ECLI:NL:RBOBR:2014:1739

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 april 2014
Publicatiedatum
10 april 2014
Zaaknummer
01/821198-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van twee woningovervallen en heling van een telefoon

Op 11 april 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van twee woningovervallen en heling van een telefoon. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de overval op 12 juli 2012 te Appeltern, waarbij een mobiele telefoon en geld werden gestolen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig bewijs was om de betrokkenheid van de verdachte bij deze overval te bewijzen. De officier van justitie had geconcludeerd tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde, maar vorderde wel een gevangenisstraf voor de verdachte wegens schuldheling van de telefoon. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de telefoon had gekregen van een persoon die deze op straat zou hebben gevonden, en dat er geen bewijs was dat de verdachte wist dat de telefoon gestolen was.

In de tweede zaak, met parketnummer 01/860004-14, werd de verdachte beschuldigd van een poging tot diefstal met geweld in Aarle-Rixtel. Ook hier oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De getuigenverklaringen waren niet specifiek genoeg en de rechtbank kon niet vaststellen dat de verdachte fysiek aanwezig was bij de overval. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten en verklaarde de benadeelde partij in haar vordering niet ontvankelijk, aangezien de verdachte was vrijgesproken.

De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken en de rol van de rechtbank in het waarborgen van de rechten van de verdachte. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij afgewezen, omdat er geen bewezenverklaring was van de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummers: 01/821198-13 en 01/860004-14 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 11 april 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
wonende te[woonplaats], [adres 1],
thans gedetineerd in penitentiaire inrichting Rijnmond, gevangenis “De IJssel”.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 maart 2013, 24 mei 2013, 6 augustus 2013, 6 november 2013, 17 januari 2014 en 28 maart 2014.
Op 17 januari 2014 heeft de rechtbank de tegen verdachte onder de hiervoor genoemde parketnummers aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging met parketnummer 01/821198-13.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 oktober 2013.

Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 01/821198-13 tenlastegelegd dat:

hij op of omstreeks 12 juli 2012 te Appeltern, gemeente West Maas en Waal,
gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld (ongeveer
8800 euro) en/of een mobiele telefoon (merk I-Phone 4) en/of een fotocamera
en/of sieraden en/of een of meer andere goederen, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], althans aan een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal
werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping
op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk
geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
en/of zijn mededader(s):
- (meermalen) een vuurwapen, althans een op een voorwapen gelijkend voorwerp,
en/of een koevoet heeft/hebben getoond aan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 1]
mondeling de woorden "rustig ouwe of ik schiet je dood" heeft/hebben
toegevoegd;
- (meermalen) die [slachtoffer 1] met die koevoet (op het hoofd) heeft/hebben
geslagen en/of (meermalen) die [slachtoffer 1] heeft/hebben vastgepakt en/of
(meermalen) die [slachtoffer 1] heeft/hebben geschopt en/of de handen van die [slachtoffer 1]
heeft/hebben vastgebonden met tie-rips en/of de mond van die [slachtoffer 1]
heeft/hebben dichtgetaped
(artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 12 juli 2012 tot en met 23 juli 2012 te
Appeltern, gemeente West Maas en Waal, en/of te Eindhoven, in elk geval in
Nederland, een mobiele telefoon (merk I-Phone 4), in elk geval enig goed,
heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij
ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die mobiele
telefoon, althans dat goed, wist, althans redelijkewijs moest vermoeden, dat
het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof
(artikelen 416 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht).

De tenlastelegging met parketnummer 01/860004-14.

De zaak met parketnummer 01/860004-14 is eerder aangebracht als feit 4 van de tenlastelegging met parketnummer 01/825489-12 en wel bij dagvaarding van 16 november 2012. Op de voet van artikel 285, derde lid van het Wetboek van Strafvordering heeft de rechtbank ter terechtzitting van 6 november 2013 de splitsing bevolen van de op deze dagvaarding genoemde feiten in die zin dat de behandeling op de zitting van 6 november 2013 zich heeft beperkt tot de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
De zaak met parketnummer 01/86004-14 is daarna aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 januari 2014.
Nadat de tenlastelegging in de zaak met parketnummer 01/860004-14 op de terechtzitting van 28 maart 2014 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 maart 2011 te Aarle-Rixtel ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening geld en/of goederen van
zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), uit een woning
(gelegen aan de [adres 2]) weg te nemen, met (één van) zijn mededader(s):
- bij die woning heeft aangebeld en/of
- die woning is binnengegaan en/of
- (meermalen) tegen die [slachtoffer 2] heeft geroepen om geld en de kluis en/of
- die woning heeft doorzocht (naar geld en/of goederen van zijn/hun gading),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op
heterdaad aan zichzelf en/of aan (één van) zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te
maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke
bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of (één van) zijn
mededader(s):
- die [slachtoffer 2] de gang en/of de woonkamer, althans die woning, in heeft/hebben

