ECLI:NL:RBOBR:2014:1553

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2014
Publicatiedatum
2 april 2014
Zaaknummer
01/845667-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. W.A.F. Damen
  • mr. E.M.J. Raeijmaekers
  • mr. T. van Woestijne
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het onttrekken van een minderjarige aan het gezag, mishandeling van de levensgezel, bedreiging en mishandeling van de vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 4 april 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder het opzettelijk onttrekken van een minderjarige aan het gezag, mishandeling van zijn levensgezel, bedreiging en mishandeling van zijn vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 8 tot en met 10 augustus 2013 opzettelijk een minderjarige, [slachtoffer 2], heeft onttrokken aan het wettig gezag. Dit gebeurde door het kind in zijn auto te nemen en niet terug te geven aan de gezinsvoogd. Daarnaast heeft de verdachte zijn levensgezel, [slachtoffer 3], meermalen mishandeld, wat resulteerde in letsel en pijn. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte op 16 november 2013 zijn vader heeft bedreigd en mishandeld, waarbij hij hem met kracht heeft geslagen en hem in een wurggreep heeft gehouden.

De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht, gezien de meervoudige stoornissen die bij hem zijn vastgesteld, waaronder een antisociale en narcistische persoonlijkheidsstoornis, en het gebruik van amfetamine. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 6 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest, en daarnaast terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de adviezen van deskundigen over de noodzakelijke behandeling van zijn geestelijke gezondheid.

De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel eist. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en hem ter beschikking gesteld met de maatregel van verpleging van overheidswege.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
strafrecht
parketnummer: 01/845667-13
datum uitspraak: 4 april 2014
Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1980],
wonende te [adres],
nu preventief gedetineerd in de P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 januari 2014 en 21 maart 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 8 januari 2014.
De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 21 maart 2014 gewijzigd (twee maal). Na deze wijzigingen is aan verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij in de periode van 8 augustus 2013 tot en met 10 augustus 2013 te Oss en/of Maren-Kessel en/of te Nuland en/of de Nijmegen, althans in Nederland, opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], geboren [2013], heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag en/of dat opzicht desbevoegd over die minderjarige uitoefende
(te weten: Buro Jeugdzorg Noord Brabant en/of De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Reclassering) , immers heeft verdachte die [slachtoffer 1] in strijd met de afspraken (gemaakt met de gezinsvoogd) meegenomen in zijn, verdachtes auto en/of (vervolgens) meegenomen naar zijn verdachtes woning en/of de woning van zijn, verdachtes, vader, en/of naar de woning van de oma van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 1] na afloop van een begeleid bezoek niet teruggegeven aan de begeleider/gezinsvoogd van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Reclassering;
artikel 279 Wetboek van Strafrecht;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2013 tot en met 10 augustus 2013 meermalen, althans éénmaal te Nuland, althans in Nederland opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer 3], (telkens) (met kracht) heeft gestompt en/of geslagen op/tegen/in het gezicht en/of op de arm(en) en/of de/het be(e)n(en) en/of het lichaam, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
artikel 300 jo 304 Wetboek van Strafrecht;
3.
hij op of omstreeks 16 november 2013 te Nuland, gemeente Maasdonk, [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 4] dreigend de woorden toegevoegd :"Je gaat eraan menneke",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
artikel 285 Wetboek van Strafrecht;
4.
hij op één of meer tijdstippen of omstreeks 16 november 2013 te Nuland, gemeente Maasdonk, opzettelijk mishandelend zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking stond, althans een persoon, te weten [slachtoffer 4], (telkens) meermalen, althans éénmaal heeft gestompt en/of geslagen op/tegen het lichaam en/of bij zijn arm(en) vastgepakt en/of (vervolgens) die arm(en) op zijn rug gedraaid, waardoor deze letsel heeft
bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
artikel 304 jo 300 Wetboek van Strafrecht;
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bijzondere overweging over het bewijs ten aanzien van feit 2.
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat ten aanzien van de onder feit 2 ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 3], verdachte van oordeel is dat de strafverhogende situatie als bedoeld in artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht niet aan de orde is, omdat [slachtoffer 3] op dat moment niet als zijn levensgezel kon worden aangemerkt.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte en zijn vriendin [slachtoffer 3] hadden al langere tijd een relatie ten tijde van de mishandelingen. Zij woonden al enkele weken samen en hebben samen een kind. Hun intentie was gezamenlijk voor hun kind te (gaan) zorgen.
Onder deze omstandigheden is de wijze van samenleven tussen verdachte en aangeefster zodanig dat verdachte de mishandelingen heeft begaan tegen zijn levensgezel.
De bewezenverklaring.
Bronnen.
I. Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
een einddossier van de politieregio Brabant-Noord, district Maasland, met dossiernummer PL21YO 2013082346, afgesloten d.d. 20 augustus 2013, aantal doorgenummerde bladzijden: 1-104.
