ECLI:NL:RBOBR:2014:1514

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 maart 2014
Publicatiedatum
31 maart 2014
Zaaknummer
01/865051-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling na steekincident in Eindhoven

Op 31 maart 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 10 november 2013 in Eindhoven een steekincident heeft gepleegd. De verdachte, die samen met een medepassagier in een auto zat, zocht de confrontatie met een groep jongens. Na een woordenwisseling stapte hij uit de auto en begon hij een gevecht met een van hen, de latere aangever. Tijdens deze confrontatie heeft de verdachte een mes gepakt en de aangever in de buik gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet met opzet de dood van de aangever heeft willen veroorzaken, maar dat hij wel de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij hem zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot moord en poging tot doodslag, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast moet hij een schadevergoeding van € 1.299,21 aan de benadeelde partij betalen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot niet-ontvankelijkheid van de officier verworpen, omdat er geen sprake was van ernstige inbreuken op de procesorde. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de rechtbank ook rekening heeft gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865051-13
Parketnummer vordering: 01/820343-12
Datum uitspraak: 31 maart 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1992],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 maart 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 februari 2014.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 17 maart 2014 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 november 2013 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, nadat hij een of meermalen tegen die [slachtoffer] en/of een of meer anderen had geroepen: "ik maak jullie dood, jullie gaan dood vandaag, dit is jullie laatste moment", althans (telkens) woorden van dergelijke dreigende
aard en/of strekking, een mes, althans een hard en/of scherp voorwerp, uit een auto heeft gepakt, in elk geval tevoorschijn heeft genomen en/of vervolgens naar die [slachtoffer] is gelopen en/of vervolgens staande op korte afstand van die [slachtoffer], die [slachtoffer] met dat mes, althans een hard en/of scherp voorwerp, in diens buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Artikel 287 juncto 45 Wetboek van Strafrecht
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling.
De zaak met parketnummer 01/820343-12 is aangebracht bij vordering van 10 februari 2014. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te
's-Hertogenbosch d.d. 31 mei 2012. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.

De ontvankelijkheid van de officier van justitie.

Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging wegens - zo begrijpt de rechtbank het betoog van de raadsman - strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) nu in strijd met beginselen van een behoorlijke procesorde opzettelijk misbruik is gemaakt van bevoegdheden, waardoor verdachte in zijn verdedigingsbelang is geschaad.
De raadsman heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
[getuige 1] is in eerste instantie als verdachte gehoord en is later als getuige aangemerkt, terwijl er voldoende aanwijzingen zijn dat hij nog steeds verdachte is in deze strafzaak. [getuige 1] heeft de status van getuige gekregen, kennelijk om het bewijs tegen verdachte rond te krijgen;
er is in het dossier geen voor verdachte ontlastende informatie opgenomen. Er zijn bijvoorbeeld geen onafhankelijke getuigen gehoord, hoewel zich ten tijde van het incident op het stationsplein ook onafhankelijke getuigen moeten hebben bevonden;
er heeft slechts een enkelvoudige fotoconfrontatie plaatsgevonden;
er is DNA-materiaal van aangever vernietigd zonder dat de verdediging hiervan in kennis is gesteld;
in de opsporing is sprake geweest van tunnelvisie nu de politie en de officier van justitie zich slechts op één enkele verdachte - [verdachte] - hebben gericht en een alternatief scenario niet afdoende is onderzocht;
De raadsman heeft aangevoerd dat hierdoor de beginselen van een behoorlijke procesorde zijn geschonden en dat sprake is van onherstelbare vormverzuimen, hetgeen moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van een doelbewuste en grove schending van de belangen van verdachte bij een eerlijke behandeling van zijn zaak en dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
De officier van justitie heeft met betrekking tot de punten a) en b) - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat [getuige 1] in eerste instantie alleen als verdachte is gehoord omdat hij kentekenhouder was van de auto die ten tijde van het incident door verdachte en [getuige 1] werd gebruikt. Na het horen van aangever, de getuigen en [getuige 1] bleek er geen enkele aanleiding meer te zijn om [getuige 1] als verdachte aan te merken
Met betrekking tot punt c) heeft de officier van justitie aangevoerd dat de enkelvoudige fotoconfrontatie niet als bewijsmiddel wordt gebruikt.
