In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 10 april 2014 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoekster tegen mr. O.T. Brouwer, die als rechter betrokken was bij de behandeling van twee zaken. Verzoekster stelde dat de rechter blijk had gegeven van vooringenomenheid, omdat hij haar niet als (soeverein) mens erkende en haar als natuurlijk persoon bleef aanspreken. Dit zou volgens verzoekster de voortzetting van de behandeling van haar zaak onmogelijk maken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de weigering van de rechter om verzoekster als (soeverein) mens te erkennen geen indicatie is van vooringenomenheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster niet ontvankelijk is in haar wrakingsgrond die zij te laat heeft aangevoerd, en dat de eerdere wrakingsgrond ook al eerder was afgewezen. De rechtbank concludeert dat verzoekster zich schuldig maakt aan misbruik van het middel wraking, en heeft bepaald dat toekomstige wrakingsverzoeken van verzoekster, die gebaseerd zijn op eerder aangevoerde gronden, niet in behandeling zullen worden genomen. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.