II. Ten aanzien van de feiten 3 en 4:
- een einddossier van de politieregio Brabant-Noord, eenheid Oost Brabant, met dossiernummer PL21YO 2013119487, afgesloten d.d. 22 november 2013, aantal doorgenummerde bladzijden: 1-82.
- de verklaring van verdachte zoals weergegeven in het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 21 maart 2014.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis, wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bijlage bij dit vonnis (bladzijde 12 tot en met 15) en dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het op schrift gesteld requisitoir aangevoerde gronden acht de officier van justitie alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft de raadsman zich voor wat betreft de bewezenverklaring, behoudens met betrekking tot de term levensgezel, waarvoor de rechtbank verwijst naar bovenstaande bewijsoverweging, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft de raadsman op de in de pleitnota aangevoerde gronden, geconcludeerd tot vrijspraak omdat hiervoor geen wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat verdachte
1.
in de periode van 8 augustus 2013 tot en met 10 augustus 2013 te Oss, Nuland, Maren-Kessel en Nijmegen, opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer 2], geboren [2013], heeft onttrokken aan het opzicht van degene die dat gezag of dat opzicht desbevoegd over die minderjarige uitoefende (te weten: Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant en/of De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Reclassering), immers heeft verdachte die [slachtoffer 2]
in strijd met de afspraken (gemaakt met de gezinsvoogd) meegenomen in zijn, verdachtes auto en vervolgens meegenomen naar zijn verdachtes woning en de woning van zijn, verdachtes, vader, en naar de woning van de oma van die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 2] na afloop van een begeleid bezoek niet teruggegeven aan de begeleider/gezinsvoogd van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Reclassering.
2.
op tijdstippen in de periode van 1 augustus 2013 tot en met 10 augustus 2013 meermalen te Nuland, opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, te weten [slachtoffer 3], telkens met kracht heeft gestompt en/of geslagen tegen het gezicht en/of op de arm en/of het been, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
3.
op 16 november 2013 te Nuland, gemeente Maasdonk, [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 4] dreigend de woorden toegevoegd :"Je gaat eraan menneke".
4.
op 16 november 2013 te Nuland, gemeente Maasdonk, opzettelijk mishandelend zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, te weten [slachtoffer 4], heeft gestompt en/of geslagen op/tegen het lichaam, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Motivering van de beslissing.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 4 een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden geëist, met aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van de feiten 1 en 3 heeft de officier van justitie terbeschikkingstelling met dwangverpleging geëist, waarbij in het vonnis expliciet dient te worden opgenomen dat de bewezenverklaarde feiten misdrijven zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft op de in de pleitnota aangevoerde gronden voorgesteld om geen terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen, maar te volstaan met een gecombineerde gevangenisstraf, waarbij het voorwaardelijke gedeelte niet heel veel langer zal moeten duren dan de tijd welke verdachte tot op heden in voorarrest heeft doorgebracht, daaraan gekoppeld een ruim voorwaardelijk deel gevangenisstraf met door de rechtbank te stellen voorwaarden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf en maatregel die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de persoon van verdachte zal de rechtbank bij de beslissing over een passende afdoening in het bijzonder rekening houden met de hierna te melden over de geestvermogens van verdachte uitgebrachte rapportages.
Op 14 januari 2014 heeft de psychiater E.M.M. Mol een rapport omtrent verdachte uitgebracht. De conclusie en het advies luiden:
Bij onderzochte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens te diagnosticeren als een antisociale en een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Tevens kan
men spreken van amfetaminemisbruik.Ten tijden van het plegen van de tenlastegelegde feiten waren bovengenoemde stoornissen aanwezig.
Vanuit zijn gestoorde oordeels- en kritiekvermogen, zijn neiging zich boven de wet te stellen, zijn sterke impulsiviteit en ernstig gestoorde agressieregulatie, als ook zijn brede achterdocht en zijn gebrek aan ziektebesef is onderzochte een man die geneigd is zijn recht
te halen, die de rechten van andere negeert en die - snel ontvlambaar als hij is - zijn agressie kan richten op derden als hij wordt afgewezen of als bij zijn zin niet krijgt. Dergelijke kenmerken, passend bij de gediagnosticeerde persoonlijkheidsstoornissen hebben in belangrijke mate bijgedragen aan de totstandkoming van de tenlastegelegde feiten. Mogelijk heeft het gebruik van amfetamine voorafgaande aan de tenlastegelegde feiten hierbij tevens een rol gespeeld.
Geadviseerd wordt om hem alle feiten, indien bewezen, verminderd toe te rekenen.
Bij onderzochte blijkt er sprake van vele factoren, voortkomend uit zijn stoornis van zijn
geestvermogens, die maken dat de kans op recidive hoog is.
