In deze zaak vorderde de officier van justitie de verlenging van de terbeschikkingstelling (tbs) van de betrokkene met één jaar. De rechtbank Oost-Brabant, zittende in 's-Hertogenbosch, heeft op 8 april 2014 uitspraak gedaan. De tbs van de betrokkene was eerder voorwaardelijk beëindigd, maar de rechtbank oordeelde dat de veiligheid van anderen niet eiste dat de tbs werd verlengd. De rechtbank concludeerde dat de tbs pas kan worden beëindigd nadat de verpleging van overheidswege minimaal een jaar voorwaardelijk is beëindigd, zoals bepaald in artikel 509t lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. Daarom werd de tbs verlengd tot het moment dat het jaar van de voorwaardelijke beëindiging was verstreken. De vordering tot verlenging werd voor het overige afgewezen.
De zaak betreft een betrokkene die ter beschikking was gesteld na een vonnis van 8 mei 2002 en wiens tbs voor het laatst was verlengd op 8 april 2013. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie behandeld tijdens een openbare zitting op 25 maart 2014, waarbij deskundigen, de betrokkene en zijn raadsvrouwe aanwezig waren. De deskundigen gaven aan dat het risico op gewelddadig gedrag laag was, en dat de betrokkene goed gebruik had gemaakt van de geboden hulp. De raadsvrouwe voerde aan dat de verlenging van de tbs niet nodig was, omdat de stoornis onder controle was en het gevaarscriterium niet meer aanwezig was.
De rechtbank overwoog dat, hoewel de veiligheid van anderen niet eiste dat de tbs werd verlengd, de wettelijke bepalingen vereisten dat de tbs tot 28 juni 2014 moest worden verlengd. De beslissing van de rechtbank was dus een combinatie van juridische vereisten en de beoordeling van de veiligheid van de betrokkene en de maatschappij.