd. [33]
Op 16 juli 2013 is de berging van de woning van [verdachte] gelegen aan [adres 1] te Eindhoven doorzocht
.Aldaar werden twee takelmechanieken, die qua beschrijving overeenkwamen met de beschrijving zoals verdachte die had gegeven, aangetroffen. De poten waren opgeklapt en met uitzondering van één poot waren alle poten voorzien van een uitschuifbaar verlengstuk. De beide takels waren bedekt met stof en spinnenwebben. Achter beide takels lag schuin weggestoken het kennelijk zesde verlengstuk, kennelijk behorend bij een van de twee takels. Op het blote oog was het zesde verlengstuk geheel stofvrij en niet bedekt met spinnenwebben. In de rand tussen de oppervlakte van de koker en de onderzijde van de ronde metalen verdikking zat een substantie die mogelijk bloed kon zijn. [34] De bemonstering van het bloed matchte met het DNA profiel van [slachtoffer]. [35]
Overlijden [slachtoffer].
Verdachte [medeverdachte] heeft op 10 juli 2013 bij de politie verklaard dat hij [slachtoffer] in zijn woonkamer tot moes heeft geslagen met een stuk ijzer. [36] [slachtoffer] zat op de bank in de huiskamer en [verdachte] was daar ook. [medeverdachte] ging naar de slaapkamer zogenaamd om geld te halen. In werkelijkheid lag op de slaapkamer een ijzeren statief. Dat ijzeren statief was afkomstig van [verdachte]. Teruggekomen in de woonkamer sloeg [medeverdachte] [slachtoffer] meermalen met het ijzeren statief op zijn hoofd. Het stopte toen [slachtoffer] behoorlijk gehavend was, zijn hele gezicht zat vol met bloed en er waren een paar tanden uit zijn mond. [medeverdachte] herkende [slachtoffer] niet eens meer, het was alsof zijn hele gezicht was verdwenen. Op een gegeven moment zat er geen leven meer in. [37]
Verdachte [verdachte] heeft op 11 juli 2013 bij de politie verklaard dat hij op 30 april 2013 met [slachtoffer] naar de woning van [medeverdachte] te Valkenswaard is gegaan. Het was donker in de woning. [medeverdachte] had aan de voor- en achterzijde de gordijnen gesloten. [verdachte] nam plaats op de ‘lazy boy’ en [slachtoffer] nam plaats op de bank en [medeverdachte] zat naast hem. Vervolgens zei [medeverdachte] dat hij geld ging pakken en liep de slaapkamer in. [verdachte] hoorde na twee à drie minuten dat de wc werd doorgetrokken en daarna duurde het nog twee à drie minuten voordat [medeverdachte] terugkwam. Vervolgens kwam [medeverdachte] de huiskamer binnengestormd en sloeg [slachtoffer] met een stuk ijzer tegen de linkerzijde van diens gelaat. [verdachte] zag dat [medeverdachte] het ijzer met twee handen boven zijn hoofd vasthield. [medeverdachte] sloeg [slachtoffer] meerdere keren met het stuk ijzer op het hoofd. [slachtoffer] viel op de grond. [verdachte] zag dat er op de grond een plas bloed onder en rondom het hoofd kwam. [verdachte] trok handschoenen aan en hielp om een gedeelte van het bovenlichaam van [slachtoffer] iets van de grond te trekken, waardoor het [medeverdachte] lukte om een vuilniszak rondom het hoofd van [slachtoffer] aan te brengen. [verdachte] zag dat er bloed uit de vuilniszak kwam, welke om het hoofd van [slachtoffer] zat. [medeverdachte] trok met behulp van [verdachte] opnieuw het lichaam van [slachtoffer] omhoog en [medeverdachte] deed opnieuw een vuilniszak om zijn hoofd. [verdachte] hoorde dat [slachtoffer] op dat moment een rochelend en kreunend geluid maakte. Vervolgens pakte [medeverdachte] het stuk ijzer van de grond en sloeg wederom tweemaal op het hoofd van [slachtoffer]. Wat later maakte [slachtoffer] wederom een rochelend geluid. [verdachte] heeft de slaapzak gepakt en opengeritst en [slachtoffer] is in de slaapzak geplaatst. [38]
Uit het proces-verbaal sporenonderzoek blijkt dat er bloedspatten zijn aangetroffen in de woonkamer van [medeverdachte] op het adres [adres 8] te Valkenswaard. Drie bemonsteringen van de bloedspatten die in voornoemde woonkamer zijn aangetroffen matchen met het DNA profiel van het slachtoffer [slachtoffer]. De tand welke is aangetroffen in het filter van de wasmachine is eveneens onderzocht bij het NFI. [39] , [40] Het mt-DNA profiel van de tand komt overeen met het mt-DNA profiel van [slachtoffer]. [41]
Uit de gerechtelijke sectie blijkt dat er tekenen waren van inwerking van gering uitwendig thermisch geweld. Gezien het ontbreken van roet in de luchtwegen en de uitslag van het toxicologische onderzoek was het slachtoffer reeds overleden ten tijde van de brand. Er waren zeer veel letsels, alle bij leven opgelopen. Rond de doorsteek door de buik waren, in vergelijking met de overige letsels, geringere bloeduitstortingen zodat het zeer goed mogelijk is dat dit letsel als (een van de) laatste werd toegebracht, op een tijdstip waarop het slachtoffer reeds zeer veel bloed had verloren. Voorts waren er tekenen van uitwendig mechanisch perforerend en snijdend geweld waarbij een deel van de letsels was toegebracht met een vlak en eenzijdig snijdend voorwerp (mogelijk deels met een gekarteld voorwerp) en deels met een klein en puntig voorwerp. De letsels met name aan de borst hebben geleid tot ernstige inwendige letsels. Tevens waren er ook tekenen van inwerking van excessief uitwendig mechanisch botsend geweld. Gelet op de patronen van met name de oppervlakkige huidbeschadigingen dient er rekening gehouden te worden met de mogelijkheid dat ook dit geweld door meer dan één voorwerp werd toegebracht. Dit geweld heeft geleid tot inademing van bloed en afgebroken tandelementen en tot ernstig hersenletsel. Alle letsels tezamen hebben geleid tot zeer ernstig bloedverlies en verbloeding, de bevindingen passen bij verbloeding. Het longoedeem was ontstaan ten gevolge van de letsels aan het hoofd en de hersenen (neurogeen longoedeem).
