ECLI:NL:RBOBR:2014:1283

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 maart 2014
Publicatiedatum
21 maart 2014
Zaaknummer
2490235 13-14395
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot huurprijsvermindering en betaling van huurachterstand met betrekking tot gebreken in de huurwoning

In deze zaak vorderen de eisers, beiden wonende te [woonplaats], veroordeling van de gedaagde, wonende te [woonplaats], tot betaling van een huurachterstand van € 3.815,23 en proceskosten. De gedaagde had een huurovereenkomst voor een woning aan [adres] met een laatst vastgestelde huurprijs van € 844,95 per maand. De gedaagde heeft echter huurpenningen van april tot en met augustus 2013 onbetaald gelaten, ondanks aanmaningen. De eisers vorderen daarnaast een contractuele boete van € 450,-- en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde voert als verweer aan dat de woning in slechte staat verkeerde, met schimmelvorming en andere gebreken, en dat hij daarom de huurbetalingen heeft gestaakt.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde huurpenningen onbetaald heeft gelaten en dat de huurovereenkomst op 1 september 2013 is geëindigd. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde recht heeft op huurprijsvermindering van 20% vanwege de gebreken aan de woning, wat resulteert in een vermindering van de hoofdsom met € 1.406,43. De kantonrechter wijst de contractuele boete af, omdat het beding als onredelijk bezwarend wordt aangemerkt. De eisers krijgen wel de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, vastgesteld op € 300,00. De gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 1.498,32 aan hoofdsom en de incassokosten, evenals de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Kanton Eindhoven
Zaaknummer : 2490235
Rolnummer : 13-14395
Uitspraak : 20 maart 2014
in de zaak van:
[eisers]
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde: Johan van Ras & Joost Hanegraaf Gerechtsdeurwaarders & Incassospecialisten,
t e g e n
[voornaam] [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna worden genoemd “[eisers c.s.]” en “[gedaagde]”.

