ECLI:NL:RBOBR:2014:1259

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 maart 2014
Publicatiedatum
20 maart 2014
Zaaknummer
01/821258-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. T. van de Woestijne
  • mr. drs. W.A.F. Damen
  • mr. H.H.E. Boomgaart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onvoorzichtig rijgedrag

Op 21 maart 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 16 april 2013 in Eindhoven betrokken was bij een verkeersongeval. De verdachte, als bestuurder van een motorrijtuig, heeft zich zodanig onvoorzichtig en onoplettend gedragen dat zij een fietser, genaamd [slachtoffer], heeft aangereden. Het ongeval vond plaats op de Halsterweg, waar de verdachte met haar auto over de fietsstrook reed en de fietser aanreed, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer, waaronder een schedelbasisfractuur en andere ernstige verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte schuldig is aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat zij niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen bij het rijden op een weg waar ook fietsers aanwezig waren.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en een geldboete van € 1.000,- opgelegd, waarvan € 500,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is de verdachte voor drie maanden ontzegd de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen, eveneens voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de gevolgen voor het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar spijt over het gebeurde en het feit dat zij sindsdien geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgelegde straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/821258-13
Datum uitspraak: 21 maart 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te[geboorteplaats] op [1958],
wonende te [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 maart 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 februari 2014.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 7 maart 2014 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 16 april 2013 te Eindhoven als verkeersdeelnemer, te weten als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Halsterweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
(zonder noodzaak) met het door haar bestuurde motorrijtuig geheel of gedeeltelijk te rijden over de direct naast de rijbaan gelegen fietsstrook, en/of met constante snelheid en/of zonder vaart te verminderen en/of zonder uit te wijken een op die fietsstrook fietsende, althans zich bevindende fietser, (aan de achterzijde) aan te rijden
waardoor die fietser (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten
schedelbasisfractuur en/of communicatieve os nasale fractuur en/of frontale
sinus fractuur bdz en/of mediale lamina papyrasea fractuur bdz en/of orbitadak
fractuur bdz en/of contusie haarden frontaal met luchtbelletjes intracanieel,
of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 16 april 2013 te Eindhoven als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Hastelweg,
(zonder noodzaak) met het door haar bestuurde motorrijtuig geheel of gedeeltelijk heeft gereden over de direct naast de rijbaan gelegen fietsstrook, en/of met constante snelheid en/of zonder vaart te minderen en/of zonder uit te wijken een op die fietsstrook fietsende, althans zich bevindende fietser, (aan de achterzijde) heeft aangereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding. [1]
Op 16 april 2013 vindt te Eindhoven op de Hastelweg een verkeersongeval plaats tussen verdachte die een motorrijtuig, een personenauto, bestuurt, en[slachtoffer], een fietser. [2]
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde bewezen, te weten dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden, waardoor zij een fietser, [slachtoffer], heeft aangereden ten gevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft bepleit dat vanwege gebrekkig en onzorgvuldig politieonderzoek, dat niet voldoet aan de eisen van de Aanwijzing Verkeersongevallen, de feitelijke toedracht van het ongeval niet kan worden vastgesteld. Niet is gebleken dat verdachte een verkeersovertreding heeft begaan en onduidelijk is of zij het slachtoffer op enig moment had moeten opmerken. Voorts heeft de raadsvrouwe bepleit dat de verklaringen van de getuigen[getuige 1] en [getuige 2] niet als bewijsmiddel kunnen dienen, omdat deze verklaringen onbetrouwbaar zijn. Volgens de raadsvrouwe dient verdachte van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank gaat eerst in op de stelling van de raadsvrouwe dat de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] niet betrouwbaar kunnen zijn. Anders dan de raadsvrouw, acht de rechtbank de verklaringen van beide getuigen wel betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Beide getuigen hebben verklaard dat zij het ongeval hebben waargenomen en hebben daar een verklaring over afgelegd. Zij zaten beiden in een auto achter het voertuig van verdachte. De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van het door de verdediging ingebrachte rapport [3] . De rechtbank overweegt daarbij in het bijzonder dat het een algemene ervaringsregel is dat je bij normale omstandigheden door een autoruit heen kunt kijken en ook aldus kunt waarnemen wat voor die auto gebeurt. Dat (en waarom) dit in dit geval anders zou zijn is door de verdediging niet concreet onderbouwd en acht de rechtbank evenmin om een andere reden aannemelijk geworden. Uit het door de verdediging ingebrachte rapport volgt het in elk geval niet, temeer omdat verdachte als enige persoon aanwezig was in de auto, en er dus (verder) niemand het (door)zicht door de auto beperkte/belemmerde.