Met betrekking tot punt d) heeft de officier van justitie aangevoerd dat het DNA materiaal van aangever is vernietigd omdat er verder geen biologische sporen zijn aangetroffen. De procedurevoorschriften hieromtrent zijn op de juiste wijze gevolgd.
Met betrekking tot punt e) heeft de officier van justitie aangevoerd dat er geen sprake is van enige vorm van tunnelvisie nu er vanaf het moment dat aangifte is gedaan met open vizier een strafrechtelijk onderzoek is verricht. Op grond van de verklaringen van aangever en de getuigen, die alle wezen in de richting van de langere man als agressor en de kleinere man als degene die de hem juist probeerde te sussen, kon [verdachte] als (enige) verdachte worden aangemerkt.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie als rechtsgevolg van een vormverzuim volgens vaste rechtspraak slechts in uitzonderlijke gevallen aan de orde is. Het betreft dan gevallen waarin het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren een zodanig ernstige inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, dat daardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Van een dergelijke situatie is hier geen sprake.
Ad a) De rechtbank overweegt dat verdachte niet in zijn verdedigingsbelang werd geschaad doordat [getuige 1] niet meer als verdachte maar als getuige door de politie werd aangemerkt. Dat geldt temeer daar [getuige 1] op het moment dat hij als getuige zou worden opgeroepen om te verklaren, zich in die verklaring niet meer op zijn verschoningsrecht zou kunnen beroepen.
Overigens merkt de rechtbank op dat niet is gebleken dat de strafzaak tegen [getuige 1] daadwerkelijk is geseponeerd.
Ad b) Op geen enkele wijze is gebleken dat er meer getuigen van het incident zijn geweest dan de getuigen die tot nu toe een verklaring hebben afgelegd. De getuigen die zijn gehoord, zijn op geen enkele wijze gerelateerd aan [getuige 1] of verdachte. Deze getuigen kenden noch [getuige 1], noch verdachte en is geen enkele aanwijzing dat zij bewust ten nadele van verdachte en hebben verklaard. Dat zij een relatie hadden met het slachtoffer maakt niet dat zij niet als onafhankelijke getuigen beschouwd kunnen worden ten opzichte van verdachte en [getuige 1].
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de getuigen bruikbaar zijn voor het bewijs.
Ad c) De enkelvoudige fotoconfrontatie is niet als bewijsmiddel gebezigd, zodat dit onderdeel van het verweer faalt.
Ad d) De stelling van de raadsman, dat door of onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie in strijd met de geldende procedures DNA-materiaal is vernietigd, mist iedere grond. Er is, nu er volgens politie en openbaar ministerie geen nadere forensische sporen zijn aangetroffen, niet gebleken van handelingen in strijd met de daarvoor geldende procedures.
Ad e) Er zijn geen aanwijzingen dat het opsporingsonderzoek eenzijdig gefocust is geweest op verdachte. Vanaf de aanvang van het strafrechtelijk onderzoek is ook gekeken naar alternatieve scenario’s en een mogelijke andere verdachte, namelijk [getuige 1]. Ook nadat in het onderzoek verdachte als de meest waarschijnlijke dader naar voren was gekomen, is nog nader onderzoek verricht naar de betrokkenheid van [getuige 1], zo blijkt uit het dossier.
Conclusie
Voorgaande feiten en omstandigheden leiden, noch op zichzelf beschouwd noch in samenhang bezien, tot de conclusie dat sprake is van een vormverzuim tijdens het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Nu evenmin is gebleken van een inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde dan wel van een ernstig vermoeden dat in strijd met fundamentele rechten uit het EVRM is gehandeld, is er geen grond voor niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie, noch voor bewijsuitsluiting (of, in geval van oplegging van een straf, vermindering van de hoogte daarvan).
