V. Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 3] bij de rechter-commissaris d.d. 24 oktober 2013.
De rechtbank acht voor haar oordeel de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Het bedrijf.
Op het bedrijventerrein [naam 1] aan [adres 1] in Sterksel vindt recycling plaats van afvalstoffen uit de landbouw, de bouw en de wegenbouw. [verdachte] beheert alle inkomende en uitgaande afvalstromen. Voor de waterhuishouding op dit bedrijventerrein is een rioolsysteem aangelegd. Het terreinwater wordt afgevoerd naar bassins achter op het terrein. Het water dat in deze bassins is opgeslagen mag, gezien de kwaliteit van het water, niet worden geloosd op het oppervlaktewater. In een loods op het bedrijventerrein wordt daarom in de eerste maanden van 2010 een waterzuiveringsinstallatie gebouwd. Drie onderdelen van de waterzuiveringsinstallatie, te weten een UltraFiltratie-unit (UF-unit), een Reversed Osmose filtratie-unit (RO-unit) met twee gesloten kunststof tanks en een Dissolved Air Filtration installatie (DAF-unit), werden geleverd door het bedrijf [medeverdachte] uit Tilburg. Het zandfilter werd geleverd door de vader van [slachtoffer 2]. [slachtoffer 2] was verantwoordelijk voor de waterzuiveringsinstallatie en was in vaste dienst van [verdachte] Naast [slachtoffer 2] waren ook [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] betrokken bij de waterzuiveringsinstallatie. [slachtoffer 1] had een jaarcontract bij [verdachte] en [slachtoffer 3] was een ingeleende uitzendkracht eveneens bij [verdachte]. (II, blz. 7-8)
Het ongeval.
Op 4 oktober 2010 om 15.24 uur wordt bij de meldkamer van de politie Brabant Zuid Oost een melding ontvangen van [getuige 4]. De melding luidt:
Met [getuige 4] spreekt u, van de firma [verdachte] uit Sterksel. Ik heb drie gewonden die zijn in een mestcontainer gevallen en die zijn bewusteloos.(I, blz. 284)
Op 4 oktober 2010 om 16.11 uur wordt door [getuige 4] een ongevalsmelding gedaan bij de Arbeidsinspectie. De melding luidt:
betreft ongeval met 2 vaste werknemers en ingehuurde Poolse werknemer. Hadden waterzuivering aan het draaien, wilden bak controleren, zijn in bak gegaan om laatste beetje water te zuiveren en vermoedelijk uit te halen en zijn toen onwel geworden door zuurstoftekort. Alle drie zijn ze naar het ziekenhuis vervoerd. (II, blz. 1, 2 en bijlage 1, blz. 1)
Op 4 oktober 2014 om 15.28 uur wordt een politie eenheid door de meldkamer geïnformeerd, dat drie personen onwel waren geworden in een mestcontainer. (I, blz. 271)
Verbalisanten zijn op 4 oktober 2010 kort na 15.28 uur op het bedrijf van [verdachte], gelegen aan [adres 1] te Sterksel. Door medewerkers wordt een container aangewezen, die in een loods staat. Op de bodem van de container worden drie personen aangetroffen, die niet aanspreekbaar zijn, twee personen liggen op hun buik met gezicht in vloeistof, een persoon ligt op zijn rug met neus boven vloeistof. Er is sprake was van een open container met een afmeting van ongeveer 8 meter lang, 3 meter hoog en 2,5 meter breed; in de container staat een aluminium trap. De slachtoffers worden even later door de brandweer uit de container gehaald. De slachtoffers zijn niet bij bewustzijn en worden naar het ziekenhuis vervoerd. (I, blz. 271-272)
Op 4 oktober 2010 overlijdt de heer [slachtoffer 1] en op 6 oktober 2010 overlijden de heren [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2]. (I, blz. 156, 171, 201)
De doodsoorzaak.