Bij beantwoording van de vraag of verdachte zodanig aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gehandeld dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, dient gekeken te worden naar het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Aansluitend dient te worden beoordeeld of het letsel valt binnen de delictsomschrijving.
De rechtbank stelt, voor wat betreft de feitelijke gang van zaken, het volgende vast.
Op dinsdag 16 april 2013, omstreeks 14.00 uur reed getuige [getuige 1] als bestuurder samen met zijn vrouw ([getuige 2]) in zijn auto over de Hastelweg te Eindhoven. Het was droog weer en het zicht was uitstekend. Voor hem reed een grijskleurige Opel Corsa met vermoedelijk [kenteken]. Hij zag dat de bestuurster van deze auto uitweek naar de rechterkant van de weg, waardoor zij met de helft van haar auto over de fietsstrook van de weg reed. Volgens getuige[getuige 1] maakte de bestuurster geen enkele beweging om weer van de fietsstrook af te komen. Zij reed met haar auto grotendeels op die fietsstrook. [getuige 1] zag dat er daar twee mannen achter elkaar fietsten, in dezelfde richting als de auto. De auto minderde geen snelheid en reed volgens deze getuige ongeveer 50 kilometer per uur. Hij zag dat de vrouw door bleef rijden over de fietsstrook en op een gegeven moment de achterste fietser aanreed. Hierdoor rolde de fietser tot over de helft van de auto en hij viel vanaf het dak, rechts naast de auto. [getuige 1]heeft voorts verklaard dat de bestuurster van de Opel pas ging remmen op het moment dat de fietser naast de auto viel. [4]
Getuige [getuige 2] heeft op hoofdlijnen gelijkluidend verklaard. Zij zag de grijze Opel Corsa voor haar en haar man (getuige[getuige 1]) rijden. Deze auto slingerde over de weg en reed over de fietsstrook. Zij zag dat in dezelfde richting een fietser reed. De auto reed achter deze fietser en zij zag dat de auto tegen de fietser aanreed. Zij zag de fietser over de auto vallen en rechts naast de auto ten val komen op de grond. [5]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zij met haar autowiel over de stippellijn van de fietsstrook heeft gereden. [6]
De rechtbank verwerpt hetgeen de verdediging heeft aangevoerd dat [slachtoffer] mogelijk de weg is opgeschoten of van een andere richting kwam, omdat beide getuigen hebben verklaard dat zij duidelijk hebben gezien dat de aangereden fietser in dezelfde richting fietste als de auto van verdachte reed en dat zij de fietser aansluitend van achteren aanreed.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte met haar personenauto zonder enige noodzaak over de direct naast de rijbaan gelegen fietsstrook is gaan rijden en daarbij, zonder vaart te minderen, een fietser [slachtoffer]) heeft aangereden. Door als bestuurder van een personenauto op dat gedeelte van de weg te gaan rijden, diende verdachte rekening te houden met mogelijk langzamer rijdend verkeer. Naar aard en wegmarkering vraagt het met een auto rijden op een fiets(suggestie)strook extra oplettendheid en voorzichtigheid. Zij heeft onoplettend gehandeld door de (beide) fietsers voor haar op dat gedeelte van de weg in het geheel niet op te merken en met onverminderde snelheid de achterste fietser aan te rijden.
Door dit geheel aan feitelijk onvoorzichtig en onoplettend (rij)gedrag heeft verdachte, in aanmerkelijke mate onvoorzichtig en onoplettend gehandeld, zodat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet.
Ten aanzien van het letsel overweegt de rechtbank als volgt.
[slachtoffer] is na het ongeval opgenomen op de Intensive Care in het ziekenhuis. Traumascreening toonde een schedelbasisfractuur, communicatieve os nasale fractuur, frontale sinus fractuur bdz (ventraal en dorsaal), mediale lamina papyerasea fractuur bdz, orbitadak fractuur bdz, contusie haarden frontaal met luchtbelletjes intracranieel. [7]
De rechtbank kwalificeert dit opgelopen letsel als zwaar lichamelijk letsel, te meer nu het slachtoffer twee maanden na het ongeval nog altijd onder behandeling van het ziekenhuis stond, mogelijk nog een operatie nodig heeft en sprake is van een blijvende verandering van zijn aangezicht vanwege de ongelijke stand van zijn oogkassen. [8]
De stelling van de verdediging dat het door [slachtoffer] opgelopen letsel op een andere manier veroorzaakt zou zijn dan de hierboven vastgestelde toedracht, acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk. Het is juist dat niet valt vast te stellen of de vastgestelde verwondingen aan de het gezicht van [slachtoffer] zijn veroorzaakt door de eerste botsing van hem met de (voorruit van de) auto van verdachte, en/of dat dit letsel is veroorzaakt tijdens de daaropvolgende buiteling van[slachtoffer] over de auto en/of zijn val op straat. Het antwoord op die vraag is echter niet van belang: in beide gevallen is het letsel het directe gevolg van het onoplettende en onvoorzichtige rijgedrag van verdachte.