De officier van justitie kan, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs [1]
Inleiding.
Op 10 november 2013 rijdt verdachte samen met [getuige 1] in een auto op de parkeerplaats bij het station te Eindhoven. Verdachte is op dat moment de bestuurder van de auto. Verdachte en [getuige 1] zien een groepje jongens staan, stoppen bij die groep en vragen aan hen of zij een taxi nodig hebben. Als de reactie van één van die jongens verdachte niet zint, stapt hij uit de auto en zoekt hij verbaal en fysiek de confrontatie met de betreffende jongen, de latere aangever [slachtoffer]. Verdachte schreeuwt en gaat met zijn voorhoofd tegen het voorhoofd van aangever staan. Verdachte raakt vervolgens in gevecht met aangever en duwt aangever hierbij tegen zijn lichaam. [getuige 1] probeert de ruzie tussen verdachte en aangever te sussen. Verdachte heeft op enig moment een mes in handen gehad. Na het incident is verdachte als passagier in de auto gestapt en is hij samen met [getuige 1] weggereden. [2]
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
Aangever heeft het navolgende verklaard: “Op enig moment stond de bestuurder met zijn voorhoofd tegen mijn voorhoofd aan. Ik zag dat de bijrijder de bestuurder naar achteren trok. Ik zag dat beiden bij de muur van het oude postkantoor gingen staan. Ik zag dat de bijrijder de bestuurder tegenhield omdat deze terug wilde komen naar ons.
Ik zag dat de bestuurder iets in zijn hand had maar ik kon niet zien wat het was.
Toen ik zag dat mijn broer naar achteren begon te lopen, weg van de bestuurder, ben ik in hun richting gerend. Toen zag ik dat de bestuurder een mes in zijn rechterhand had.
Toen ik dichterbij de bestuurder kwam, riep ik tegen hem dat hij op moest houden en dat het echt gevaarlijk begon te worden. Hierop hoorde ik de bestuurder weer zeggen dat wij vandaag dood zouden gaan.
Ik weet niet precies wanneer en hoe hij mij gestoken heeft, maar opeens kreeg ik pijn in mijn buik. Hierop zag ik dat de bestuurder en de bijrijder weer bij het postkantoor gingen staan. Hierop keek ik naar mijn buik en ik zag dat ik gewond was. Toen ik mijn shirt omhoog deed zag ik een snede in mijn buik.” [3]
Uit de medische verklaring betreffende aangever volgt dat er 10 centimeter onder de navel een buikwond is. In de wond is buikvet zichtbaar. Er is een kijkoperatie uitgevoerd waarbij behoudens een defect in de buikwand geen andere afwijkingen gevonden werden. [4]
Verdachte ontkent aangever te hebben gestoken. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat [getuige 1] degene is die gestoken heeft.
Voorts heeft verdachte verklaard dat hij een lichaamslengte heeft van 188 centimeter en daarmee een stuk langer is dan [getuige 1]. [5]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat de bestuurder zijn broer (aangever) met twee handen op zijn borst wegduwde. Hij zag vervolgens dat de bestuurder met zijn rechterhand uit zijn rechterbroekzak een mes trok. Getuige zag dat de andere man, de bijrijder, de bestuurder wat weghield van zijn broer. Vervolgens zag getuige dat de bestuurder terug kwam in de richting van zijn broer en met een mes een soort zwaaiende beweging maakte. Getuige zag dat zijn broer zijn t-shirt omhoog deed en hoorde hem zeggen dat hij een steekwond had. [6] Getuige [getuige 2] vult zichzelf in een tweede verklaring aan en verklaart dat de langste van de twee mannen het mes in zijn hand had. [7]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat één van de mannen zich agressief gedroeg. Getuige zag deze man met een mesje in zijn hand lopen. Hij zag dat deze man dreigde om met het mesje te steken. Deze man was langer dan de andere man uit de auto. [8]
De rechtbank acht, gelet op bovenstaande bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene was die [slachtoffer] met een mes in de buik heeft gestoken.