Het overlijden van [slachtoffer] wordt volledig verklaard door inwerking van zeer veel, excessief en meerdere soorten geweld op het hoofd en de romp en de daardoor opgetreden verbloeding en weefselschade. [42]
Parkeerplaats bij zwembad.
Zowel [medeverdachte] als [verdachte] hebben verklaard dat ze op 30 april 2013 het lichaam van [slachtoffer] hebben geplaatst in de kofferbak van de auto waarin [slachtoffer] naar Valkenswaard was gekomen. Daarna heeft [verdachte] de auto bestuurd en zijn [verdachte] en [medeverdachte] naar het zwembad in Valkenswaard gereden. [43] , [44] Daar hebben ze de auto op de parkeerplaats achtergelaten.
[verdachte] heeft verklaard dat hij in de week vóór 30 april 2013 aan [medeverdachte] heeft ge-smst dat hij een plek wist, namelijk bij het parkeerterrein van het zwembad. [45] Het betreffende sms-bericht is in het onderzoek niet achterhaald. De rechtbank acht dit onderdeel van de verklaring van [verdachte] echter voor het bewijs bruikbaar en gaat ervan uit dat [verdachte] aan [medeverdachte] inderdaad een sms-bericht met deze inhoud heeft verzonden.
Bij de politie geeft [verdachte] als reden voor het versturen van dit sms-bericht dat hij tussen 20 april 2013 en 28 april 2013 een gesprek heeft gehad met [medeverdachte], waarbij deze vertelde dat zijn broer [getuige 3] in een auto van hem reed, een Volkswagen Touran. [getuige 3] reed in die auto en zou zich uitgeven voor [medeverdachte], waarbij hij ook diens legitimatiebewijs misbruikte. [medeverdachte] vertelde dit en zei dat hij de auto in de fik wilde steken, maar hij wist niet waar hij dit moest doen. Later heeft [verdachte] hem ge-smst dat hij een plek wist. Dat was het parkeerterrein van het zwembad.
Deze uitleg van het sms-bericht acht de rechtbank echter onaannemelijk. Veel eerder is aannemelijk dat [verdachte] dit sms-bericht ter sprake heeft gebracht en een daaraan voor hem ontlastende uitleg heeft gegeven omdat hij er van uit ging dat het sms-bericht in het onderzoek zou worden achterhaald. De door hem gegeven uitleg is echter niet te rijmen met de verklaring van getuige [getuige 3].
Getuige [getuige 3] heeft op 1 augustus 2013 verklaard dat hij de broer is van verdachte [medeverdachte] en dat het minstens anderhalf jaar geleden is dat hij zijn broer, [medeverdachte], heeft gezien. Ook heeft hij nooit een Volkswagen Touran gehad. [46]
[medeverdachte] had dus helemaal geen contact met zijn broer, zo blijkt uit deze verklaring. Voorts had [medeverdachte] ook helemaal geen auto. Zijn financiële situatie was niet goed en [medeverdachte] en [verdachte], zo blijkt uit het dossier, waren aangewezen op de bus, fiets of auto’s van anderen. Bovendien verklaart [medeverdachte] hier helemaal niet over.
De rechtbank beschouwt het sms-bericht over het parkeerterrein bij het zwembad als uiterst belastend voor [verdachte]. Kennelijk droeg [verdachte] voor 30 april 2013 al een locatie aan om een auto in brand te steken, terwijl de auto met daarin het lichaam van [slachtoffer] op 30 april 2013 ook daadwerkelijk op deze locatie is geplaatst. Hoewel de brandstichting in de auto pas op 2 mei 2013 en op een andere locatie plaatsvond, stelt de rechtbank vast dat er op voorhand al over het in brand steken van de auto is gesproken en verdachten ook conform die afspraak hebben gehandeld.
Aantreffen Zippo aansteker in kofferbak op slaapzak.