In algemene zin kan gesteld worden dat al deze factoren en condities in belangrijke mate elkaar onderling beïnvloeden.
Geadviseerd wordt om onderzochte een intensieve behandeling te laten ondergaan in een gesloten forensisch psychiatrisch centrum. Een dergelijke behandeling zal multidisciplinair van aard moeten zijn en mogelijk kan medicatie daarbij ondersteunend werken. Gezien de vastgestelde psychopathologie, de aard van de tenlastegelegde feiten, de vastgestelde delictgevaarlijkheid en het afwezige ziektebesef bij onderzochte is ondergetekende van mening dat een dergelijke behandeling dient plaats te vinden binnen het kader van een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege. Alternatieve vormen van behandeling in een minder dwingend juridisch kader acht ondergetekende ontoereikend om tot een noodzakelijke vermindering van het recidiverisico te komen.
Op 22 januari 2014 heeft de psycholoog drs. P.C. Braun een rapport omtrent verdachte uitgebracht. De conclusie en het advies luiden:
Bij betrokkene is sprake van een gebrekkige ontwikkeling, namelijk een narcistische persoonlijkheidsstoornis en een antisociale persoonlijkheidsstoornis evenals amfetaminemisbruik. Dit was ook zo ten tijde van het ten laste gelegde voor wat betreft de persoonlijkheidsproblematiek.
De rol van het amfetaminemisbruik is in het onderhavige onderzoek ten opzichte van de huidige ten laste gelegde feiten niet helder geworden.
De ziekelijke stoornis gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde.
Dat gebeurde doordat de kwetsbare persoonlijkheid van verdachte sterk werd getroffen door de krenking van het weglopen van zijn hoogzwangere vriendin, het niet in staat zijn in contact te komen met haar en niet aanwezig kunnen zijn bij de bevalling. Dit belaste de kwetsbare narcistische kant van betrokkene op een ernstige manier. Vervolgens werd zijn zoontje op voor betrokkene vreemde wijze uit huis geplaatst waarop zijn achterdochtige en antisociale kant dusdanig werd geactiveerd dat bij de controle verloor.
Toen zijn vader hem niet de autosleutels wilde geven en het geld lenen voor een motor brak de impulsieve agressieve reactie door als gevolg van de krenking en het onvermogen zijn problemen op een andere manier aan te pakken dan door agressief en impulsief te reageren. Dit is het gevolg van de meervoudige stoornissen.
Dit geschiedde in een mate dat betrokkene, ondanks het besef dat hij dergelijke handelingen eigenlijk beter niet zou doen, onvoldoende grip had op zijn emoties en zich voor zijn gevoel teweer moest stellen tegen onrecht op een manier die voor betrokkene aanvaardbaar was. Op grond hiervan is betrokkene verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De kwetsbaarheid van de eigen identiteit maken dat betrokkene eerder dan noodzakelijk is zich benadeeld dan wel onheus bejegend zal voelen. Vanuit de antisociale problematiek zal betrokkene dit eerder op een maatschappelijk niet acceptabele manier vorm geven door anderen iets aan te doen vanuit de neiging direct te moeten reageren. Indien onbehandeld zal dit risico blijven opleveren, mogelijk zelfs toenemend risico. Betrokkene zal indien niet behandeld steeds opnieuw impulsief agressief reageren bij krenkingen of obstructies en frustraties. Hierbij wordt hij niet geremd door een goed werkend geweten.
Deze impulsen worden gefaciliteerd door zijn neiging zichzelf in het centrum van zijn wereld te plaatsen en alle andere zaken daaraan ondergeschikt te maken. Daarbij is zijn gevoel dat alles en iedereen voor hem opzij dient te gaan staan.
Betrokkenes persoonlijkheidsproblematiek dient te worden behandeld vanwege de impulsief agressieve uitingen die daarvan het gevolg zijn. Daarvoor is een langdurige behandeling noodzakelijk die een duidelijke en strakke structuur voor betrokkene schept waaruit hij niet kan ontwijken. Een dergelijk behandelingsaanbod is op een ambulante voorziening niet te realiseren.
Indien betrokkene schuldig wordt bevonden aan de ten laste gelegde feiten en indien de rechtbank de feiten zwaar genoeg vindt voor het opleggen van een behandeling onder dwang, is een klinische behandeling aan te bevelen boven een ambulante behandeling op voorwaarden, vanwege de antisociale kant van de persoonlijkheidsproblematiek. Betrokkene zou bij het opleggen van voorwaarden zich moeten conformeren aan voorwaarden, terwijl uit zijn geschiedenis blijkt dat hij daartoe te impulsief is en te narcistisch. Ook een TBS met voorwaarden zou een optie kunnen zijn, ware het niet dat ook hier de hierboven genoemde bezwaren een doorslaggevende rol spelen om niet een dergelijk advies te geven aangezien betrokkene zich niet kan houden aan de regels en voorwaarden die daarbij horen vanwege de problematiek.
