ECLI:NL:RBOBR:2014:1239

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 maart 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
2453975 \ CV EXPL 13-13883
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake arbeidsovereenkomst en vakantiebijslag tussen werkneemster en De Hoijse Hoeve

In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, gaat het om een geschil tussen een werkneemster en haar werkgever, De Hoijse Hoeve, over de betaling van loon en vakantiebijslag. De werkneemster, die sinds 2005 in dienst was, vordert betaling van achterstallig salaris en vakantiegeld, terwijl de werkgever zich beroept op een all-in salaris en stelt dat de werkneemster onterecht snipperuren heeft opgevoerd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst na de schorsing van de werkneemster in januari 2013 is blijven voortbestaan. De rechter oordeelt dat de werkneemster recht heeft op doorbetaling van loon, ook al heeft zij geen arbeid verricht door toedoen van de werkgever. De kantonrechter heeft de maanden september tot en met november 2012 als representatieve maanden aangemerkt voor de berekening van de arbeidsomvang, wat resulteert in een gemiddeld aantal uren dat de werkneemster heeft gewerkt. De rechter heeft ook de vraag behandeld of de werkneemster recht heeft op vakantiedagen en vakantiebijslag, en oordeelt dat de werkgever niet kan aantonen dat er een all-in salaris is afgesproken dat deze vergoedingen dekt. De kantonrechter heeft de zaak verwezen naar de rolzitting voor verdere uitlatingen van partijen over de vakantiedagen en de vraag of er sprake is van een all-in salaris. De beslissing in reconventie is aangehouden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zaaknummer: 2453975 \ CV EXPL 13-13883
Kanton Eindhoven
Zaaknummer: 2453975 \ CV EXPL 13-13883
Vonnis van 27 maart 2014
in de zaak van:
[werkneemster],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. L. Proenings,
t e g e n
[werkgever], handelend onder de naam De Hoijse Hoeve Restaurant & Pannenkoekenhuis,
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. J.J. Poppe.
Partijen worden hierna [werkneemster]” en “[werkgever]” genoemd.

1.Het verloop van het geding

1.1.
Dit blijkt uit het volgende:
de dagvaarding, met producties;
de conclusie van antwoord, tevens houdende een conclusie van eis in reconventie, met producties;
de rolbeslissing van 9 januari 2014 waarin is bepaald dat een comparitie van partijen zal worden gehouden en [werkneemster] een conclusie van antwoord in reconventie mag nemen;
e conclusie van antwoord in reconventie;
de aantekeningen van de griffier van de comparitie van partijen (hierna: de zitting) die op 14 februari 2014 gelijktijdig heeft plaatsgevonden met de mondelinge behandeling van het verzoek van [werkgever] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst (bij deze rechtbank bekend onder zaaknummer 2691146 \ EJ VERZ 14-16), ten behoeve van welke zitting [werkneemster] aanvullende stukken in het geding heeft gebracht die zowel aan de rechtbank als aan [werkgever] zijn toegezonden, met de aangehechte pleitaantekeningen van de gemachtigde van [werkgever].
1.2.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De feiten