Op 2 mei 2013 werd de auto met in de kofferbak het lichaam van [slachtoffer] op een bospad genaamd [adres 3] te Waalre aangetroffen. Gelet op het aangetroffen brandbeeld had in de kofferbak kennelijk een korte brand gewoed. [47] In de kofferbak werd op een slaapzak het binnenwerk van een geopende aansteker aangetroffen, van hetzelfde model als van het merk Zippo. [48]
Verdachte [medeverdachte] heeft op 10 juli 2013 verklaard dat toen hij met [verdachte] de auto ging wegzetten zij een bospad zijn ingereden. [verdachte] had een rugzak bij zich met wasbenzine en lampenolie erin en [verdachte] gooide wasbenzine / lampenolie in de kofferbak en stak dat aan met een aansteker. Vervolgens zei [verdachte] tegen [medeverdachte] dat hij de kofferbak moest dichtgooien. [49]
Op de randen en het wieltje van de benzineaansteker welke werd aangetroffen op de slaapzak werd DNA materiaal aangetroffen dat matchte met het DNA profiel van [verdachte] (NFI rapport 2013.05.03.225). De berekende frequentie van het onvolledige DNA profiel is kleiner dan één op één miljard. [50] , [51]
Op 9 juli 2013 heeft verdachte [verdachte] bij de politie verklaard dat [slachtoffer] een aansteker gebruikte om zijn rookwaar aan te steken. Dat betrof een aansteker die [verdachte] aan [slachtoffer] had gegeven. Het betrof een wit gespoten nep Zippo met hierop een kunststof sticker van een halfnaakte vrouw. Het betrof een los huisje met daarom heen een wit of zilverkleurig omhulsel. Op 30 april 2013 heeft [verdachte] in [slachtoffer] zijn auto gerookt en gebruik gemaakt van de hiervoor beschreven witte Zippo aansteker. Vervolgens heeft [verdachte] die betreffende aansteker weer op dezelfde plaats in de auto van [slachtoffer] in de middenconsole gelegd. [52] Op 16 juli 2013 heeft [verdachte] bij de politie verklaard dat toen hij de kofferbak opende hij zag dat [medeverdachte] de Zippo, welke eerder in de auto lag, uit zijn broekzak nam. [medeverdachte] trok het binnenwerk van de Zippo uit het omhulsel en haalde het binnenwerk over zijn broekspijp heen, waarna de Zippo begon te branden. De aansteker viel op de slaapzak en de slaapzak vatte hierdoor vlam en begon te branden. [53]
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [medeverdachte] op dit punt wel en de verklaring van [verdachte] niet door de technische bevindingen wordt ondersteund. De rechtbank acht de verklaring van [verdachte] omtrent het gebruik van deze aansteker derhalve niet geloofwaardig, nu juist het DNA van [verdachte] is aangetroffen op het binnenwerk van de aansteker, hetgeen niet overeenkomt met zijn verklaring dat hij de aansteker met omhulsel heeft gebruikt. De rechtbank acht de verklaring van [medeverdachte], inhoudende dat [verdachte] met de aansteker brand in de kofferbak heeft gesticht, voldoende betrouwbaar en zal deze voor het bewijs bezigen.
[verdachte] bang voor [medeverdachte]?
Verdachte [verdachte] heeft tijdens zijn verhoor bij de politie op 25 september 2013 aangegeven bang te zijn voor verdachte [medeverdachte]. In de tijd dat [medeverdachte] bij hem was, sliep hij slecht. [verdachte] stelt dat als je bedreigd wordt door iemand, die net iemand heeft doodgeslagen, je geen eigen wil meer hebt. [54]
Uit afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken is gebleken dat [verdachte] op 6 mei 2013 omstreeks 16:48 uur naar [medeverdachte] heeft gebeld. Hij vroeg of [medeverdachte] even bij de Aldi of Lidl een barbecue pakket mee wilde nemen. Houtskool en de rest had [verdachte] nog in huis. [55]
Omstreeks 21:05 diezelfde dag belde [verdachte] met [medeverdachte] en vond het volgende gesprek plaats:
[verdachte]: hoe was het vandaag nog gegaan
[medeverdachte]: ja wel redelijk.
[verdachte]: afspraak kunnen maken met de huisarts?
(…)
[medeverdachte]: ik heb eventjes een andere broek gehaald en eventjes mijn haren (klinkt als veranderd en een beetje schoongemaakt).
[verdachte]: ok dat moet ook allemaal gebeuren, lange haren he. Maar in ieder geval dan hoor ik jou wel.
[medeverdachte]: is goed
[verdachte]: (…) wat ben je duf.
[medeverdachte]: he?
[verdachte]: wat ben je duf.
[medeverdachte]: ja ben beetje gaar joh ik viel al bijna in slaap.
[verdachte]: he ja dan pak je …. (onverstaanbaar) en ga slapen.
[medeverdachte]: ik was in een keer doodmoe.
[verdachte]: ja dat hoor er ook bij.
[medeverdachte]: he?
[verdachte]: ja dat hoort er ook allemaal bij. Nou ik hoor je wel.
