ECLI:NL:RBOBR:2014:1644

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 april 2014
Publicatiedatum
7 april 2014
Zaaknummer
01/845779-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van mishandeling van de ex-partner met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 9 april 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van zijn ex-partner. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 19 september 2013 in Eindhoven zijn ex-partner meerdere malen met gebalde vuisten in het gezicht heeft geslagen, waardoor zij lichamelijk letsel heeft opgelopen, waaronder een gebroken neus en loszittende tanden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de zwaardere aanklacht van zware mishandeling, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat het letsel als zwaar lichamelijk letsel kon worden gekwalificeerd.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 322 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht van de reclassering, deelname aan poliklinische dagbehandeling en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en zijn psychische problematiek, die van invloed zijn op de strafmaat. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 1.700,= aan het slachtoffer, bestaande uit immateriële en materiële schadevergoeding.

De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de feiten en omstandigheden die zijn vastgesteld tijdens het onderzoek ter terechtzitting, waarbij de verklaringen van getuigen en de medische informatie zijn meegewogen. De rechtbank heeft de zaak met zorg behandeld en de belangen van zowel de verdachte als het slachtoffer in overweging genomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845779-13
Parketnummer vordering: 01/845023-13
Datum uitspraak: 09 april 2014
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1976],
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 december 2013 en 26 maart 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 december 2013.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 september 2013 te Eindhoven aan een persoon (te weten [slachtoffer]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten meerdere, althans een, breuk(en) in de neus en/of meerdere, althans een bij de wortel afgebroken voortand(en) en/of meerdere loszittende tanden) heeft toegebracht door opzettelijk die [slachtoffer] meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) met gebalde vuist(en) in/tegen het gezicht te slaan;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 september 2013 te Eindhoven opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), meerdere malen, althans eenmaal, (met kracht) met gebalde vuist(en) in/tegen het gezicht heeft geslagen, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (meerdere, althans een, breuk(en) in de neus en/of meerdere, althans een bij de wortel afgebroken voortand(en) en/of meerdere loszittende tanden), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 01/845023-13 is aangebracht bij vordering van 17 februari 2014. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de meervoudige strafkamer in het arrondissement Oost-Brabant d.d. 1 mei 2013. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak.

De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie maar met de verdediging, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte
primair(
zware mishandeling) ten laste is gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Blijkens de medische verklaring is er sprake van een gebroken neus die onder narcose is rechtgezet en twee loszittende tanden. Van het overige letsel waarover aangeefster spreekt, staat onvoldoende vast dat dit het gevolg is van het handelen van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat het toegebrachte letsel – alhoewel ernstig – niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.

Motivering van de bewezenverklaring.