Te adviseren is dat, indien betrokkene schuldig wordt bevonden en de feiten zwaar genoeg zouden worden geacht, betrokkene een gedwongen klinische behandeling krijgt opgelegd ter behandeling van de persoonlijkheidsproblematiek en het middelenmisbruik.
Dit kan volgens ondergetekende het beste plaatsvinden in het kader van een TBS met dwangverpleging. Daarnaast is een toezicht slechts beperkt mogelijk in het geval van een ambulante behandeling met voorwaarden en bestaat het risico dat bij impulsieve agressieve handelingen betrokkene als het ware niet op tijd terug kan worden geroepen.
Het risico voor anderen op gewelddadig gedrag gepleegd door betrokkene (tegen vriendin, vader, medewerkers Jeugdzorg, verkeersdeelnemers) wordt door ondergetekende aanzienlijk geacht gelet op zijn gedragingen in het recente verleden.”
Naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 januari 2014 is op verzoek van de verdediging door psychiater E.M.M. Mol en psycholoog drs. P.C. Braun aanvullend gerapporteerd op de vraag of verdachte serieus gemotiveerd is (zoals hij ter zitting heeft gesteld) om in een ander kader dan nu door de deskundigen voorgesteld behandeld te worden en of een dergelijk ander kader een reëel alternatief kan zijn voor het nu voorgestelde (juridisch) kader.
Op 6 maart 2014 heeft de psychiater E.M.M. Mol aanvullend gerapporteerd.
Dit aanvullend rapport houdt (onder meer) in::
Onderzochte is in het aanvullende onderzoeksgesprek weliswaar met ondergetekende in gesprek gegaan, doch dit gesprek bestond voor een belangrijk deel uit een monoloog van onderzochte, waarin hij er bij herhaling blijk van gaf dat hij het oneens is met de bevindingen en het advies in de voorgaande rapportage. Zijn betoog bestond feitelijk uit het telkens herhalen dat hij na het lezen van enkele boeken deskundige is en er weet van heeft hoe een onderzoek naar persoonlijkheidsproblematiek vorm moet worden gegeven, daarbij bij voortduring en zichzelf steeds herhalend fulminerend tegen de onderzoeksopzet van ondergetekende en mederapporteur.
Gedurende dit onderzoeksgesprek werd opnieuw duidelijk - en nog beter dan bij het eerdere onderzoek - dat onderzochte geen ziektebesef heeft, dat hij het niet verdraagt dat iemand hem een psychische stoornis toedicht, en dat hij geen feitelijke behandelmotivatie heeft. Hij zegt weliswaar bereid te zijn tot een behandeling, maar deze bereidheid is inhoudsloos en hij geeft er blijk van dat hij -als hij zegt behandeling te willen- dat zegt uit berekening.
Ondergetekende komt tijdens dit aanvullende onderzoek tot dezelfde diagnostische conclusies als bij het eerdere onderzoek. Mede op grond van de inhoud van oude reclasseringsrapportages had ondergetekende willen uitvragen of zijn alcoholgebruik voldoet aan de criteria van alcoholmisbruik; door de houding van onderzochte en het afbreken van het onderzoeksgesprek is dit niet nader met hem besproken kunnen worden.
De in de beschouwing van het vorige rapport weergegeven delictgevaarlijkheid acht ondergetekende onverminderd van kracht.
Ondergetekende komt op grond van dit aanvullend onderzoek tot hetzelfde advies als gegeven in de rapportage van 14 januari 2014, namelijk om onderzochte de tenlastegelegde feiten -voor zover bewezen- verminderd toe te rekenen en hem, indien de feiten waaraan bij schuldig wordt bevonden dit mogelijk maken, een TBS-maatregel met verpleging van overheidswege op te leggen.
Op 7 maart 2014 heeft psycholoog drs. P.C. Braun aanvullend gerapporteerd.
Dit rapport houdt (onder meer) in:
Bij onderzoeker ontstaat geenszins de overtuiging dat betrokkene serieus gemotiveerd
is voor een behandeling. Betrokkene zegt dat hij koste wat koste een klinische behandeling
wil voorkomen omdat hij meent dat hij geen behandeling nodig heeft. Betrokkene is van mening dat hij uitsluitend hoeft te laten zien dat bij geen drugs meer gebruikt om daarmee de contactmogelijkheden met zijn zoontje en de zeggingskracht over zijn zoontje te krijgen. Het kunnen uitoefenen van het vaderschap lijkt daarmee prioriteit te hebben boven het welzijn van dat zoontje, aangezien betrokkene op geen enkele wijze erkent dat er sprake is van impulsief regelovertredend en in een aantal gevallen gevaarzettend gedrag.