(…) [56]
Op 8 mei om 22:05 stuurt [verdachte] aan [medeverdachte] het volgende sms-bericht:
“Hee maat wat ga je morgen doen??? Ik ben gewoon thuis, moet morgen rond 1 uur alleen even naar het politieburo en later kunnen we hier wat eten en een fi”. [57]
Op 9 mei 2013 omstreeks 15:32 uur belt [verdachte] wederom met [medeverdachte] om te horen hoe het met hem is. [verdachte] vertelt dat hij naar het politiebureau is geweest met betrekking tot Koninginnedag. Vervolgens vraagt [verdachte] of [medeverdachte] bij hem komt barbecueën. [58]
Als [verdachte] wordt geconfronteerd met voornoemd telefoonverkeer verklaart hij dat hij [medeverdachte] wel uit moest nodigen om zijn geld en sleutel terug te krijgen en om [medeverdachte] zo langzaam uit zijn leven te krijgen. [59]
Verdachte [medeverdachte] heeft op 10 juli 2013 bij de politie verklaard dat als [verdachte] iets in zijn kop heeft, dat ook moet. Voorts heeft [medeverdachte] verklaard dat [verdachte] zo’n beetje de enige persoon in zijn leven is, waar hij bang voor is. [60]
Getuige [getuige 4] heeft op 14 augustus 2013 bij de politie verklaard over de relatie tussen [verdachte] en [medeverdachte]. Hij verklaart dat [medeverdachte] redelijk beïnvloedbaar is en erg begripvol ten aanzien van de verhalen van [verdachte]. Verder beschrijft hij [verdachte] als het alfamannetje dat boven [medeverdachte] staat. [verdachte] is ook wat meer organiserend, maar [medeverdachte] had helemaal geen structuur de laatste jaren. [61]
Getuige [getuige 5] heeft op 15 augustus verklaard [verdachte] te kennen als een mondig persoon en soms wel agressief. Desgevraagd beschrijft hij hem als een haantje, een type met veel bravoure, die, als je hem naast [medeverdachte] zet, 100% het baasje is. [62]
De rechtbank overweegt dat [verdachte] na het geweld tegen [slachtoffer] meer dan voldoende gelegenheid heeft gehad om aan [medeverdachte] te ontvluchten, indien daar voor hem een noodzaak toe bestond. Uit zijn verklaring blijkt immers dat hij na het geweld tegen [slachtoffer] de kofferbak van de auto waarmee [slachtoffer] was gekomen heeft leeggemaakt. [63] Hij was toen dus buiten de woning van [medeverdachte] en had weg kunnen rennen of zelfs met de auto weg kunnen rijden. Hiernaar gevraagd ter terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat er kinderen voor de auto zaten te spelen, waardoor het voor hem niet mogelijk was te vluchten. [64] Deze verklaring is in strijd met hetgeen [verdachte] bij gelegenheid van zijn verhoor op 16 juli 2013 heeft verklaard. Toen heeft hij immers gezegd dat hij toen buiten niemand heeft gezien. Hij heeft gezegd dat hij kinderen hoorde spelen en dat hij deze later heeft gezien. [65] [verdachte] is volgens diens eigen verklaring nog in de auto gestapt en heeft de auto achteruit bij het blauwe poortje gezet. [66] Ook toen heeft hij naar het oordeel van de rechtbank de gelegenheid gehad te vluchten. Ook nadien is [verdachte] veelvuldig in de gelegenheid geweest afstand te nemen van [medeverdachte]. [verdachte] heeft blijkens bovengenoemd telefoonverkeer daarentegen telkens contact met [medeverdachte] gezocht en hij nodigde hem zelfs uit bij hem te komen eten of om naar de bioscoop te gaan.
Gelet hierop en gezien de inhoud en toon van de zich in het dossier bevindende sms-berichten en telefoongesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte] en gelet op datgene wat de getuigen over de persoonlijkheid van [verdachte] en [medeverdachte] en de interactie tussen hen hebben verklaard, acht de rechtbank de verklaring van [verdachte] dat hij bang was voor [medeverdachte] en daarom diens opdrachten uitvoerde volstrekt onaannemelijk.
Conclusie ten aanzien van feit 1
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [verdachte] en [medeverdachte] vóór 30 april 2013 samen een plan hebben gemaakt over wat er op 30 april 2013 met [slachtoffer] zou moeten gebeuren. Zo is afgesproken dat [slachtoffer] naar de woning van [medeverdachte] zou komen om drugs te leveren, dat [medeverdachte] zou doen alsof hij in de slaapkamer geld ging halen, maar in werkelijkheid het ijzeren statief zou halen, waarmee hij [slachtoffer] dood zou slaan. Dat ijzeren statief was van [verdachte] en is door [verdachte] voorafgaand aan 30 april 2013 aan [medeverdachte] gegeven om naar diens woning te brengen. [verdachte] heeft [medeverdachte] ten aanzien van dit statief ook nog instructies per sms-bericht of telefoongesprek gegeven. Ook hebben zij vooraf gesproken over het in de brand steken van de auto.
Dat het plan inhield dat [slachtoffer] om het leven zou worden gebracht, kan onder meer worden afgeleid uit de verklaring van [verdachte] over het door hem aan [medeverdachte] vóór 30 april 2013 gestuurde sms-bericht over de plek bij het zwembad. Dat bericht impliceert immers dat [slachtoffer] na het bezoek aan de woning van [medeverdachte] niet met de auto zou wegrijden.
Uiteindelijk is dit plan ook verwezenlijkt. [verdachte] is met [slachtoffer] meegegaan en heeft ervoor gezorgd dat er verder niemand meekwam naar Valkenswaard. In de woning van [medeverdachte] heeft deze laatste volgens het plan voorgewend dat hij in de slaapkamer geld ging halen, terwijl hij in werkelijkheid een ijzeren statief heeft gehaald, waarmee hij [slachtoffer] meermalen op het hoofd heeft geslagen. Daarna is [slachtoffer] meermalen met een steekvoorwerp gestoken. Wie van beide verdachten [slachtoffer] heeft gestoken met een steekvoorwerp kan naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de met elkaar strijdige verklaringen van beide verdachten, niet worden vastgesteld. [slachtoffer] is ten gevolge van dit geweld overleden, waarna zijn lichaam door beide verdachten in de kofferbak van de auto, waarin [slachtoffer] naar Valkenswaard was gekomen, is gelegd. De auto is daarna volgens plan geparkeerd op de parkeerplaats van het zwembad in Valkenswaard. Twee dagen later is het plan om de auto in brand te steken uitgevoerd op een bospad te Waalre. [verdachte] heeft de brandende aansteker in de kofferbak gegooid.
De rechtbank acht de verklaring van [verdachte], dat hij niet wist wat er in de woning van [medeverdachte] gebeurde en overrompeld werd door het gedrag van [medeverdachte], gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet geloofwaardig.