De lichamen van de slachtoffers [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] worden overgebracht naar het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag voor het verrichten van sectie. (I, blz. 848, 949, 922)
De patholoog van het NFI komt tot de conclusie dat [slachtoffer 1] is overleden als gevolg van inademing van een giftig gas (I, blz. 872), dat [slachtoffer 3] is overleden aan verwikkelingen na het inademen van zwavelwaterstofgas (I, blz. 989) en dat [slachtoffer 2] is overleden aan de verwikkelingen van inademen van giftige gassen afkomstig uit mest. (I, blz. 931). In een brief van de patholoog van het NFI d.d. 3 oktober 2011 is vermeld dat uit het toxicologisch onderzoek is gebleken dat alle drie slachtoffers zwavelwaterstofgas, een giftig gas, hebben ingeademd. (I, blz. 1048)
Op 4 oktober 2010 omstreeks 16.53 uur werd aangevangen met het forensisch technische onderzoek. Tijdens het onderzoek is gebleken, dat er in de container, waarin het ongeval had plaatsgevonden, nog een hoeveelheid bruin/grijskleurige vloeistof aanwezig was van ongeveer 12 centimeter hoogte. Door personeel van de brandweer werd door middel van een Gasalert Max XT meter de aanwezigheid van giftige stoffen in de container gemeten. Bij deze metingen bleek dat er bij beroering van de vloeistof in de ongevalscontainer concentraties van het giftige zwavelwaterstof / waterstofsulfide (H2S) tot een concentratie van 69 PPM vrijkwamen. (I, blz. 713-720)
Op 11 november 2010 werd aangevangen met een forensisch technisch vervolgonderzoek. Tijdens het onderzoek bleek in de ongevalscontainer nog steeds een hoeveelheid vloeistof aanwezig met een maximaal vloeistofniveau van 11 centimeter. Door medewerkers van het NFI werden in de ongevalscontainer op drie verschillende hoogtes metingen verricht terwijl de aanwezige vloeistof opzettelijk in beweging werd gebracht. Bij deze simulatie werd het vrijkomen van waterstofsulfide (H2S) geconstateerd. (I, blz. 766-769)
Op 25 november 2010 werd een forensisch technisch vervolgonderzoek ingesteld. Tijdens het onderzoek werd de ongevalscontainer losgekoppeld van de waterzuiveringsinstallatie en uit de loods gereden. Direct na het in beweging komen van de ongevalscontainer kwam een zeer sterke rotte eierenlucht vrij in de loods. Nadat deze container boven een gesloten rioolsysteem op het bedrijfsterrein was geplaatst, werd de vloeistof in de ongevalscontainer afgelaten. Hierbij werd wederom door brandweerpersoneel een concentratie van zwavelwaterstof / waterstofsulfide (H2S) gemeten. (I, blz. 787-789)
Door het NFI zijn monsters genomen van het water/slib uit de verschillende onderdelen van de waterzuivering en onderzocht. Daarnaast heeft ALcontrol monsters uit de hele installatie onderzocht. Uit de analyses van het NFI en ALcontrol blijkt dat de onderzochte monsters van de DAF, de verblijftijdcontainer (Rb: zijnde de ongevalscontainer) en bassin 3 zwavel, (organische) zwavelverbindingen en sulfide bevatten. In de monsters van de DAF, slibcontainer en bassin 2 is sulfaat aangetoond. Zowel de zwavelverbindingen, de sulfide, als het sulfaat kunnen een relatie hebben met het incident. (I, blz. 1024)
De rechtbank komt op basis van voornoemde deskundigenonderzoeken tot de conclusie dat de drie slachtoffers zijn overleden aan de gevolgen van het inademen van zwavelwaterstof-gas.
Zwavelwaterstofgas.