Aangezien op deze wijze blijkt dat er geen enkele sprake is van inzicht in problematisch
gedrag (uitgezonderd het middelengebruik), noch enige erkenning van de problematische
situatie, is de kans op een goed verlopende behandeling in een ander juridisch kader dan
voorgesteld uitermate klein, zo niet afwezig. In een voorwaardelijk kader dient betrokkene zich aan allerlei voorwaarden te houden waarvan nu al duidelijk is dat hij daarvan het nut niet ziet. Met het oog op zijn opvattingen over het buitenproportioneel vaak urinecontroles
te moeten ondergaan (8x) ten opzichte van de mogelijkheid om 1 uur voor zijn kind te mogen zorgen, is de verwachting van ondergetekende dat betrokkene aan de vele voorwaarden niet kan voldoen. Ook de opvatting van betrokkene dat hij volledig in zijn recht staat als er voorwaarden of regels zijn waar hij het niet mee eens is, om zich daar dan ook niet aan te hoeven houden, maakt dat een kader met voorwaarden vanuit de positie van ondergetekende niet haalbaar is.
Daarnaast is het zo dat betrokkene de boosheid en frustratie steeds op anderen uit. Derhalve is te verwachten dat dit ook zal gebeuren als de voorwaarden voor hem te strak zijn of onrechtvaardig aanvoelen. Dat zal zeker zeer problematische situaties opleveren met degenen die de voorwaarden moeten bewaken (reclassering, behandelaars, jeugdzorg en dergelijke).
Voor wat de behandeling is duidelijk dat deze zal moeten plaatsvinden in een duidelijk kader waarbij de energie niet voortdurend in discussies over dat kader gaat zitten, maar in de persoon van betrokkene. De behandeling van een persoonlijkheidsstoornis is een lastige kwestie die altijd een langdurig traject omvat (klinisch of poliklinisch).
Nu dat betrokkene zich steeds tegen de regels lijkt te moeten verzetten (maatschappelijke regels, juridische regels, regels in de omgang met anderen) zal een relatief langdurig traject onnodig langer duren als de regels voortdurend onderwerp van discussie zullen zijn in plaats van de problemen van betrokkene. Betrokkene is hiertoe geneigd omdat hij de beschreven problemen niet erkend en niet herkend.
Conclusie van ondergetekende is en blijft vooralsnog dat op basis van de huidige bekende informatie er geen reden is af te wijken van het eerder gegeven advies, waarbij in antwoord op de vragen van de rechtbank moet worden gesteld dat ondergetekende
(de rechtbank leest: betrokkene),niet serieus gemotiveerd is voor een andere vorm van tenuitvoerlegging van de noodzakelijke behandeling, waarmee de mogelijkheid van een succesvolle behandeling in een ander kader dan ook ontbreekt.
Naast deze conclusies en adviezen in de rapportages over de geestvermogens van verdachte zal de rechtbank verder in het bijzonder rekening houden met de persoonlijke omstandig-heden van verdachte zoals die uit de adviesrapportage van de reclassering van 18 september 2013 zijn gebleken.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur noodzakelijk is om verdachte het verkeerde van zijn handelen te laten inzien en hem duidelijk te maken dat de samenleving dit gedrag niet tolereert. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat naast de gevangenisstraf de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd. In strafmatigende zin heeft de rechtbank het advies van beide gedragsdeskundigen meegewogen. Uit die rapportages volgt dat verdachte
verminderd toerekeningsvatbaar is .
Op grond van de inhoud en conclusies van voormelde (eenduidige) rapportages, waarmee de rechtbank zich verenigt, en het onderzoek ter terechtzitting neemt de rechtbank aan dat bij verdachte ten tijde van het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond en dat deze nog steeds bestaan.
De rechtbank is het verder met de deskundigen eens dat een gedwongen klinische behandeling van de verdachte noodzakelijk is, met name omdat verdachte niet serieus gemotiveerd is voor het deelnemen aan de noodzakelijke behandeling, en het tevens om een langdurige en intensieve klinische behandeling zal moeten gaan .
Een alternatief zoals door de raadsman van verdachte is voorgesteld (een voorwaardelijke gevangenisstraf met de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich ambulant laat behandelen) acht de rechtbank te risicovol. Een strak juridisch kader is, gelet op de persoonlijkheid van verdachte en het recidivegevaar, noodzakelijk. Gelet op deze conclusie overweegt de rechtbank als volgt.
Er is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. De hierna te kwalificeren feiten 1, 2 en 4 zijn misdrijven waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en feit 3 is een misdrijf als vermeld in artikel 37a, eerste lid, sub 1, van het Wetboek van Strafrecht, terwijl, uitgaande van de adviezen van de deskundigen, voorts de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist.