Medeplegen
[verdachte] en [medeverdachte] hebben samen het strafbare feit jegens [slachtoffer] gepleegd. Samen hebben zij vooraf het plan gemaakt en voorbereidingen getroffen en beiden waren zij aanwezig toen [slachtoffer] om het leven werd gebracht. Nadat [slachtoffer] meermalen door [medeverdachte] met het ijzeren statief is geslagen, heeft [verdachte] handschoenen aangetrokken en geholpen twee vuilniszakken om het hoofd van [slachtoffer] te doen. Toen hij [slachtoffer] daarna nog tot tweemaal toe geluid hoorde maken, heeft hij de vuilniszakken niet verwijderd. Nog daargelaten hetgeen hiervoor is overwogen over het door beide verdachten gemaakte plan, is naar de uiterlijke verschijningsvorm dit handelen van [verdachte] aan te merken als zozeer gericht op het doden van [slachtoffer], dat [verdachte] het opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad.
[verdachte] en [medeverdachte] hebben daarna samen getracht hun handelen te verdoezelen door de woning van [medeverdachte] schoon te maken en het lichaam van [slachtoffer] en diens auto te dumpen.
Gelet op het voorgaande is bewezen dat er sprake was van bewuste en nauwe samenwerking, zodat medeplegen kan worden bewezen.
Voorbedachte raad
Minimaal daags en mogelijk langer voor 30 april 2013 hebben [verdachte] en [medeverdachte] beraadslaagd over het van het leven beroven van [slachtoffer]. Zij hebben hiertoe een plan gemaakt en hebben voorbereidingen getroffen om dit plan uit te voeren. Ondanks het feit dat [slachtoffer] veel later dan het afgesproken tijdstip met [verdachte] naar Valkenswaard is gereden, hebben verdachten deze tijd niet benut om af te zien van hun plan.
In de woning van [medeverdachte] heeft [medeverdachte] ook overeenkomstig het plan gehandeld. Dat hij tijdens dit handelen mogelijk ook psychotisch was doet niet af aan het feit dat hij uitvoering gaf aan hetgeen eerder met [verdachte] is afgesproken. Ruim voor het daadwerkelijk toepassen van geweld tegen [slachtoffer] heeft ook [medeverdachte] de gelegenheid gehad zich te beraden. Desondanks heeft [medeverdachte] samen met [verdachte] het gemaakte plan uitgevoerd.
Gelet op het voorgaande hebben [verdachte] en [medeverdachte] na kalm beraad en rustig overleg opzettelijk [slachtoffer] van het leven beroofd, zodat voorbedachte raad bewezen kan worden.
De rechtbank heeft op basis van de hiervoor genoemde wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat [medeverdachte] en [verdachte] op 30 april 2013 [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven hebben beroofd.

Feit 2

Het standpunt van de officier van justitie.
Op basis van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting is wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het wegmaken van het lijk van [slachtoffer].
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging refereert zich ten aanzien van feit 2 aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Op 2 mei 2013 werd te Waalre het stoffelijk overschot van [slachtoffer] aangetroffen in een kofferbak van een auto. [67] , [68] [medeverdachte] heeft bij de politie en [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat zij op 30 april 2013 het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in een slaapzak hebben gedaan en dat stoffelijk overschot hebben verplaatst van de woning van [medeverdachte] naar de kofferbak van de Renault (van de vader van [slachtoffer]), welke auto nabij het huis van [medeverdachte] stond geparkeerd. Vervolgens zijn zij samen naar de parkeerplaats bij het zwembad te Valkenswaard gereden en hebben aldaar de auto, met het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in de kofferbak, geparkeerd. Twee dagen later, op 2 mei 2013, hebben beide verdachten op voornoemde locatie de auto opgehaald en zijn zij naar een bospad te Waalre gereden en hebben aldaar getracht om de auto / kofferbak met het stoffelijk overschot van [slachtoffer] erin in brand te steken. [69] [70]
Op grond van vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte] in de periode van 30 april 2013 tot en met 2 mei 2013 het stoffelijk overschot van [slachtoffer] hebben verborgen, vervoerd en weggemaakt.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
primair
op 30 april 2013 te Valkenswaard, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader op 30 april 2013 met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
-die [slachtoffer] naar de woning van zijn, verdachtes mededader, woning gelokt en vervolgens
-die [slachtoffer] meermalen met een hard voorwerp tegen het hoofd en of de romp geslagen en
vervolgens
-met een mes, althans een of meer harde en/of puntige voorwerpen in de romp gestoken
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
in de periode van 30 april 2013 tot en met 2 mei 2013 te Valkenswaard en/of te Waalre, tezamen en in vereniging met een ander een lijk, te weten het stoffelijke overschot van [slachtoffer], heeft verborgen en heeft weggevoerd en heeft weggemaakt, met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen, immers heeft verdachte en zijn mededader nadat genoemde [slachtoffer] door verdachte en zijn mededader opzettelijk om het leven was gebracht:
- op 30 april 2013 het lijk van genoemde [slachtoffer] in de kofferbak van een auto
gedaan en vervolgens
- die auto geparkeerd op een parkeerplaats te Valkenswaard en vervolgens
- op 2 mei 2013 die auto verplaatst naar een zandpad genaamd [adres 3] te Waalre
en vervolgens
- getracht het lichaam en de auto in brand te steken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2:
  • gevangenisstraf voor de duur van achttien jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
  • verbeurdverklaring van de statiefpoot;
  • teruggave van de overige in beslag genomen goederen aan de rechthebbende.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Gelet op de rol van verdachte, zijn angst, gemoedstoestand en fysieke gesteldheid, dient aan verdachte geen jarenlange gevangenisstraf te worden opgelegd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder zijn draagkracht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met een ander ([medeverdachte]) op 30 april 2013 te Valkenswaard [slachtoffer] op brute wijze van het leven beroofd. [slachtoffer] is op slinkse wijze door verdachte meegelokt naar de woning van [medeverdachte]. In diens woning is [slachtoffer] middels excessief bruut geweld om het leven gebracht. Men heeft niet geschuwd om veelvuldig zeer hard met een ijzeren staaf op het hoofd en lichaam van [slachtoffer] te slaan. Zoals [medeverdachte] het heeft verwoord: “Ik heb hem gewoon, eh, tot moes geslagen, eigenlijk”. Toen de verdachten een vuilniszak om het hoofd van [slachtoffer] hadden gedaan, hoorden zij [slachtoffer] nog geluid maken. Hierop zijn de verdachten niet gestopt, maar sloegen zij [slachtoffer] opnieuw en staken [slachtoffer] met een mes tot hij geen geluid meer maakte. Vervolgens hebben de verdachten het stoffelijke overschot in een slaapzak gestopt, in de kofferbak van de auto van [slachtoffer] zijn vader gelegd en vervoerd naar een openbare parkeerplaats. Aldaar heeft het voertuig (met het stoffelijke overschot erin) twee dagen gestaan. Al die tijd verkeerden de familie en vrienden van [slachtoffer] in onzekerheid over wat er met hem was gebeurd. Vervolgens hebben verdachte en [medeverdachte] de auto met het stoffelijke overschot van [slachtoffer] erin naar een bospad te Waalre gereden, waar zij hebben geprobeerd om de auto / het lichaam in brand te steken.