In het rapport van het NFI van 31 mei 2011 wordt de werking van de zuiveringsinstallatie beschreven. Bij waterzuiveringsinstallaties kan zwavelwaterstof vrijkomen door de aanvoer van zwavelwaterstofhoudend afvalwater. Zwavelwaterstof lost op in water. Er is een aantal factoren die van belang zijn voor het vrijkomen van zwavelwaterstof uit water. De oplosbaarheid van zwavelwaterstof in water is lager bij een hogere temperatuur. Het gevolg is dat bij een hogere temperatuur van het water er meer zwavelwaterstof vrij kan komen. Bij beroering van het water wordt het grensvlak tussen water en lucht groter en kan er meer zwavelwaterstof vrijkomen. De zuurgraad van het water heeft invloed op de mate waarin zwavelwaterstof geïoniseerd voorkomt in water. In zuur water (lage pH) is zwavelwaterstof weinig geïoniseerd en dan kan er meer gas vrijkomen dan in geval van een neutrale zuurgraad. (II, blz. 1019)
Verder blijkt uit het rapport van het NFI van de gezondheidsrisico’s van zwavelwaterstof. Zwavelwaterstof is een kleurloos gas met een sterke geur van rotte eieren en is zwaarder dan lucht. De effecten van zwavelwaterstof bij mensen kunnen, afhankelijk van concentratie en blootstellingduur, variëren van irritatie van de ogen, longfunctieschade, neurologische veranderingen, longoedeem, tot flauwvallen en haperen van de ademhaling. Dit laatste maakt zwavelwaterstof volgens het NFI erg gevaarlijk. (I, blz. 1019)
De schuldvraag.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan dood door schuld van drie van haar werknemers. De rechtbank stelt daartoe op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Verdachte is een besloten vennootschap die onderworpen is aan veiligheidsregels zoals die onder meer voortvloeien uit de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandigheden-besluit. De rechtbank stelt vast dat sprake was van een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1, derde lid onder g van de Arbeidsomstandighedenwet en van werkgever en werknemers in de zin van artikel 1, eerste lid, onder a en b, van de Arbeidsomstandighedenwet. Werknemers hebben recht op een veilige en gezonde werkplek. De verantwoordelijkheid voor een werkplek ligt primair bij de werkgever. De werkgever is verplicht om een goed arbobeleid gericht op de bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers te voeren. (II, blz. 2, 5)
Vaststaat dat verdachte de waterzuiveringsinstallatie opgericht en in werking had zonder dat deze vergund was. Er was zelfs geen vergunningaanvraag ingediend om deze installatie te legaliseren. (I, blz. 503)
Verdachte had geen onderzoek gedaan en geen inventarisatie verricht naar de mogelijke risico’s en gevaren met betrekking tot de waterzuiveringsinstallatie. De getuige [getuige 5]: “Bij ons, [verdachte], waren er geen risico’s bekend. Wij zijn ook nooit geattendeerd op eventuele gevaren”. (I, blz. 1238) De getuige [getuige 6]: “De eventuele gevaren, die kunnen kleven aan het zuiveren van verontreinigd water, zijn me niet bekend. Deze zijn me nooit verteld bij het bedrijf. Ik ben bedrijfshulpverlener bij het bedrijf.” (I, blz. 1171) De getuige [getuige 3] bij de rechter-commissaris: “De waterzuiveringsinstallatie in de loods van [verdachte] bestond uit losse onderdelen, het begon met een opstelling van een RO, die onder tijdsdruk gerealiseerd moest worden. Vervolgens is een UF filter aangebouwd en daarna nog een DAF installatie. Het waren op zichzelf staande onderdelen die niet met elkaar communiceerden en geen geheel vormden. Deels lagen slangen en kabels op de grond. Als ik zeg dat er concessies zijn gedaan aan de veiligheid dan bedoel ik daarmee dat dit inherent is aan de tijdelijke situatie.” (V, blz. 1-3)
Verdachte had geen op schrift gestelde Risico Inventarisatie en -Evaluatie (RI&E) waarin de risico’s en gevaren van het werk worden beschreven. Wel had verdachte een RI&E rapport [verdachte] van juni 2005 (met een update uit 2008) waarin de risico’s bij het werken met mest zijn beschreven: Bij mesthopen risico op blootstelling aan mestgassen. Door het zwavelwaterstofgas bestaat een gevaar voor acute vergiftiging. (II, bijlage 2, blz. 35)