Naar het oordeel van de rechtbank maken de hierna te kwalificeren feiten 1 tot en met 4, in het licht van de door de deskundigen uitgebrachte rapporten, voorts dat is voldaan aan het in artikel 37b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht gegeven criterium. Voorts overweegt de rechtbank dat de feiten
1, 2 en 4 misdrijven zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan. Ter nadere motivering wijst de rechtbank er voor wat betreft feit 3 op dat die bedreiging voorafgegaan of vergezeld is van geweld tegen de bedreigde, te weten het hierna als feit 4 te kwalificeren feit.
De rechtbank wijst in dit verband voorts op de uitspraak van het gerechtshof te Arnhem van
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte ter beschikking stellen. De rechtbank zal voorts bevelen dat verdachte van overheidswege verpleegd wordt.
De toegepaste wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 37a, 37b, 57, 279, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
1. opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het opzicht van degene die dit
desbevoegd over hem uitoefent.
2. mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd.
3. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
4. mishandeling, begaan tegen zijn vader.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
Een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel
27 Wetboek van Strafrecht.
Legt op de volgende maatregel.
Terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. E.M.J. Raeijmaekers en mr. T. van Woestijne, leden,
in tegenwoordigheid van M.P.M. van Goethem, griffier,
en is uitgesproken op 4 april 2014
BIJLAGE

De bewijsmiddelen

Voor zover hierna wordt verwezen naar I of II en een bladzijdenummer, betreft dit het einddossier I of II dat hiervoor is benoemd op bladzijde 3, tenzij anders is vermeld.

Ten aanzien van feit 1. (einddossier I)

-
proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 5], I-blz. 44-46
Ik ben werkzaam als gezinsvoogd bij de William Schikkergroep, gelegen aan [adres 2] te Amsterdam. Op 22 juli 2013 heeft de rechter uitspraak gedaan dat [slachtoffer 1], inmiddels is dit [slachtoffer 2], geboren op [2013] te 's-Hertogenbosch, een gezinsvoogd krijgt. Op dit moment was bureau Jeugdzorg nog in beeld. Bureau Jeugdzorg heeft de casus aangenomen. Op 1 augustus 2013 heeft de rechter besloten dat de onder- toezichtstelling die er was voor drie maanden, verlengd werd tot een jaar, dus tot 22 juli 2014 en dat de uithuisplaatsing tot een half jaar verlengd is, dus tot 22 februari 2014.
Wij van de William Schikkergroep hebben de opdracht gekregen te onderzoeken of de beide
ouders in staat zijn voor [slachtoffer 2] te zorgen. Daarom is [slachtoffer 2] in een pleeggezin geplaatst.
Op 1 augustus 2013 kreeg ik te horen dat ik de gezinsvoogd zou zijn voor [slachtoffer 2].
Op 5 augustus heb ik contact gezocht met het gezin. Ik maakte de afspraak voor 7 augustus 2013. Op 7 augustus 2013 om 13.00 uur belde ik aan bij de woning van [verdachte] en [slachtoffer 3] gelegen aan [adres]. De ouders gaven aan mee te willen werken. Op 8 augustus 2013 om 9.30 uur ontmoette ik het gezin weer. Ik had het kind eerder opgehaald op het geheime pleegzorgadres en ging met [slachtoffer 2] naar Bureau Jeugdzorg. Toen het bezoek op donderdag 8 augustus 2013 om 10.30 uur afgelopen was, stelde ik voor aan vader dat hij [slachtoffer 2] naar buiten mocht dragen en hem bij mij in de auto mocht zetten. Ik liep naar mijn auto. [verdachte] en [slachtoffer 3] liepen rechts naast mij. Ik opende het rechter achterportier, zodat [verdachte] [slachtoffer 2] in de auto kon zetten. Ik draaide me om. Ik zag dat [verdachte] en [slachtoffer 3] ondertussen naar hun auto waren gelopen. Ik zag nog net dat [slachtoffer 3] de autodeur openhield, zodat [verdachte] [slachtoffer 2] in de auto kon zetten. Nog voor ik bij de auto van [verdachte] en [slachtoffer 3] kon komen, waren ze al weggereden.
-
proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], I-blz. 24-27
Op 8 augustus 2013 heb ik [slachtoffer 2] meegenomen. Ik besloot om [slachtoffer 2] mee te nemen omdat De Schrikkergroep niet de juiste zorg was voor mijn kind. Ik ben naar mijn auto gelopen en heb [slachtoffer 2] in mijn auto gezet. Ik wil [slachtoffer 3] niet betrekken bij ontvoering. Ze heeft er niets mee te maken. Ik heb haar ervan overtuigd dat ik de goede beslissing nam. Je kunt haar niets kwalijk nemen.
Nadat we [slachtoffer 2] hadden meegenomen zijn we naar de woning van mijn vader te Nuland gegaan. [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en ik zijn toen vertrokken bij mijn vader en hebben elders de nacht doorgebracht.