Deze moord draagt het karakter van een koelbloedige liquidatie. Voor de nabestaanden betekent de dood van [slachtoffer] een pijnlijk en onomkeerbaar verlies van een dierbare. Met name de wijze waarop [slachtoffer] om het leven is gebracht en de mensonwaardige manier waarop met zijn stoffelijk overschot is omgegaan, is schrijnend. Het gebeuren heeft diep ingegrepen in het leven van de nabestaanden, zoals blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring die door [nabestaande 1], zus van het slachtoffer, ter terechtzitting op aangrijpende wijze is voorgelezen. Het behoeft voorts weinig betoog dat een feit als het onderhavige de rechtsorde ook in het algemeen schokt en in de samenleving algemene gevoelens van onrust en onveiligheid oproept.
De rechtbank betrekt tevens bij haar oordeel dat verdachte geen duidelijkheid heeft verschaft over het motief van de moord. Dit maakt het onbegrip voor de moord en daarmee het verdriet voor de nabestaanden des te groter.
[psychiater] psychiater en [psycholoog] klinisch psycholoog / psychotherapeut hebben in oktober 2013 een Pro Justitia rapport over verdachte opgemaakt. Zowel Eland als Versteijnen hebben geconstateerd dat bij verdachte geen sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens of ziekelijke stoornis. Eland heeft geconcludeerd dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict. Versteijnen kan omtrent de toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het delict geen uitspraken doen. De conclusies van beide deskundigen omtrent de rol van de door verdachte omschreven angst voor zijn medeverdachte deelt de rechtbank niet, aangezien beide rapporten grotendeels zijn gebaseerd op de eigen verklaringen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen aanwijzingen voor verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het delict. De rechtbank zal verdachte het delict dan ook volledig toerekenen.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met het feit dat verdachte eerder ter zake een geweldsfeit is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf. De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van zeer lange duur op zijn plaats.

De vorderingen van de benadeelde partijen:

  • [nabestaande 2];
  • [nabestaande 3];
  • [nabestaande 1];
  • [nabestaande 4];
  • [nabestaande 5];
  • [nabestaande 6];
  • [nabestaande 7].
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vorderingen voldoende onderbouwd en hoofdelijk toewijsbaar. De officier van justitie verzoekt tevens om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging refereert zich ten aanzien van de vorderingen benadeelde partij aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.
De vorderingen van de benadeelde partijen zoals hierboven vernoemd komen de rechtbank niet onredelijk of ongegrond voor. De rechtbank acht de vorderingen in het geheel toewijsbaar.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partijen tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde partijen hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor de toegewezen bedragen, zoals in het dictum vermeld, tevens de schadevergoedingsmaatregelen opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan de nabestaanden bevordert.

Beslag.

Onttrekking aan het verkeer.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn die aan verdachte toebehoren en waarvan het ongecontroleerde bezit in strijd is met de wet of het voorwerpen zijn met betrekking tot welke het feit is begaan en het ongecontroleerd bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Teruggave.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, , 24c, 27, 36b, 36c, 36d, 36f, 47, 57, 60a, 151, 289.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1 primair:
medeplegen van moord.
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van een lijk verbergen, wegvoeren en wegmaken met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregelen
Ten aanzien van feit 1 primair, feit 2:
gevangenisstrafvoor de duur van
18jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 1 primair:
maatregel van schadevergoeding van € 1.240,00 subsidiair 22 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het de benadeelde [nabestaande 2] van een bedrag van € 1.240,-- (zegge: duizend tweehonderd veertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [nabestaande 2], van een bedrag van € 1.240,-- (zegge: duizend tweehonderd veertig euro). Het bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader / medeplichtige is betaald.
Ten aanzien van feit 1 primair:
maatregel van schadevergoeding van € 235,00 subsidiair 4 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde, te weten [nabestaande 3] van een bedrag van € 235,-- (zegge: tweehonderd vijfendertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [nabestaande 3], van een bedrag van € 235,-- (zegge: tweehonderd vijfendertig euro). Het bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader / medeplichtige is betaald.