geduwd en/of

- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 2]

heeft/hebben gericht en/of

- tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd dat zij moest meewerken, omdat ze anders

doodgemaakt zou worden en/of

- die [slachtoffer 2] (hardhandig) tegen de grond heeft/hebben gewerkt en/of tegen de grond
gedrukt heeft/hebben gehouden door op haar te gaan zitten en/of een knie tegen haar
borstbeen te drukken en/of
- die [slachtoffer 2] heeft/hebben geslagen (met handen/vuisten en/of dat vuurwapen, althans

dat voorwerp) tegen het hoofd en/of het lichaam en/of

- die [slachtoffer 2] heeft/hebben geschopt tegen het hoofd en/of het lichaam en/of
- de handen en/of voeten van die [slachtoffer 2] met tie-rips heeft/hebben vastgebonden en/of
- (gehandschoende) vingers in de mond van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gedrukt en/of gedrukt gehouden (om haar roepen om hulp te smoren).

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 01/821198-13 primair tenlastegelegde, wegens gebrek aan wettig bewijs. Voor de vaststelling van betrokkenheid van verdachte bij dit feit bestaan volgens de officier van justitie onvoldoende aanwijzingen.
Zij concludeert tot bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde schuldheling.
In de zaak met parketnummer 01/860004-14 concludeert zij tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde medeplegen van een poging tot een overval.
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar en hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor het gevorderde bedrag
(€ 4.163,32), met toepassing van de maatregel tot schadevergoeding. De officier van justitie heeft tevens de gevangenneming van verdachte verzocht.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman heeft op gronden als verwoord in de door hem overgelegde pleitnota’s vrijspraak bepleit van alle tenlastegelegde feiten wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Vrijspraak in de zaak met parketnummer 01/821198-13 (overval te Appeltern), primair en subsidiair.
Overwegingen.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het primair tenlastegelegde niet wettig kan worden bewezen. Ook het subsidiair tenlastegelegde kan, anders dan de officier van justitie concludeert, niet tot bewezenverklaring leiden.
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan (onder meer) het volgende worden vastgesteld.
Op 12 juli 2012 vond tussen 01.00 uur en 04.23 uur een overval plaats in een woning te Appeltern waarbij onder andere een mobiele telefoon (I-phone) is weggenomen. Deze telefoon is later door de politie (niet bij verdachte) aangetroffen.
Het primair tenlastegelegde.
Uit onderzoek van de telefoongegevens van de I-phone die bij de overval is weggenomen blijkt dat deze op 23 juli 2012 is gebruikt door verdachte. Verdachte verklaart dat hij de telefoon gekregen heeft van een persoon, genaamd[naam 1], die woont op het adres waar ook verdachte woonachtig is.[naam 1] verklaart bij de politie de telefoon te hebben gevonden op straat en te hebben meegenomen naar huis, waarna de telefoon door verdachte is gebruikt. Later verklaart[naam 1] bij de rechter-commissaris dat hij de telefoon niet heeft gevonden maar van iemand anders heeft gekocht. Verdachte verklaart die telefoon kort gebruikt te hebben. Hij heeft een andere sim-kaart in de telefoon gestopt. Hij heeft de telefoon kort gebruikt om te kijken of hij de telefoon wilde kopen. De telefoon deed het niet goed en daarom heeft hij de telefoon teruggegeven aan[naam 1].
Verdachte ontkent elke betrokkenheid bij de overval te Appeltern.
Uit het dossier blijkt met betrekking tot dit feit het volgende. De uit de woning te Appeltern weggenomen telefoon maakt op 12 juli 2012 omstreeks 06.00 uur contact met een zendmast in de omgeving van de woning van verdachte.
Verder blijkt dat een telefoonnummer dat volgens de politie
mogelijkin gebruik is bij verdachte, op 11 juli 2012 gebruik maakt van een zendmast te Appeltern. De woning waar de overval heeft plaatsgevonden, valt ook onder het dekkingsgebied van deze zendmast.
Later die avond, om 21.25 uur, maakt hetzelfde telefoonnummer dat volgens de politie
mogelijkin gebruik is bij verdachte, contact met een zendmast in de omgeving van de A-50 ter hoogte van Veghel/Mariaheide. Op 11 juli 2012 om 21.19 uur bij de afrit Veghel/Mariaheide aan de A-50 is een auto (VW Golf) geregistreerd door een verkeerscamera. Deze auto komt uit de richting van Appeltern en gaat in de richting van Eindhoven (de woonplaats van verdachte).
Uit een aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 10 februari 2014, betreffende de analyse van de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer dat op 11 juli 2012 contact maakt met de zendmast te Appeltern, blijkt dat het exacte dekkingsgebied van die desbetreffende zendmast niet bekend is. Dit betekent dat de gebruiker van het telefoonnummer (mogelijk in gebruik bij verdachte) zich op 11 juli 2012 omstreeks 20.46 uur op of nabij de plaats van het delict zou kunnen bevinden, maar ook elders binnen het dekkingsgebied van die zendmast.
Verdachte verklaart dat het telefoonnummer dat contact heeft gemaakt met de zendmast te Appeltern naar zijn weten niet bij hem in gebruik is geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier gelet op het vorenstaande weliswaar aanknopingspunten die kunnen duiden op een mogelijke betrokkenheid van verdachte bij de overval, maar het dossier ontbreken directe bewijsmiddelen waaruit de aanwezigheid of rechtstreekse betrokkenheid van verdachte bij de overval blijkt. Het dossier bevat geen belastend technisch bewijs of (een) belastende verklaring(en) van (een) getuige(n) of medeverdachte(n). Het dossier bevat ook geen observaties of beelden met betrekking tot de inzittenden van VW-Golf. Evenmin valt met de vereiste mate van zekerheid vast te stellen dat verdachte de gebruiker was van de telefoon die aanstraalde in de omgeving van de plaats delict. De betrokkenheid van verdachte bij de overval kan daarom niet wettig en overtuigend worden bewezen.
Het subsidiair tenlastegelegde.
De enkele omstandigheid dat kan worden vastgesteld dat verdachte zoals hiervoor omschreven op 23 juli 2013, dus 11 dagen na de overval, kort gebruik heeft gemaakt van de weggenomen
I-phone, levert naar het oordeel van de rechtbank niet het bewijs op dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de telefoon gestolen was, zoals voor (schuld)heling is vereist. De stelling van de officier van justitie dat verdachte dit redelijkerwijs moest vermoeden gelet op de persoon van wie hij de telefoon kreeg kan de rechtbank –op basis van de beschikbare bewijsmiddelen niet volgen.
Conclusie.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte in deze zaak primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Vrijspraak in de zaak met parketnummer 01/860004-14 (overval te Aarle-Rixtel).