1.Het verloop van het geding

1.1.
Dit blijkt onder meer uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding, met 6 producties;
b. de aantekeningen van de griffier van het mondeling antwoord van [gedaagde];
c. de aantekeningen van de griffier van de zitting (de comparitie na antwoord) d.d. 17 januari
2014.
1.2.
Tot slot is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eisers c.s.] vorderen, kort samengevat, veroordeling van [gedaagde] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad tot betaling van € 3.815,23 en van proceskosten.
Zij leggen daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag. [gedaagde] huurde blijkens huurovereenkomst van 30 maart 2012 van [eisers c.s.] de woning aan [adres]. De laatst vastgestelde huurprijs bedraagt € 844,95 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen. Er is een betalingsachterstand ontstaan van
€ 4.224,75, doordat [gedaagde], ondanks aanmaningen en sommaties, de huurpenningen van de maanden april tot en met augustus 2013 onbetaald heeft gelaten. Ook haar incassogemachtigde heeft voldoening van de vordering buiten rechte niet weten te bewerkstelligen, zij het dat deelbetalingen hebben plaatsgevonden tot in totaal € 1.320,--. Het huurcontract is geëindigd per 31 augustus 2013. Naast de restant huurachterstand van € 2.904,75 vordert [eisers c.s.] € 450,-- aan contractuele boete en € 460,75 aan buitengerechtelijke incassokosten.
2.2.
[gedaagde] voert, zakelijk weergegeven, het volgende verweer. De woning was in slechte staat. Er was sprake van schimmelvorming, een verstopt riool en er waren tochtproblemen, hetgeen ook blijkt uit een bericht van de kraamhulp die in verband met de geboorte op 21 december 2012 van zijn baby, in de woning is geweest. Aan verzoeken om deze problemen te verhelpen hebben [eisers c.s.] geen gehoor gegeven, zodat hij de huurbetalingen heeft gestaakt.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende
weersproken en/of op grond van de onbestreden inhoud van overgelegde producties het volgende vast:
[gedaagde] heeft van [eisers c.s.] de woning [adres] gehuurd;
de laatst vastgestelde huurprijs bedraagt € 844,95 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
[gedaagde] heeft huurpenningen onbetaald gelaten;
e huurovereenkomst is op 1 september 2013 geëindigd.
3.2.
Ter zitting heeft de gemachtigde van [eisers c.s.] verklaard dat het oorspronkelijk de bedoeling was om naast [gedaagde] ook zijn partner in het geding te betrekken, maar dat daarvan bij nader inzien is afgezien omdat zij niet op het huuradres was ingeschreven. Voor zover de partner van [gedaagde] nog in de dagvaarding is genoemd dan wel daarin van “gedaagden” wordt gesproken, is thans enkel [gedaagde] bedoeld. Daar waar in de dagvaarding een hoofdelijke veroordeling gevorderd wordt, wordt de hoofdelijkheid geacht te zijn ingetrokken, aldus de gemachtigde van [eisers c.s.]
3.3.
Wat de hoogte van de achterstand betreft hebben [eisers c.s.] gemotiveerd aangegeven dat er over de maanden april tot en met augustus 2013 een achterstand is ontstaan van € 4.224,75 en dat deze achterstand, in verband met deelbetalingen van in totaal € 1.320,-- nog € 2.904,75 bedraagt. Ter zitting heeft [gedaagde] weliswaar gesteld dat de achterstand lager is, maar de kantonrechter acht deze stelling onvoldoende gemotiveerd. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om ter zitting de optelling van [eisers c.s.] gemotiveerd te weerleggen. Nu hij dat heeft nagelaten gaat de kantonrechter uit van de juistheid van de optelling van [eisers c.s.] De kantonrechter wordt in die overtuiging gesterkt aangezien [gedaagde] ter zitting heeft erkend dat hij vanaf april/mei geen huur meer heeft betaald met uitzondering van enkele kleine deelbetalingen.
3.4.
[gedaagde] voert aan dat hij de huurprijs niet heeft voldaan in verband met de slechte staat van de woning. Ten bewijze daarvan zijn bij mondeling antwoord 2 email-berichten overgelegd met klachten over met name schimmelvorming in de woning. Ter zitting heeft [gedaagde] nog foto’s getoond waaruit blijkt dat de woning op een aantal punten gebreken vertoonde. Het gaat daarbij om schimmelvorming, uitstaande plinten en zichtbaar slecht onderhoud rondom de voordeur. Door [eisers c.s.] is ter zitting niet weersproken dat sprake is geweest van gebreken. Evenmin is gesteld, laat staan aangetoond, dat die gebreken zijn verholpen. De kantonrechter begrijpt het verweer van [gedaagde] als een tegenvordering tot vermindering van de huurprijs in verband met gebreken aan de woning.
Op basis van de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden, is de kantonrechter voldoende gebleken dat sprake is van genotsvermindering als gevolg van de gebreken. De kantonrechter acht een evenredige vermindering van de huurprijs van 20 % passend. Nu de overeenkomst is geëindigd op 1 september 2013 en voordien de gebreken niet zijn verholpen, zal de kantonrechter de vermindering berekenen over de periode van 21 december 2012 tot 1 september 2013. Deze correctie bedraagt dan over de maand december 2012 € 54,51 en over de maanden januari tot en met augustus 2013 elk € 168,99, derhalve in totaal € 1.406,43. Dit bedrag zal in mindering worden gebracht op de gevorderde hoofdsom, zodat toegewezen zal worden een bedrag van € 1.498,32.