Ook had verdachte geen nood en/of calamiteitenplan voor de installatie. De getuige [getuige 4], operationeel manager bij [verdachte]: “In het bedrijfsnoodplan zat nog geen plan voor de waterzuiveringsinstallatie. “(I, blz. 1221)
De rechtbank stelt vast dat verdachte geen metingen had verricht om gevaren vast te stellen en geen doeltreffende veiligheidsmaatregelen had genomen, opdat de ruimte zonder gevaren kon worden betreden. De getuige [getuige 2]: “Er zijn in de loods bij mijn weten geen luchtmetingen verricht. Ik heb het nooit gezien. Bij [verdachte] had ik geen H2S meter bij me.” (I, blz. 1154, 1201) De getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris: “Ik ben werkzaam als veiligheidsmedewerker bij opleidingscentrum LOCC. LOCC heeft ARBO gerelateerde opleidingen op het gebied van BHV en VCA verzorgd aan [verdachte]. BHV behoort tot de verantwoordelijkheden van de werkgever en ziet op bedrijfshulpverlening. Ik ben bekend met de gevaren van H2S met betrekking tot de waterzuiveringsinstallatie in de loods, ik heb dit ook met [slachtoffer 2] besproken. Ik heb mijn verwondering uitgesproken tegen [slachtoffer 2], dat hield verband met de omstandigheid dat het eerste bassin niet werd belucht. Ik heb toen gezegd van je zit als het ware in een niet beluchte situatie te werken met risico’s op de vorming van H2S. Het water werd van het eerste bassin naar het derde bassin gepompt en van daaruit naar de loods. Gaandeweg ontsnapt er wel enige H2S, maar de risico’s die blijven bestaan. Ik heb toen gekeken naar de arbeidsomstandigheden in de loods en dat was met name gericht op het vrijkomen van H2S. Ik heb kenbaar gemaakt dat ik vond dat er filterbusmaskers aanwezig moesten zijn bij werkzaamheden met de waterzuiverings-installatie. Die waren er niet. Ik heb vaker tegen [slachtoffer 2] gezegd dat ik echt vond dat ze alle veiligheidsmaterialen moesten gebruiken bij alle werkzaamheden aan de hele waterzuiveringsinstallatie zoals die stond opgesteld. Zeker in een proefopstelling als de onderhavige installatie waarbij je niet alle risico’s kent.” (III, blz. 1, 2)
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat verdachte bekend was met de gevaren van H2S en dat zij kon vermoeden dat de atmosfeer in de installatie zwavel-waterstof kon bevatten, dat daardoor gevaar voor bedwelming of vergiftiging kon ontstaan. Dit blijkt ook uit het onderzoek van de Arbeidsinspectie en het rapport van het NFI: De composthopen op het terrein van [verdachte] waren tot wel 9 meter hoog. Hierdoor is het mogelijk dat er zuurstofloze omstandigheden ontstaan en er bij het composteren zwavelwaterstof wordt gevormd. Het is daarom mogelijk dat met het percolaat van de composteerinrichting zwavelwaterstof wordt afgevoerd naar de bassins. (I, blz. 1022 en II, blz. 23) Bovendien hebben op 29 september 2010 medewerkers van het bureau Milieu-metingen van de Provincie Noord-Brabant geurmetingen uitgevoerd op de inrichting van [verdachte] en geconstateerd dat het afvalwater in de bassins een sterke geur (mest/percolaatgeur) verspreidde dat werd omschreven als een H2S geur. In de geurmonsters van het afvalwater-bassin werd H2S (waterstofsulfide) concentratie aangetroffen. Op 4 oktober 2010 omstreeks 09.30 uur werd de heer [getuige 5] van [verdachte] hierover geïnformeerd. (I, blz. 445-446, 509-510)
De rechtbank stelt verder vast dat de werknemers niet doeltreffend waren ingelicht over de te verrichten werkzaamheden en de daaraan verboden risico’s. Verdachte had haar werknemers geen instructies gegeven ten aanzien van het werken aan en/of nabij de waterzuiveringsinstallatie. De getuige [getuige 4]: “Ik wist niet wat er moest gebeuren in of met de ongevalscontainer. Ik wist niets van het overlopen van de ongevalscontainer in het weekend voor het ongeval. Ik denk dat ze de ongevalscontainer leeg gezogen hebben. Volgens mij zijn er geen risico’s verbonden aan het leegzuigen van zo’n container en kan er niets gebeuren bij dit soort werkzaamheden. Het is mij niet