De verklaring van verdachte dat niet hij, maar [getuige 1] aangever met het mes heeft gestoken, is naar het oordeel van de rechtbank gelet op bovenstaande bewijsmiddelen volstrekt ongeloofwaardig en onaannemelijk. Immers, alleen verdachte zegt dat [getuige 1] een mes had, terwijl geen van de getuigen – inclusief aangever – heeft gezien dat [getuige 1] een mes in handen heeft gehad. Bovendien is blijkens alle verklaringen van aangever, getuigen, [getuige 1] en zelfs volgens de eigen verklaring van verdachte is tijdens de confrontatie met aangever verdachte de enige geweest die agressief was in de richting van aangever en heeft [getuige 1] juist meermalen gepoogd om verdachte bij aangever weg te trekken.
De rechtbank acht niet bewezen dat sprake is van een poging om aangever opzettelijk van het leven te beroven. Verdachte heeft aangever met een mes gestoken in de buikstreek, onder de navel. Er is een steekwond ontstaan die veel pijn veroorzaakte en die in het ziekenhuis moest worden gehecht. Kennelijk is er geen schade toegebracht aan vitale organen in de buikholte. Het dossier, waaronder de medische verklaring, bevat onvoldoende concrete informatie over de afmetingen van het mes en de diepte en precieze locatie van de verwonding om te concluderen dat de kans op een dodelijke afloop reëel was.
De rechtbank is daarom van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte willens en wetens bewust de aanmerkelijke kans zou hebben aanvaard dat hij aangever zodanig zou verwonden dat aangever hierdoor het leven zou laten. Ook zijn de dreigende uitlatingen die verdachte heeft gedaan, onvoldoende om daadwerkelijk opzet op de dood van aangever bewezen te achten. De rechtbank is van oordeel dat van overige omstandigheden waaruit dit opzet zou kunnen worden afgeleid, zoals de kracht waarmee en de wijze waarop verdachte aangever heeft gestoken of van informatie over de grootte van het mes en de diepte van de wond, niet dan wel onvoldoende is gebleken.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de ten laste gelegde de poging tot moord en poging tot doodslag.
Ten aanzien van het impliciet meer subsidiair ten laste gelegde, de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft aangever met een mes in zijn buikstreek gestoken.
Gelet op hetgeen over de confrontatie tussen verdachte en aangever is beschreven door aangever en de getuigen, was kennelijk zowel verdachte als aangever op het moment van het steekincident in beweging. Hierdoor bestond de aanmerkelijke kans dat verdachte met een messteek in de buikstreek blijvend of langdurig letsel aan aangever zou toebrengen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door zijn handelen willens en wetens bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangever dergelijk zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De rechtbank acht de ten laste gelegde de poging tot zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 10 november 2013 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een mes heeft gepakt en vervolgens naar die [slachtoffer] is gelopen en vervolgens staande op korte afstand van die [slachtoffer], die [slachtoffer] met dat mes, in diens buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
Een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, om de straf sterk te matigen. De raadsman acht de eis buitensporig hoog, gelet op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie alsmede gelet op de oriëntatiepunten van de LOVS.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft ’s nachts op straat, kennelijk onder invloed van alcohol, bewust en zonder enige aanleiding op agressieve wijze de confrontatie gezocht met een hem onbekend persoon, het latere slachtoffer. Dat heeft geleid tot ruzie en een gevecht met het slachtoffer. Verdachte bleef telkens terugkomen bij het slachtoffer, ondanks pogingen van zijn maat [getuige 1] om hem te stoppen. Vervolgens heeft verdachte zonder enige aanleiding het slachtoffer, dat ongewapend was, met een mes in zijn buik gestoken. Hierdoor heeft het slachtoffer een buikwond opgelopen waardoor een kijkoperatie nodig was om te bezien of er vitale organen waren geraakt. Dat het slachtoffer niet ernstiger gewond is geraakt is een gelukkige omstandigheid, die niet aan verdachte te danken is.