-
beschikking d.d. 1 augustus 2013 ondertoezichtstelling en machtiging tot plaatsing, I-blz. 53-56
De kinderrechter bekrachtigt de beslissingen van de kinderrechter van 22 juli 2013 tot voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in een verblijf pleegouder 24-uurs van de minderjarige [slachtoffer 2], geboren op [2013].
Stelt de minderjarige onder toezicht van Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, welke maatregel zal worden uitgevoerd door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Reclassering
voor de duur van één jaar,
verleent machtiging tot plaatsing van voornoemde minderjarige in een verblijf pleegouder 24-uurs met ingang van 1 augustus 2013 voor de duur van zes maanden.
-
proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 3], I-blz. 39-41
Op 7 augustus is [slachtoffer 5] bij ons thuis geweest in Nuland. Hij kwam binnen met het goede nieuws dat we de volgende dag [slachtoffer 2] mochten zien. Na het gesprek zei [verdachte] meteen tegen mij dat hij het niet eens was met de situatie en dat hij de volgende dag het kind mee zou nemen. Als [verdachte] vindt dat hij dat kind mee gaat nemen, dan doet hij dat en gaat hij over lijken. Ik was bang om er iets van te zeggen vanwege de klappen die ik eerder van hem had gehad.
[verdachte] heeft [slachtoffer 2] in de auto gezet en is weggereden. Hij was boos, sloeg op het stuur, was aan het schelden. Heel opgefokt. Hij reed door rood en veel te hard. [slachtoffer 5] bleef gewoon staan op de parkeerplaats, hij reed ons niet achterna. Ik zei dat [verdachte] normaal moest doen omdat er een kind achterin ligt. Ik wilde niet meegaan, maar hij had wel mijn kind en ik wilde [slachtoffer 2] niet alleen laten met [verdachte]. Daarom ben ik mee gegaan, puur voor mijn kindje. Niet voor [verdachte]. Dan wist ik dat het in elk geval goed zou gaan met mijn kindje. We hebben rond gereden. Van parkeerplaats naar parkeerplaats. [verdachte] durfde nog niet naar huis, was bang dat daar politie zou staan. Ik zei dat we gewoon naar huis moesten gaan en dat we als er politie was [slachtoffer 2] mee moesten geven. Maar hij wilde daar niet aan. Ik kreeg geen grip op hem.
Ik heb doodsangsten uitgestaan. Hij reed zo 175 km/uur.
We zijn bij een kennis van [verdachte] geweest in Nijmegen. Daarna reden we terug naar Nuland. Daar hebben we in de auto geslapen op een bospad. Zaterdagochtend zijn we naar mijn oma gereden. Die was niet thuis, dus heeft hij ons bij haar buurvrouw afgezet.
-
proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], I-blz. 57-58
Op 10 augustus 2013 stond [slachtoffer 3] samen met haar zoon [slachtoffer 2] bij mij aan de deur in Maren-Kessel. Haar vriend [verdachte] had haar bij mij afgezet.

Ten aanzien van feit 2. (einddossier I)

-
proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 3], I-blz. 97-100
Ik doe aangifte van mishandeling gepleegd door mijn vriend [verdachte]. Het geweld dat op mij werd uitgeoefend veroorzaakte pijn en/of letsel. Op 1 augustus 2013 moest ik samen met [verdachte] naar de rechtbank in Den Bosch. Dit ging over de uithuisplaatsing van [slachtoffer 2] en de ondertoezichtstelling. De uitspraak hierin was dat [slachtoffer 2] voor maximaal een half jaar naar een pleeggezin moest en dat we daarna onder toezicht voor [slachtoffer 2] mochten gaan zorgen. [verdachte] was het hier totaal niet mee eens hij was woest. Hij schopte daar in de
rechtszaal al hard tegen een deur aan. Vanaf dat moment was [verdachte] helemaal doorgedraaid en begon hij mij voortdurend te mishandelen. Die avond toen wij in bed lagen begon het. [verdachte]
stompte mij toen meerdere malen met zijn ellenbogen in mijn rug. Dit deed pijn.
Vanaf 1 augustus tot aan 11 augustus heeft [verdachte] mij meerdere malen mishandeld. Sinds die tijd ben ik ook doodsbang voor hem. Dit bestond uit meerdere malen slaan met de vuist tegen mijn linkerarm en linkerbeen. Dat deed erg veel pijn waar ik nu nog steeds de blauwe plekken van heb. Tevens heeft hij mij twee maal met zijn vuist in mijn gezicht geslagen. Dit deed erg veel pijn. Ik had hierdoor een bloedneus en blauwe plekken op mijn gezicht.
opmerking verbalisant:
Ik verbalisant zie dat aangeefster meerdere blauwen plekken heeft op haar linker bovenarm en haar linker bovenbeen. Hiervan heb ik verbalisant foto's gemaakt en bij de aangifte gevoegd.