Ten aanzien van feit 1 primair:
maatregel van schadevergoeding van € 820,00 subsidiair 16 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde, te weten [nabestaande 1] van een bedrag van € 820,-- (zegge: achthonderd twintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 16 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [nabestaande 1], van een bedrag van € 820,-- (zegge: achthonderd twintig euro). Het bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader / medeplichtige is betaald.
Ten aanzien van feit 1 primair:
maatregel van schadevergoeding van € 310,00 subsidiair 6 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde, te weten [nabestaande 4] van een bedrag van € 310,-- (zegge: driehonderd tien euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [nabestaande 4], van een bedrag van € 310,-- (zegge: driehonderd tien euro). Het bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader / medeplichtige is betaald.
Ten aanzien van feit 1 primair:
maatregel van schadevergoeding van € 470,00 subsidiair 9 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde, te weten [nabestaande 5] van een bedrag van € 470,-- (zegge: vierhonderd zeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 9 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [nabestaande 5], van een bedrag van € 470,-- (zegge: vierhonderd zeventig euro). Het bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader / medeplichtige is betaald.
Ten aanzien van feit 1 primair:
maatregel van schadevergoeding van € 821,00 subsidiair 16 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde, te weten [nabestaande 6] van een bedrag van € 821,-- (zegge: achthonderd eenentwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 16 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [nabestaande 6], van een bedrag van € 821,-- (zegge: achthonderd eenentwintig euro). Het bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader / medeplichtige is betaald.
Ten aanzien van feit 1 primair:
maatregel van schadevergoeding van € 1.260,00 subsidiair 22 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde, te weten [nabestaande 7] van een bedrag van € 1.260,-- (zegge: duizend tweehonderd zestig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [nabestaande 7], van een bedrag van € 1.260,-- (zegge: duizend tweehonderd zestig euro). Het bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader /medeplichtige is betaald.

Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten:

- stroomstootwapen;
- knipmes kl72;
- verlengstukken statief.

Teruggave inbeslaggenomen goederen, aan [verdachte] geboren [1982]

te weten:
- kruissleutel;
- mes met zwart heft;
- mes rvs;
- broodmes zwart heft;
- schroevendraaier rood;
- schroevendraaier rood/zwart;
- schroevendraaier oranje;
- schoenen; - Tom Tom live;
- USB stick Thornson;
- schoenen;
- schoenen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. E.C.P.M. Valckx en mr. P.A. Buijs, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 17 april 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie regiopolitie Brabant Zuid-Oost, 22TGO13002 onderzoek Tokkelbaan, aantal doorgenummerde pag. 1018.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal inzake het sporenonderzoek, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen behorende bij het FO dossier van de forensisch technische ondersteuning van regiopolitie Brabant Zuid-Oost, PL2219 2013059356, onderzoek Tokkelbaan, aantal doorgenummerde pag. 698.
3.Proces-verbaal van bevindingen p. 242 (einddossier deel 1)
4.Proces- verbaal van bevindingen p. 248 t/m 252 (einddossier deel 1)
5.Proces-verbaal sporenonderzoek p. 20 (FO dossier deel 1)
6.Proces-verbaal van aangifte lijkvinding p. 259 (einddossier deel 1)
7.Proces-verbaal sporenonderzoek PL2219 2013059356-77 d.d. 29 mei 2013 p. 164 t/m 167 (FO dossier deel 1)
8.Proces-verbaal gerechtelijke sectie en vrijgave stoffelijk overschot p. 172 t/m 198 (FO dossier deel 1)
9.Verklaring verdachte [verdachte] d.d. 9 juli 2013 p. 753 en d.d. 11 juli 2013, p. 771 (einddossier deel 2)
10.Proces-verbaal identiteit gebruiker [telefoonnummer 2] p. 584 t/m 587 (einddossier deel 2)
11.Proces-verbaal identiteit gebruiker [telefoonnummer 2] p. 584 t/m 587 (einddossier deel 2)
12.Proces-verbaal identiteit gebruiker [telefoonnummer 2] p. 584 t/m 587 (einddossier deel 2)
13.Proces-verbaal Aanvraag benoeming deskundige p. 478 (FO dossier deel 2)
14.Verklaring verdachte [verdachte] d.d. 11 juli 2013 p. 771 (einddossier deel 2)
15.Onderzoek mobiele telefoon [telefoonnummer 1] door NFI d.d. 15 oktober 2013 CD-rom uitdraai, p. 155
16.Hoewel geen bewijsmiddel, wordt hier de vindplaats aangeduid: Verklaring verdachte [verdachte] d.d. 17 juli 2013 p. 800 (einddossier deel 2)