De rechtbank is van oordeel dat voor de tenlastegelegde deelneming van verdachte aan een poging tot diefstal met geweld onvoldoende wettige bewijsmiddelen voorhanden zijn.
Overwegingen.
Aangeefster mw. [slachtoffer 2] heeft een signalement gegeven van één van de mannen die haar heeft overvallen. Ze omschrijft deze man als een donker getinte man met een gave huid, grote gitzwarte ogen, lengte 1.70 – 1.75 m., gezet postuur, zwart haar (beetje golvend of krullend), gezet postuur (dossier p. 760). Uit haar aangifte volgt dat zij
heeft gezien dat deze man een jas droeg met oranje gekleurde vakken (dossier p. 760)
Zij heeft ook verklaard dat zij kort voor de overval in de tuin van haar woning bezig was (dossier p. 757).
De politie heeft een compositietekening vervaardigd van de dader die tot stand is gekomen met behulp van aangeefster. (dossier p. 767).
Drie verbalisanten relateren in een proces-verbaal dat de compositietekening “zeer veel gelijkenis” vertoont met de hen ambtshalve bekende verdachte [verdachte] (dossier p. 993).
Verbalisanten relateren ook dat tijdens een controle door de politie in 2011 verdachte werkkleding droeg, vertelde werkzaam te zijn bij [bedrijf 1] en een pashouder liet zien van de firma [bedrijf 1]. Volgens de officier van justitie vertonen werkjassen van [bedrijf 1] oranje gekleurde vlakken, zoals aangeefster heeft verklaard ten aanzien van de jas van een van de daders.
Getuige [getuige 1] heeft bij de politie en bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte [verdachte] hem op een laptop een filmpje van Bureau Brabant heeft laten zien betreffende een uitzending van “Opsporing verzocht” en hij daarop het gezicht van verdachte [verdachte] zag, afgebeeld op een foto of tekening. Ook heeft [getuige 1] verklaard dat hij [verdachte] met zijn mededader over de overval heeft horen praten. Bij die overval, zo hoorde [getuige 1] toen onder meer, was een vrouw overvallen, waarbij die vrouw was geslagen en vastgebonden. Deze vrouw zou kort voor de overval “in de tuin zijn”. Verder verklaart getuige [getuige 1] dat hij verdachte [verdachte] herkent op een compositietekening die de politie van de daders heeft gemaakt (dossier p. 351, 352, 921 en de verklaring van [getuige 1] bij de rechter-commissaris op 11 maart 2013).
Verdachte [verdachte] ontkent dit filmpje te hebben getoond aan [getuige 1]. Hij ontkent ook dat hij degene is die is afgebeeld op de compositietekening. Verdachte ontkent dat hij in bezit is geweest van een werkjas met oranje vlakken.
In de woning van verdachte is een laptop aangetroffen (dossier p. 924). Uit onderzoek van de politie blijkt niet dat op de inbeslaggenomen laptop van verdachte beelden zijn bekeken van deze overval (dossier p. 115).
Aangeefster heeft bij een meervoudige fotoconfrontatie verdachte
nietherkend op de aan haar getoonde foto’s, waaronder de foto van verdachte (dossier p. 975). Aangeefster heeft tegenover de officier van justitie verklaard dat zij ter terechtzitting van 17 januari 2014 de daar aanwezige verdachte [verdachte] heeft herkend als “de donkere dader”(proces-verbaal bevindingen d.d. 17 januari 2014).
De rechtbank overweegt het volgende.
Aangeefster heeft verdachte ter zitting van 17 januari 2014 herkend als één van de daders van de overval. Bij de daarvoor plaatsgevonden meervoudige fotoconfrontatie heeft zij verdachte echter niet herkend en bij de (eerdere) zitting van 6 november 2013 kennelijk ook niet.