3.5.
[eisers c.s.] vorderen voorts een contractuele boete van € 450,-- en leggen daaraan de overeengekomen algemene voorwaarden ten grondslag. [gedaagde] heeft niet om matiging van de boete verzocht.
Nu de gevorderde boete wordt gegrond op de algemene voorwaarden, dient de rechter ambtshalve te beoordelen of het beding aangemerkt dient te worden als oneerlijk in de zin van Richtlijn 93/13/EEG (richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten) en dientengevolge als onredelijk bezwarend buiten werking dient te worden gesteld.
Het toepasselijk beding (art. 20.6) luidt als volgt:
Huurder is aan verhuurder een direct opeisbare boete van € 25,-- per kalenderdag verschuldigd voor elke verplichting uit deze overeenkomst met de bijbehorende algemene bepalingen die hij niet nakomt of overtreedt, onverminderd zijn verplichting om alsnog aan die verplichting te voldoen en onverminderd verhuurders overige rechten op schadevergoeding of anderszins. Genoemd bedrag is gebaseerd op het prijspeil over 1 januari 2003 en wordt met ingang van 1 januari 2004 jaarlijks geïndexeerd.
Bij de beoordeling of het beding als onredelijk bezwarend buiten werking dient te worden gesteld dient acht te worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen en de wederzijdse kenbare belangen van partijen. Wat deze omstandigheden betreft wordt erop gewezen dat er sprake is van een professionele verhuurder en een niet-professionele huurder. Voorts is het beding vervat in algemene voorwaarden, die meer verplichtingen opleggen aan de huurder dan aan de verhuurder en waarvan niet vast is komen te staan dat daarover apart onderhandeld is. Het beding stelt een boete van € 25,-- per dag op elke overtreding, ongeacht de ernst en de omvang van de overtreding. Voorts wordt vermeld dat het bedrag van € 25,-- gebaseerd is op het prijspeil van 1 januari 2003 en dat dit jaarlijks wordt geïndexeerd, zonder dat bepaald is welke indexeringsmaatstaf jaarlijks wordt toegepast. Hoewel de kantonrechter zich kan voorstellen dat de hoogte van de boete per dag op € 25,-- is gesteld (er moet immers van de boete ook een aansporing tot nakoming uitgaan), acht de kantonrechter doorslaggevend dat de boete, ongeacht voor welke overtreding, niet aan enig maximum is gebonden en dat de hoogte van de boete bij een voortdurend niet-nakomen tot een buitensporig bedrag kan leiden in verhouding tot de hoofdverplichting van de huurder (betaling van de maandelijkse huurprijs). In deze zaak zou [gedaagde] op grond van de boeteclausule vanaf april 2013 (zelfs zonder indexering) inmiddels een boete van circa € 8.250,-- verschuldigd zijn. Het vorenstaande leidt de kantonrechter tot de conclusie dat dit boetebeding onredelijk bezwarend en derhalve nietig is. Dat [eisers c.s.] slechts een bedrag van € 450,-- vorderen, leidt niet tot een ander oordeel. Richtlijnconforme uitleg (Richtlijn 93/13/EEG) brengt immers mee dat de rechter, indien hij oordeelt dat sprake is van een onredelijk bezwarend beding, dat beding moet vernietigen. Nu de boete wordt gevorderd op basis van een nietig beding, zal zij worden afgewezen.
3.6.
Tot slot maken [eisers c.s.] aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. [eisers c.s.] hebben voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Nu een deel van de gevorderde hoofdsom wordt afgewezen zal de kantonrechter de buitengerechtelijke kosten toewijzen tot het tarief op basis van de toegewezen hoofdsom.
Conform de toepasselijke staffel behoort bij een toegewezen hoofdsom van € 1.498,32 een vergoeding van € 300,00 exclusief btw. Dit bedrag wordt toegewezen. [eisers c.s.] hebben enerzijds uitdrukkelijk vermeld btw-plichtig te zijn (pagina 5 van de dagvaarding), doch tegelijk voeren zij aan niet btw-plichtig te zijn (pagina 6 van de dagvaarding). De kantonrechter zal géén btw over de vergoeding berekenen nu, afgaande op de uitdrukkelijke vermelding in pagina 5 van de dagvaarding, ervan uit moet worden gegaan dat zij deze kunnen verrekenen.
3.7. Aangezien een aanzienlijk deel van de vordering is toegewezen, wordt [gedaagde] als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure. Daarbij wordt aangetekend dat over de explootkosten geen btw zal worden toegekend, waarvoor wordt verwezen naar onderdeel 3.6 hiervoor. Aan explootkosten wordt derhalve toegekend een bedrag van € 90,71.

4.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers c.s.] te betalen een bedrag van € 1.498,32 (hoofdsom) en € 300,00 (buitengerechtelijke incassokosten);
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eisers c.s.] tot heden vastgesteld op € 90,71 aan explootkosten, € 213,-- aan griffierecht en € 300,-- als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.P.M. Rousseau, kantonrechter te Eindhoven, en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2014.