In deze procedure kan in conventie en in reconventie van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan:
[werkneemster] is op 10 februari 2005 voor (een niet nader aangeduide) bepaalde tijd in dienst getreden van [werkgever] als administratief medewerkster (bij De Hoijse Hoeve Restaurant & Pannenkoekenhuis, hierna: De Hoijse Hoeve); met ingang van 10 februari 2010 is [werkneemster] voor onbepaalde tijd in dienst;
op de arbeidsovereenkomst is de Horeca-cao van toepassing;
de arbeidsovereenkomst vermeldt dat sprake is van een parttime dienstverband met gemiddeld 0 uren per week;
bij aanvang van het dienstverband bedroeg het salaris € 11,80 bruto per uur;
in september 2010 hebben partijen gesproken over een loonsverhoging en per oktober 2010 bedraagt het salaris € 15,55 bruto per uur;
vanaf november 2010 vermeldt [werkneemster] vakantie-uren op haar urenregistraties;
[werkgever] heeft het salaris van [werkneemster] vanaf november 2012 niet uitbetaald;
op 11 januari 2013 heeft [werkgever] [werkneemster] naar huis gestuurd;
[werkneemster] heeft [werkgever] bij aangetekende brief van 26 januari 2013 verzocht om tot betaling van het salaris van november en december 2012 (en de komende maanden) over te gaan en heeft aangegeven zich beschikbaar te houden voor werk;
[werkgever] heeft [werkneemster] bij aangetekend schrijven van 30 januari 2013 laten weten dat zolang niet tot een vergelijk wordt gekomen het niet mogelijk is dat [werkneemster] op kantoor komt werken.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[werkneemster] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat [werkneemster] bij De Hoijse Hoeve in dienst is voor 57,6 uur per maand, tegen een salaris van € 895,68 per maand te vermeerderen met emolumenten;
te bepalen dat [werkneemster] nog recht heeft op 172,81 vakantie-uren, althans een door de kantonrechter te bepalen aantal, zijnde de vakantie-uren vanaf de start van haar dienstverband tot november 2010;
te bepalen dat [werkneemster] nog recht heeft op 5,33 vakantie-uren, althans een door de kantonrechter te bepalen aantal, vanaf november 2010 tot en met december 2012;
[werkgever] te veroordelen tot afgifte van de correcte salarisspecificaties (en jaaropgaven) vanaf november 2012 tot op heden, te verstrekken binnen tien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag dat De Hoijse Hoeve na betekening van het vonnis in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen;
veroordeling van De Hoijse Hoeve tot betaling van:
€ 1.741,60 bruto, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag, wegens salaris over de maanden november en december 2012;
salaris vanaf 1 januari 2013 van € 895,68 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en overige emolumenten, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag, tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst op een rechtsgeldige wijze zal zijn geëindigd;
€ 3.354,22 bruto, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag, wegens vakantiegeld tot en met december 2012;
€ 539,47 bruto, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag, wegens de uren die [werkneemster] in opdracht van De Hoijse Hoeve voor Koninklijke Horeca Nederland werkzaam is geweest;
de wettelijke verhoging over sub e tot en met h op grond van artikel 7:625 BW, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag;
de wettelijke rente over sub e tot en met i vanaf de datum dat deze bedragen opeisbaar zijn, althans vanaf de datum van de dagvaarding, althans vanaf een door de kantonrechter te bepalen datum, tot aan de dag van algehele voldoening;
€ 908,11 netto, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag, wegens buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
de kosten van de procedure, waaronder de nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten als de proceskosten niet binnen veertien dagen na het te wijzen vonnis worden betaald.
[werkneemster] legt daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
[werkneemster] werkt op basis van een nulurencontract en werkt het laatste jaar structureel tussen de 55 en 60 uur per maand. Vanaf medio januari 2013 heeft [werkgever] geweigerd [werkneemster] toegang tot het werk te verschaffen. Ook heeft [werkgever] de gewerkte uren in de maanden november en december 2012 niet uitbetaald. [werkgever] is, nu de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is geëindigd, vanaf januari 2013 betaling van loon verschuldigd ter hoogte van een arbeidsomvang van 57,6 uur per maand op basis van het rechtsvermoeden conform artikel 7:610b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Dit resulteert bij een bruto uurloon van € 15,55 in een aanspraak van € 895,68 bruto per maand, te vermeerderen met emolumenten.