17.Hoewel geen bewijsmiddel, wordt hier de vindplaats aangeduid: Verklaring verdachte [verdachte] d.d. 11 juli 2013 p. 774 (einddossier deel 2)
18.Hoewel geen bewijsmiddel, wordt hier de vindplaats aangeduid: Verklaring verdachte [verdachte] d.d. 25 september 2013 p. 811 (einddossier deel 2)
19.Uitlezen sms-berichten p. 482, 483 (einddossier deel 1)
20.Verklaring getuige [getuige 1] d.d. 4 mei 2013 p. 310 t/m 313 (einddossier deel 1)
21.Hoewel geen bewijsmiddel, wordt hier de vindplaats aangeduid: Verklaring getuige [verdachte] d.d. 9 mei 2013 p. 338 (einddossier deel 1)
22.Hoewel geen bewijsmiddel, wordt hier de vindplaats aangeduid: Verklaring verdachte [verdachte] d.d. 11 juli 2013 p. 770 en 771 (einddossier deel 2)
23.Hoewel geen bewijsmiddel, wordt hier de vindplaats aangeduid: Verklaring verdachte [verdachte] d.d. 17 juli 2013 p. 800 (einddossier deel 2)
24.Hoewel geen bewijsmiddel, wordt hier de vindplaats aangeduid: Verklaring verdachte [verdachte] ter terechtzitting d.d. 3 april 2014
25.Uitlezen sms-berichten p. 176 (einddossier deel 1)
26.Verklaring verdachte [medeverdachte] d.d. 10 juli 2013 p. 893, 894 (einddossier deel 2)
27.Verklaring verdachte [medeverdachte] d.d. 10 juli 2013 p. 927-930 (einddossier deel 2)
28.Verklaring verdachte [verdachte] d.d. 11 juli 2013 p. 774, 775 (einddossier deel 2)
29.Verklaring verdachte [verdachte] d.d. 17 juli 2013 p. 797 (einddossier deel 2)
30.Verklaring verdachte [verdachte] d.d. 25 september 2013 p. 801 (einddossier 2)
31.Verklaring verdachte [verdachte] d.d. 11 juli 2013 p. 772 (einddossier 2)
32.Verklaring verdachte [medeverdachte] d.d. 10 juli 2013 p. 901, 928, 929 (einddossier deel 2)
33.Verklaring van getuige [getuige 2] d.d. 15 juli 2013 p. 622, 623 (einddossier 2)
34.Proces-verbaal sporenonderzoek p. 447, 448 (FO dossier 2)
35.NFI rapport d.d. 2 augustus 2013, p. 474 (FO dossier 2)
36.Verklaring verdachte [medeverdachte] d.d. 10 juli 2013 p. 898 (einddossier 2)
37.Verklaring verdachte [medeverdachte] d.d. 10 juli 2013 p. 898 t/m 915 (einddossier 2)
38.Verklaring verdachte [verdachte] d.d. 11 juli 2013 p. 771 t/m p. 777 (einddossier 2)
39.Proces-verbaal sporenonderzoek p. 497 t/m 511(FO dossier 2)
40.Bemonstering bloed p. 608 (FO dossier 2)
41.NFI rapport p. 695 (FO dossier 2)
42.Proces-verbaal gerechtelijke sectie en vrijgave stoffelijk overschot p. 172 t/m 198 (FO dossier 1)
43.Verklaring verdachte [verdachte] d.d. 16 juli 2013 p. 786 (einddossier 2)
44.Verklaring verdachte [medeverdachte] d.d. 10 juli 2013 p. 911-912 (einddossier 2)
45.Verklaring verdachte [verdachte] d.d. 16 juli 2013 p. 786 (einddossier 2)
46.Verklaring getuige [getuige 3] d.d. 1 augustus 2013 p. 667 t/m 669 (einddossier 2)
47.Proces-verbaal sporenonderzoek p. 20 t/m 29 (FO dossier 1)
48.Proces-verbaal sporenonderzoek p. 23 (FO dossier 1)
49.Verklaring verdachte [medeverdachte] d.d. 10 juli 2013 p. 920 t/m 924
50.Proces-verbaal sporenonderzoek p. 405 t/m 411
51.NFI rapport d.d. 9 juli 2013 p. 301 t/m 315 (FO dossier 1)
52.Hoewel geen bewijsmiddel, wordt hier de vindplaats aangeduid: Verklaring verdachte [verdachte] d.d. 9 juli 2013 p. 747, 748
53.Hoewel geen bewijsmiddel, wordt hier de vindplaats aangeduid: Verklaring verdachte [verdachte] d.d. 16 juli 2013 p. 792
54.Hoewel geen bewijsmiddel, wordt hier de vindplaats aangeduid: Verklaring verdachte [verdachte] d.d. 25 september 2013 p. 808
55.Gespreksgegevens [verdachte] met [medeverdachte] d.d. 6 mei 2013 te 16:48:08 p. 568 (einddossier 2)
56.Gespreksgegevens [verdachte] met [medeverdachte] d.d. 6 mei 2013 te 21:05:14 p. 569 (einddossier2)
57.Gespreksgegevens [verdachte] met [medeverdachte] d.d. 8 mei 2013 te 22:05:21 p. 541, 542 (einddossier 2)
58.telefoongesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte] in de periode tussen 6 en 9 mei 2013 p. 568 t/m 570
59.Hoewel geen bewijsmiddel, wordt hier de vindplaats aangeduid: Verklaring verdachte [verdachte] d.d. 25 september 2013 p. 811
60.Verklaring verdachte [medeverdachte] d.d. 10 juli 2013 p. 888
61.Verklaring getuige [getuige 4] d.d. 14 augustus 2013 p. 661 t/m 666 (einddossier 2)
62.Verklaring getuige [getuige 5] d.d. 15 augustus 2013 p. 656 t/m 659 (einddossier 2)
63.Verklaring verdachte [verdachte] d.d. 16 juli 2013 p. 784 (einddossier 2)
64.Hoewel geen bewijsmiddel, wordt hier de vindplaats aangeduid: Verklaring verdachte [verdachte] ter terechtzitting d.d. 3 april 2014
65.Verklaring verdachte [verdachte] d.d. 16 juli 2013 p. 784 (einddossier 2)
66.Verklaring verdachte [verdachte] d.d. 16 juli 2013 p. 785 (einddossier 2)
67.Proces-verbaal van bevindingen p. 242 (einddossier 1)
68.Proces- verbaal van bevindingen p. 248 t/m 252 (einddossier 1)
69.Verklaring verdachte [medeverdachte] bij de politie d.d. 10 juli 2013 p. 908 t/m 914 (einddossier 2)
70.Verklaring verdachte [verdachte] ter terechtzitting d.d. 3 april 2014