Van de verwondingen in haar gezicht is nauwelijks nog iets te zien. Er zijn alleen nog twee licht gele plekjes waar te nemen op haar linker wang.
-
proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], I-blz. 29-32
Na die rechtzaak op 1 augustus was ik boos en agressief. Toen heb ik [slachtoffer 3] een
keer geslagen. Telkens als ik gefrustreerd raakte tijdens de discussie met [slachtoffer 3] gaf ik haar een klap. In totaa1 heb ik haar een keer of vier geslagen of geschopt. Dat moet tussen
1
en 6 augustus zijn geweest. Ik was boos, gefrustreerd en had toen speed gebruikt.
Ik heb haar op haar hoofd geslagen. Ik heb haar een keer op haar been geschopt. Ik heb twee keer haar op haar arm geslagen. Elke blauwe plek bij [slachtoffer 3] op de foto’s is een klap of een schop geweest.

Ten aanzien van feiten 3 en 4. (einddossier II)

-
proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 4], II-blz. 39-40
Ik doe aangifte van mishandeling en bedreiging, gepleegd door mijn zoon, [verdachte] hier bij ons thuis aan [adres] te Nuland. Vanmiddag, 16 november 2013, omstreeks 15:00 uur ben ik door [verdachte] in mijn zij geslagen met kracht. Dit deed pijn. [verdachte] is vandaag erg agressief, ik had de indruk dat hij wat gebruikt heeft.
Ik hoorde hem zeggen dat hij geld wilde hebben voor een motor te kopen. Ik wil hem dit niet geven. Hij heeft geen rijbewijs momenteel en ik heb zelf ook geen geld meer te besteden. Ik heb al veel te veel geld aan [verdachte] uitgegeven. Ik zag dat [verdachte] het hier niet mee eens was. Ik ben hierna kort uit huis geweest. Maar omstreeks 17:00 uur was [verdachte] nog steeds agressief. Hij wilde nog steeds geld van mij hebben en heeft mij tot twee keer toe wederom geslagen op mijn lichaam. Ik zag en voelde dat hij mij met gebalde handen, met kracht sloeg. Ook dit deed pijn. Ik hoorde hem tevens zeggen: "Je gaat eraan menneke". Ik voelde me ook bedreigd door [verdachte]. Bij mij bestaat ook de overtuiging dat [verdachte] mij iets aan doet.
[verdachte] heeft nadat hij mij had geslagen mij bij mijn armen vastgehouden en de autosleutel van mijn auto meegenomen.
-
medische verklaring [slachtoffer 4], d.d. 17 november 2013, II-blz.50
Drukken op de voorzijde van de thorax rechts is pijnlijk.
-
proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 6], d.d. 21 november 2013, II-blz. 51-53
Afgelopen zaterdag ben ik naar mijn vader gegaan om hem op te halen. Mijn vader vertelde dat: "Hij heeft me aangevallen en een stomp gegeven." Of woorden van gelijke strekking. Hij vertelde dat hij last had van zijn ribben door een stomp van [verdachte] tegen zijn ribben. Ook sprak mijn vader dat hij in een wurggreep is gehouden door [verdachte].
-
proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], II-blz. 54-55
[verdachte] belde mij op 18 november 2013 met het verzoek om een afspraak voor hem te verzetten. Toen ik vroeg waarom zei hij dat hij vastzat op het bureau in 's-Hertogenbosch omdat hij zijn vader iets te hard had aangepakt. Mijn zoon [getuige 3] zei dat [verdachte] de auto wilde hebben. Toen hij zei dat hij de auto niet mee mocht nemen draaide [verdachte] zijn arm op zijn rug. [getuige 3] vertelde ook dat [verdachte] hem een stomp had gegeven aan de rechterkant van zijn bovenlichaam.
-
proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4], II-blz. 69-70
Ik ben woonconsulent van de gemeente Maasdonk. Als zodanig ben ik werkzaam voor
Mooiland. Ik ben verantwoordelijk voor de woningtoewijzing binnen mijn gebied. In
deze hoedanigheid heb ik in het verleden van doen gehad met [verdachte].
Ik ken [verdachte] als een persoon die, als hij iets van een ander nodig heeft
zich netjes voor doet en er niets aan te merken is. Maar als hij zijn zin niet
krijgt wordt hij boos en agressief. Hij komt dan dreigend en dwingend over.
Ik heb ook signalen uit de buurt en het dorp Nuland. Er belden mensen met het
verzoek om[verdachte] niet bij hen in de straat te plaatsen. Ook waren er
signalen dat hij zijn vader terroriseert.
-
de verklaring van verdachte zoals weergegeven in het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 21 maart 2014, inhoudende:
Op 16 november 2013 was ik boos op mijn vader. Ik heb mijn vader in de bank geduwd en ik heb de arm van mijn vader vastgepakt zodat ik de autosleutels kon pakken.