De verdediging heeft – kort gezegd – integrale vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de bewijsmiddelen het navolgende:
Aangeefster stond op 19 september 2013 op straat voor haar woning aan [adres 1] te[gemeente]. Verdachte liep de straat in en sprak haar aan. Zij kreeg van verdachte meerdere klappen met gebalde vuist op haar gezicht. Hierdoor liep zij een neusbreuk op en zaten haar tanden los. Buurtbewoonsters hoorden de ruzie, zagen een man weglopen en troffen aangeefster gewond aan. Toen de politie ter plaatse kwam, zagen zij dat aangeefster hevig bloedde uit haar mond en dat haar neus dik werd. Een jongetje, [getuige 1], vertelde aan de politieambtenaren dat een man een vrouw hard in het gezicht had geslagen.
Uit medische informatie van dr.[arts], keel-neus-oorarts, is gebleken dat sprake was van tandschade en een neusfractuur.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op 19 september 2013 in [adres 1] contact heeft gehad met aangeefster.
De nog jonge getuige [getuige 1] heeft in een studioverhoor verklaard dat hij heeft gezien dat het slachtoffer door een man meermalen met de vuist in het gezicht werd geslagen en dat er bloed uit haar neus en mond kwam.
De rechtbank heeft zich er rekenschap van gegeven dat met verklaringen van jonge kinderen behoedzaam moet worden omgegaan.
De wijze waarop het jongetje is gehoord is op controleerbare wijze vastgelegd en daaruit blijkt dat het verhoor op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, mede aan de hand van door de officier van justitie en de raadsman opgegeven vragenlijsten.
De rechtbank constateert dat de verklaring van de getuige op onderdelen afwijkt van andere verklaringen, maar dit betreft onderdelen die niet de kern van de gebeurtenis betreffen en waarvan overigens niet is kunnen worden vastgesteld, dat zijn verklaring op die punten pertinent onjuist is. Wat betreft de tot bewijs gebezigde onderdelen van de verklaring, is de rechtbank van oordeel dat deze steun vinden in andere bewijsmiddelen, zoals de verklaring van aangeefster, de medische informatie over het letsel bij aangeefster en het proces-verbaal van bevindingen van de politie.
De rechtbank acht de verklaring van de getuige [getuige 1] mitsdien betrouwbaar.
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer meermalen met de vuist in het gezicht heeft geslagen. Het dossier biedt, afgezien van de ontkennende verklaring van verdachte dat hij heeft geslagen en diens verklaring dat aangeefster over de kinderwagen is gevallen, geen enkel aanknopingspunt voor de conclusie dat het geconstateerde letsel op een andere wijze heeft kunnen ontstaan.
Het letsel past naar de ervaring van de rechtbank in dit soort strafzaken ook beter bij in het gezicht gegeven vuistslagen, dan bij een ongelukkige val over een kinderwagen. Het bij aangeefster vastgestelde letsel kan in redelijkheid aan verdachte worden toegerekend.
Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank op dat, nu de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen dat zij het opgelopen letsel, hoewel ernstig, niet als zwaar lichamelijk letsel ziet, de rechtbank verdachte partieel vrijspreekt van het subsidiair ten laste gelegde, te weten "mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg”.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
subsidiair
op 19 september 2013 te Eindhoven opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer], meerdere malen met kracht met gebalde vuisten in het gezicht heeft geslagen, tengevolge waarvan deze lichamelijk letsel (breuk in de neus en meerdere loszittende tanden), heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde (“zware mishandeling”) wettig en overtuigend bewezen en vordert een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast vordert de officier van justitie oplegging van de maatregel van TBS met dwangverpleging.
De vordering van de benadeelde partij dient integraal te worden toegewezen met oplegging van de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en de wettelijke rente.
De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf moet, aldus de officier van justitie, geheel worden toegewezen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn ex-partner.
Verdachte heeft een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en haar lichamelijke integriteit aangetast. Het geweld moet een grote indruk op haar hebben gemaakt. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is.
Kijkend naar de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte voor mishandeling van zijn ex-partner eerder werd veroordeeld tot een gevangenisstraf. Verdachte heeft het onderhavige strafbare feit gepleegd kort na deze veroordeling en tijdens de proeftijd van deze eerdere veroordeling. Verdachte heeft door zijn handelen niet alleen de algemene voorwaarde van het niet mogen plegen van een nieuw strafbaar feit overtreden, maar heeft ook de hem bij genoemd vonnis opgelegde bijzondere voorwaarde dat hij niet in contact mocht treden met zijn ex-partner overtreden. Het handelen van verdachte acht de rechtbank ook om die reden bijzonder laakbaar.
Voorts blijkt uit zijn strafblad dat hij eerder ook voor andere geweldsmisdrijven is veroordeeld; ook in de huiselijke sfeer.
Over verdachte is een psychiatrisch rapport uitgebracht. Ten gunste van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat uit dit rapport van de psychiaters K.V. van der Auwera en P. Zonneveld van 24 december 2013 blijkt dat het door hem gepleegde strafbare feit in verminderde mate aan hem kan worden toegerekend. Anderzijds maken de deskundigen, zoals zij ook ter zitting hebben verklaard, zich grote zorgen over verdachte omdat hij niet bereid is zich klinisch te laten behandelen. Gelet op zijn psychische problematiek achten zij het gevaar voor herhaling hoog.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor na te melden duur.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf (voor een gedeelte) voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en de officier van justitie is uitgegaan van zware mishandeling.
Gelet op de bewezenverklaring is oplegging van de maatregel van TBS met dwangverpleging juridisch gezien onmogelijk. De rechtbank maakt zich echter wel zorgen om de persoon van verdachte. Met het opleggen van de na te melden bijzondere voorwaarden, zoals ook aanvankelijk geadviseerd door de deskundigen K.V. van der Auwera en P. Zonneveld voornoemd, hoopt de rechtbank dat aan het belang van alle betrokken partijen voldoende recht wordt gedaan en dat het gevaar op nieuwe geweldsmisdrijven kan worden ingeperkt. De verdachte heeft zich bereid getoond mee te werken aan een ambulante behandeling.
De rechtbank acht het noodzakelijk dat de voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn, omdat gelet op de adviezen van de deskundigen en de reclassering en de eerdere veroordelingen van veroordeelde er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat hij wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].

