In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 4 april 2014 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van een terbeschikkinggestelde, die in 2005 ter beschikking was gesteld na veroordeling voor meermalen gepleegde verkrachting. De terbeschikkingstelling was voor het laatst verlengd op 15 mei 2013, en de verpleging van overheidswege was voorwaardelijk beëindigd op 18 oktober 2013. De officier van justitie heeft op 10 februari 2014 een vordering ingediend tot verlenging van de terbeschikkingstelling met een jaar, welke op 21 maart 2014 werd behandeld in een openbare zitting.
Tijdens de zitting zijn de terbeschikkinggestelde, zijn raadsman, de officier van justitie en deskundigen gehoord. De rechtbank heeft verschillende rapporten in overweging genomen, waaronder adviezen van de Reclassering Nederland en psychiater D.H.J. Boeykens. De reclassering concludeerde dat de terbeschikkinggestelde een laag gemiddeld recidiverisico heeft, mits hij de ondersteuning blijft ontvangen. De psychiater wees op een matig recidiverisico, vooral door de ontkenning van het indexdelict en de noodzaak van begeleiding.
De rechtbank oordeelde dat, hoewel de terbeschikkinggestelde positieve stappen heeft gezet in zijn resocialisatie, er nog steeds een reëel recidivegevaar bestaat. Gezien de ernst van de gepleegde misdrijven en de noodzaak om de veiligheid van anderen te waarborgen, heeft de rechtbank besloten de terbeschikkingstelling met één jaar te verlengen. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee leden van de rechtbank, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.