In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 27 maart 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die ervan verdacht werd een auto te hebben bestuurd, vanuit welke auto door de bijrijder met een vuurwapen op een woning is geschoten. De verdachte werd vrijgesproken omdat er onvoldoende bewijs was dat hij de bestuurder van de auto was geweest. De rechtbank heeft het dossier en de verklaringen van getuigen zorgvuldig bestudeerd. Tijdens de zittingen op 9 augustus 2013 en 13 maart 2014 is het bewijs besproken, waarbij de officier van justitie integrale vrijspraak heeft gevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging.
De tenlastelegging betrof een poging tot moord op 4 mei 2013 in Eindhoven, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte met een vuurwapen op meerdere personen zou hebben geschoten. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de getuigenverklaringen onvoldoende bewijs opleverden om de verdachte als bestuurder van de auto aan te wijzen. De rechtbank heeft de herkenning van de verdachte door een getuige als onvoldoende betrouwbaar beoordeeld, omdat er inconsistenties waren in de verklaringen van deze getuige.
Gelet op het gebrek aan bewijs heeft de rechtbank, in overeenstemming met de officier van justitie en de verdediging, besloten de verdachte vrij te spreken van de hem ten laste gelegde feiten. Daarnaast heeft de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte vrijgesproken werd. De rechtbank heeft ook de teruggave van de in beslag genomen auto aan de verdachte gelast, omdat er geen belang van strafvordering meer was.
Dit vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer van de Rechtbank Oost-Brabant, met de voorzitter en twee leden, en is op 27 maart 2014 openbaar gemaakt.