Gelet op de vorenstaande overwegingen omtrent het bewijs kan de stelling van de verdediging dat de politie niet heeft gehandeld conform voornoemde Aanwijzing, waarin zou zijn voorgeschreven dat bij ongevallen als het onderhavige nader onderzoek dient plaats te vinden, verdachte niet baten.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 16 april 2013 te Eindhoven als verkeersdeelnemer, te weten als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Halsterweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
zonder noodzaak, met het door haar bestuurde motorrijtuig gedeeltelijk te rijden over de direct naast de rijbaan gelegen fietsstrook, zonder uit te wijken een op die fietsstrook fietsende fietser, aan de achterzijde aan te rijden
waardoor die fietser genaamd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten
schedelbasisfractuur en communicatieve os nasale fractuur en frontale sinus fractuur bdz en mediale lamina papyrasea fractuur bdz en orbitadak fractuur bdz en contusie haarden frontaal met luchtbelletjes intracanieel, werd toegebracht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de verdachte ten aanzien van het primair tenlastegelegde zal veroordelen tot een voorwaardelijke geldboete van € 1000,- te vervangen door 20 dagen hechtenis met een proeftijd voor de duur van twee jaren, en verder een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot besturen van motorrijtuigen van drie maanden met een proeftijd voor de duur van twee jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van een eventueel op te leggen straf vanwege de door haar bepleite integrale vrijspraak.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank heeft daar bij allereerst aansluiting gezocht bij de geldende oriëntatiepunten ter zake art. 6 van de Wegenverkeerswet.
Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder haar draagkracht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft door aanzienlijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag een verkeersongeval veroorzaakt waarbij zij met haar auto een fietser heeft aangereden. Deze fietser heeft daardoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Ook anders heeft het ongeval grote gevolgen voor het slachtoffer gehad. Zo is het aangezicht van het slachtoffer blijvend veranderd. Verder heeft hij langere tijd zijn werk niet op de gebruikelijke manier kunnen doen.
De rechtbank houdt er rekening mee dat het ongeval tevens op verdachte een grote impact heeft gehad, in die zin dat ook zij aan het ongeval gezondheidsklachten heeft overgehouden.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat sinds het tijdstip waarop het door haar gepleegde strafbare feit heeft plaatsgehad, geruime tijd is verstreken, terwijl verdachte voor zover thans bekend in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. Verder weegt de rechtbank mee dat verdachte oprecht spijt heeft van het gebeurde. Ook heeft zij na het feit een aantal maal contact gezocht met (familie van) het slachtoffer om te informeren naar diens herstel.
De rechtbank zal, alles afwegende, een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde geheel voorwaardelijke straf de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank zal de geldboete gedeeltelijk voorwaardelijk opleggen. De ontzegging van de rijbevoegdheid zal geheel voorwaardelijk worden opgelegd. Dit om verdachte er van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen
14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en
6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
primair
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen en/of maatregel(en).
T.a.v. primair:
* Geldboete van EUR 1000,00subsidiair 20 dagen hechtenis
waarvan EUR 500,00
subsidiair 10 dagen hechtenis
voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren.
* Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen(bromfietsen daaronder
begrepen) voor de duur van
3 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. van de Woestijne, voorzitter,
mr. drs. W.A.F. Damen en mr. H.H.E. Boomgaart, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.A.M. Balemans, griffier,
en is uitgesproken op 21 maart 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, afdeling Eindhoven Stratum, genummerd PL2207 2013051094-1, hierna PV.
2.PV, proces-verbaal aanrijding misdrijf, p. 2-7.
3.Baan Hofman, ongevallenanalyse, rapport 140301, d.d. 6 maart 2014.
4.PV, proces-verbaal verhoor getuige[getuige 1], p. 36-38.
5.PV, proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2], p. 39-40.
6.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 7 maart 2014
7.PV, medische informatie betreffende [slachtoffer],p.18.
8.PV, proces-verbaal, p. 6.