De rechtbank acht (bij wijze van voorschot) toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering; te weten immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 1.500,= en materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 200,= (“post zorgkosten tandarts”).
De immateriële schadevergoeding vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De materiële schadevergoeding vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van indienen van de vordering (25 maart 2014) tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige gevorderde niet-ontvankelijk verklaren, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
De immateriële schadevergoeding vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De materiële schadevergoeding vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van indienen van de vordering (25 maart 2014) tot aan de dag der algehele voldoening.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01/845023-13.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit jegens hetzelfde slachtoffer heeft schuldig gemaakt. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan, zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14e
,24c, 27, 36f, 300.

DE UITSPRAAK

Vrijspraak

Verklaart niet bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
subsidiair
mishandeling.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. het subsidiair ten laste gelegde:
Gevangenisstrafvoor de duur van
322 dagenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan
120 dagen voorwaardelijk,met een proeftijd van 2 jaren.

Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:

- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:

- zich gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering;
- meewerkt aan dagbehandeling in een forensische psychiatrische (poli)kliniek zoals "De Omslag" of FPK van de GGzE en de adviezen van de behandelaars opvolgt;
- abstinent blijft van gedragsontremmende middelen zoals alcohol en drugs, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De controle op deze bijzondere voorwaarde zal ondersteund worden door middel van urineonderzoek;
- geen contact zal opnemen, zoeken of hebben -in welke vorm dan ook, ook niet via derden- met [slachtoffer] en [persoon 1] een en ander met dien verstande dat onder dit contactverbod niet vallen contacten van of door tussenkomst van de advocaat van verdachte met genoemde personen;
- zich (uiterlijk) op de tweede dag na heden meldt bij de reclassering, Leger des Heils Eindhoven, Dr. Cuyperslaan 80, 5623 BB te Eindhoven;
waarbij de Reclassering Nederland, Regio 's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6,
5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart het vonnis wat betreft de voorwaarden en de uitoefening van het toezicht dadelijk uitvoerbaar.
T.a.v. het subsidiair ten laste gelegde:
Maatregel van schadevergoeding van € 1.700,00 subsidiair 27 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer]van een bedrag van € 1.700,=
(zegge: duizend zevenhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 27 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat (bij wijze van voorschot) uit een bedrag van
€ 1.500,= immateriële schadevergoeding en een bedrag van (bij wijze van voorschot)
€ 200,= materiële schadevergoeding (post "zorgkosten tandarts").
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
De immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van indienen van de vordering (te weten 25 maart 2014) tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:

Wijst de vordering van de benadeelde partij (bij wijze van voorschot) toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer],van een bedrag van € 1.700,= (zegge: duizendzevenhonderd euro), te weten € 1.500,= immateriële schadevergoeding en een bedrag van € 200,= materiële schadevergoeding (post "zorgkosten tandarts" ).
De immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van indienen van de vordering (te weten 25 maart 2014) tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:

Last tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer in het arrondissement Oost-Brabant d.d. 1 mei 2013, gewezen onder parketnummer 01/845023-13, te weten:
Gevangenisstrafvoor de duur van
5 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.G. Vos, voorzitter,
mr. E.C.P.M. Valckx en mr. C.J. Sangers- de Jong, leden,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Cox-Wentholt, griffier,
en is uitgesproken op 9 april 2014.