In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 19 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X], de eiser, en de Vereniging van Eigenaren (VvE), de gedaagde. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.J.L.F.M. Schakenraad, vorderde dat de rechtbank zou verklaren dat het door de VvE gehanteerde systeem van reductie op de stookkosten in strijd is met de akte van splitsing en dat de besluiten tot vaststelling van de jaarlijkse stookkosten nietig zijn. De VvE, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.H.M. Swaneveld-Bakelaar, voerde verweer en stelde dat het reductiesysteem al vóór de splitsing werd gehanteerd en dat er geen strijd was met de splitsingsakte.
De rechtbank oordeelde dat de besluiten van de VvE tot vaststelling van de stookkosten in strijd zijn met de akte van splitsing, omdat de kosten van centrale verwarming niet naar evenredigheid van het verbruik worden omgeslagen. De rechtbank stelde vast dat de VvE meerdere besluiten had genomen die dit reductiesysteem handhaafden, en dat deze besluiten niet in overeenstemming waren met de bepalingen van de splitsingsakte. De rechtbank verwierp het verweer van de VvE dat de vordering van [X] verjaard was, omdat de VvE door jaarlijks de afrekeningen vast te stellen telkens opnieuw een besluit in strijd met de splitsingsakte nam.
De rechtbank verklaarde voor recht dat het reductiesysteem nietig is en dat de besluiten tot vaststelling van de afrekening van de stookkosten, genomen op of na 1 januari 2008, eveneens nietig zijn. De VvE werd veroordeeld om de afrekeningen opnieuw vast te stellen zonder reducties en om het teveel betaalde aan [X] te vergoeden, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens werd de VvE veroordeeld in de proceskosten van [X]. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. I.L. Rijnbout.