Door het handelen van verdachte is aangever na een avondje uit slachtoffer geworden van zinloos geweld.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van geweldsdelicten als het onderhavige zich vaak nog gedurende langere tijd angstig en onveilig voelen en/of psychische gevolgen van het gebeurde ondervinden. Bovendien nemen als gevolg van dit soort delicten de gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen toe. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat hij eerder ter zake geweldsdelicten werd veroordeeld en in een proeftijd liep van een eerdere veroordeling.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank komt tot bewezenverklaring van een ander feit dan de officier van justitie en de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf (voor een gedeelte) voorwaardelijk opleggen met een proeftijd, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict. De officier van justitie heeft verzocht om hierbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering voor zover dit betrekking heeft op de gevorderde immateriële schade.
De raadsman meent dat er sprake is van een onevenredige belasting van het strafgeding nu bij de beoordeling van het letsel is uitgegaan van onjuiste gegevens en er niets bekend is over de termijn van herstel. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van vordering van de benadeelde partij voor zover deze betrekking heeft op de gevorderde materiële schade.
Beoordeling.
De rechtbank acht, mede gelet op het gewelddadige karakter van het delict en de psychische gevolgen daarvan, alsmede het feit dat de benadeelde partij een kijkoperatie heeft moeten ondergaan en een periode last heeft gehad van de wond waardoor hij beperkingen ondervond in zijn dagelijkse leven, de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01/820343-12.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank kan niet vaststellen of de mededeling van de voorwaardelijke veroordeling in de zin van artikel 366a lid 2 van het Wetboek van Strafvordering door verdachte is ontvangen. Weliswaar blijkt uit de mededeling voorwaardelijke veroordeling, waarin wordt vermeld dat de proeftijd is ingegaan op 15 juni 2012, dat deze aan verdachte is toegezonden, maar het is niet duidelijk of deze verdachte daadwerkelijk heeft bereikt.
Gelet op de wetsgeschiedenis staat dit laatste echter niet in de weg aan het ingaan van de proeftijd omdat het uitgangspunt is “dat het aan de verdachte wordt overgelaten om naar de uitkomst van de berechting te informeren”.
De rechtbank concludeert uit het dossier dat de dagvaarding aan de verdachte in persoon is betekend, nu blijkt dat verdachte op 31 mei 2012 bij verstek is veroordeeld en deze uitspraak op 15 juni 2012 onherroepelijk is geworden. Gelet hierop neemt de rechtbank aan dat de proeftijd is ingegaan op de 15e dag nadat de einduitspraak is gedaan, te weten op 15 juni 2012.
Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan, zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 24c, 27, 36f, 45 en 302 van het
Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

poging tot zware mishandeling

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
Gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van deze straf, groot 3 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Maatregel van schadevergoeding van € 1.299,21 subsidiair 22 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 1.299,21 (zegge: eenduizendtweehonderdnegenennegentig euro en eenentwintig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van € 1.100,= ter zake van immateriële schade en € 199,21 ter zake van materiële schade.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van € 1.299,21 (zegge: eenduizendtweehonderdnegenennegentig euro en eenentwintig eurocent), te weten € 1.100,= immateriële schade en € 199,21 materiële schade.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
Last tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te 's-Hertogenbosch d.d. 31 mei 2012, gewezen onder parketnummer 01/820343-12 , te weten:
Gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Lammers, voorzitter,
mr. J.H.L.M. Snijders en mr. M.M.J. Nuijten, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 31 maart 2014.
Mr. Nuijten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Brabant Zuid- Oost, genummerd PL2233-2013155928.
2.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 17 maart 2014.
3.Verklaring van aangever [slachtoffer] d.d. 10 november 2013, proces-verbaal pag. 50-51.
4.Medische verklaring betreffende [slachtoffer] d.d. 22 november 2013, proces-verbaal pag. 273
5.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 17 maart 2014.
6.Verklaring van [getuige 2] d.d. 10 november 2013, proces-verbaal pag. 57-58
7.Verklaring van [getuige 2] d.d. 11 november 2013, proces-verbaal pag. 59
8.Verklaring van [getuige 3] d.d. 11 november 2013, proces-verbaal pag. 68