bekend dat daar gassen bij vrij zouden kunnen komen. Ik weet niet bij welke gelegenheden de container leeg wordt gemaakt en ik heb er geen idee van hoe vaak die al leeg is gemaakt.” (I, blz. 1218, 1219) De getuige [getuige 5]: “Ik heb geen idee wat er die dag (4 oktober 2010) voor werkzaamheden in of nabij de waterzuiveringsinstallatie verricht moesten worden.” (I, blz. 1238) De getuige [getuige 2]: “Op 4 oktober 2010 vanaf 10.30 uur liepen [slachtoffer 1] en de Poolse werknemer rond in de loods. Ik wist niet wat ze aan het doen waren. Ik weet niet waarom [slachtoffer 1] of de Poolse werknemer in de container aanwezig waren. Ik heb het er met [slachtoffer 1] vaak over gehad om nooit in een container te gaan.” (I, blz. 1153, 1154)
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de veiligheid binnen het bedrijf van verdachte ernstig tekort schoot. Er was onvoldoende voorlichting gegeven aan de werknemers met betrekking tot de werkzaamheden aan de waterzuiveringsinstallatie. Er werd onvoldoende toezicht gehouden op de werkzaamheden aan de waterzuiveringsinstallatie. Verdachte heeft geen maatregelen genomen om te voorkomen dat de ongevalscontainer betreden kon worden. Er werden geen metingen verricht om eventuele gevaren vast te stellen, terwijl verdachte bekend was dat er H2S was gemeten in de bassins op het terrein. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het dood van de slachtoffers [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] aan de schuld van verdachte is te wijten. Immers verdachte had op de hoogte moeten zijn van de gevaren die zich in de waterzuiveringsinstallatie zouden kunnen voordoen en had hiervoor afdoende maatregelen moeten nemen. Zij is hierin in ernstige mate tekort geschoten. Door op een dergelijke wijze om te gaan met de veiligheid van de werknemers heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld.
Medeplegen.
Aan een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met [medeverdachte], gericht op het laten verrichten van werkzaamheden aan de waterzuiveringsinstallatie door [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] is niet gebleken. Verdachte zal dan ook in zoverre van dit feit dienen te worden vrijgesproken. Voor wat betreft het tenlastegelegde aspect dat verdachte (tezamen en in vereniging met [medeverdachte]) deze installatie door genoemde personen (onbeschermd) heeft laten betreden geldt het volgende.
Voor zover dit “betreden” letterlijk beziet het beslissen over de toegang van de loods met de installatie, ligt de zeggenschap en ook de primaire verantwoordelijkheid daarover volledig bij verdachte als eigenaar van de loods en de installatie en niet bij [medeverdachte], nu niet is gebleken dat [medeverdachte] voornoemde personen opdracht heeft gegeven tot het betreden van die ruimte.
Voor zover de tenlastelegging behelst dat niet alleen verdachte maar ook [medeverdachte] verantwoordelijk wordt gehouden voor het feit dat dit betreden niet geschiedde met inachtneming van de noodzakelijke instructies en veiligheidsmaatregelen gaat het in feite - zoals door de officier van justitie ter zitting is verwoord – om het niet naleven van een in de visie van de officier van justitie op [medeverdachte] rustende waarschuwingsplicht. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat het zandfilter en de ongevalscontainer niet is geleverd of geplaatst door [medeverdachte], en dat de aansluitingen van deze onderdelen niet door haar zijn vervaardigd en aangelegd. Het is verdachte zelf die deze onderdelen in de installatie heeft opgenomen. Voor deze onderdelen heeft [medeverdachte] niet het onderhoud op zich genomen. De omstandigheid dat [medeverdachte] zich jegens verdachte niet heeft verzet tegen het opnemen van deze onderdelen in de installatie acht de rechtbank onvoldoende om te komen tot de kwalificatie van medeplegen.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte voorts in strijd heeft gehandeld met de voorschriften gesteld in artikel 3, 5 en 8 van de Arbeidsomstandigheden-wet en artikel 3.5g van het Arbeidsomstandighedenbesluit.