De omstandigheid dat aangeefster zowel bij gelegenheid van de behandeling van de zaak ter terechtzitting, en daarvoor tijdens het vooronderzoek een aantal maal geconfronteerd is met verdachte en beeldmateriaal van verdachte, vergroot naar het oordeel van de rechtbank in aanmerkelijke mate de kans op een onjuiste positieve herkenning van verdachte als één van de daders van de overval. Onder deze omstandigheden kan aan de herkenning door aangeefster ter zitting van 17 januari 2014 geen bewijswaarde worden toegekend.
Getuige [getuige 1] verklaart voor zover het betreft de directe feiten en omstandigheden van de overval niet rechtstreeks uit eigen wetenschap, maar naar aanleiding van wat hij van verdachten zou hebben gehoord.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zogenaamde de auditu verklaringen van de getuige [getuige 1] niet voldoende specifiek en zo sterk wisselend van inhoud, dat het bewijs dat verdachte de overval zoals tenlastegelegd mede heeft gepleegd, niet uitsluitend kan worden aangenomen op die verklaringen.
Daar komt bij dat de verklaringen van [getuige 1] op een essentieel onderdeel niet lijken te kloppen. Uit onderzoek van de politie blijkt niet dat op de inbeslaggenomen laptop van verdachte beelden zijn bekeken van de overval (dossier p. 115).
Bovendien blijkt uit onderzoek (proces-verbaal bevindingen van de officier van justitie d.d. 18 maart 2014) dat de beelden van de overval na 17 november 2011 niet meer op internet beschikbaar waren. Dit zou betekenen dat in september 2012 de getuige [getuige 1] die beelden niet heeft kunnen bekijken zoals hij heeft verklaard.
Ook de genoemde omstandigheid dat verdachte een soortgelijke jas in zijn bezit had als één van de daders van de overval is niet gebleken. Aan deze enkele omstandigheid kan ook overigens niet de bewijswaarde worden toegekend dat verdachte de overval heeft gepleegd.
Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen kan niet met de wettelijk vereiste mate van zekerheid volgen dat de verdachte als een van de feitelijke daders fysiek aanwezig is geweest bij de overval of op een andere wijze zo bewust en nauw met anderen heeft samengewerkt met de daadwerkelijke uitvoerders van dit delict dat hij kan worden aangemerkt als iemand die zich "tezamen en in vereniging met anderen" - dus als mededader - aan de overval heeft schuldig gemaakt.
Conclusie.
De rechtbank acht gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte in deze zaak is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

De vordering van de benadeelde partij.

Nu verdachte van het hem in de zaak met parketnummer 01/860004-14 ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken, dient de benadeelde partij [slachtoffer 2] in haar vordering niet ontvankelijk te worden verklaard.
De benadeelde partij zal worden verwezen in de kosten door de verdachte in deze strafzaak gemaakt als na te melden.

DE UITSPRAAK

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 01/821198-13 primair en subsidiair en in de zaak met parketnummer 01/860004-14 is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] in haar vordering niet ontvankelijk.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. E.M.J. Raeijmaekers en mr. H.H.E. Boomgaart, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 11 april 2014.