Vakantiegeld waarop [werkneemster] op grond van artikel 15 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (hierna: Wmm) recht heeft, heeft [werkneemster] nooit uitbetaald gekregen.
Vakantiedagen waarop [werkneemster] op grond van artikel 7:634 BW en de Horeca-cao recht heeft, heeft zij tot november 2010 niet kunnen opnemen. Dit betreft 172,81 uren. Ook heeft
[werkneemster] nog recht op 5,33 vakantie-uren vanaf november 2010 tot en met december 2012.
[werkneemster] heeft in opdracht van De Hoijse Hoeve in 2010, 2011 en 2012 in totaal 29,5 uur als ambtelijk secretaris voor Koninklijke Horeca Nederland (hierna: KHN) gewerkt.
De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten baseert [werkneemster] op artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
3.2.
[werkgever] voert, zakelijk weergegeven, het volgende verweer.
Primair geldt het adagium ‘geen arbeid, geen loon’ (artikel 7:627 BW). [werkgever] heeft [werkneemster] vanwege haar ontoelaatbare handelen moeten schorsen. [werkneemster] heeft een flexibel contract met een all-in salaris. Op enig moment bleek aan [werkgever] dat [werkneemster] ten onrechte een groot aantal snipperuren tussen de reguliere uren op haar urenregistratie vermeldde. Omdat deze uren in de cumulatieven nauwelijks opvielen, zijn ook de snipperuren aan [werkneemster] uitbetaald. Toen [werkgever] dit ontdekte en hierover aan [werkneemster] vragen heeft gesteld, heeft hij de betalingen aan [werkneemster] aangehouden/stopgezet en haar per medio januari 2013 geschorst voor haar werkzaamheden.
Subsidiair geldt dat de gemiddelde arbeidsomvang niet 57,6 uren, maar 41 uren per maand bedraagt. De representatieve periode moet langer zijn dan drie maanden.
Gezien het all-in salaris heeft [werkneemster] geen recht op uitbetaling van vakantiegeld en vakantiedagen omdat met het all-in salaris die bedragen al zijn betaald.
Betaling van de uren voor KHN heeft [werkgever] eerst aangehouden en vervolgens verrekend met een deel van de snipperuren die [werkneemster] ten onrechte heeft opgevoerd en door [werkgever] onverschuldigd zijn betaald. 120 snipperuren zijn verrekend met de KHN-uren en de gewerkte uren in november en december 2012. Na verrekening zijn over januari 2013 24,75 uren uitbetaald. Er staan nog 36 ten onrechte opgevoerde snipperuren open.
De buitengerechtelijke incassokosten moeten worden afgewezen omdat de gemachtigde van [werkneemster] maar een paar brieven heeft gestuurd.
in reconventie
3.3.
[werkgever] vordert [werkneemster] te veroordelen tot betaling van € 12.264,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf maart 2013 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [werkneemster] in de kosten van de procedure, waaronder de nakosten.
[werkgever] legt daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
Door het handelen van [werkneemster] zat De Hoijse Hoeve van het ene op het andere moment zonder een administratief medewerkster. Eerst heeft het accountantskantoor een deel van de administratieve werkzaamheden verricht waarvoor een bedrag van € 4.185,00 in rekening is gebracht. Vervolgens heeft [werkgever] hiervoor een werknemer in dienst genomen. De loonkosten bedragen € 7.407,00. [werkgever] vordert deze kosten als schadevergoeding, vermeerderd met € 672,00 wegens 36 snipperuren uit 2011.
3.4.
[werkneemster] voert, zakelijk weergegeven, het volgende verweer.
[werkneemster] heeft niet onterecht snipperuren opgevoerd. Dat [werkneemster] vanaf november 2010 vakantiedagen heeft ingevuld op haar urenregistraties is conform de afspraak met [werkgever] in september 2010 dat het loon exclusief vakantiedagen en vakantiegeld is.
Als al onterecht snipperuren zijn opgevoerd, had dat niet tot schorsing van [werkneemster], maar tot overleg met haar moeten leiden. [werkneemster] heeft altijd uitstekend gefunctioneerd.
[werkneemster] heeft daarnaast geen 156 snipperuren opgenomen, terwijl [werkgever] dat aantal niet onderbouwt.
Een grondslag waarom [werkneemster] aansprakelijk zou zijn voor eventuele schade ontbreekt.
Kosten ter vervanging van [werkneemster] zijn het gevolg van de handelwijze van De Hoijse Hoeve en komen voor rekening en risico van De Hoijse Hoeve. Daarnaast betwist [werkneemster] dat er sprake is van schade. Uit niets volgt dat de accountant werkzaamheden heeft verricht ter vervanging van [werkneemster].
[werkneemster] concludeert tot afwijzing van de vordering van [werkgever] met veroordeling van [werkgever] in de kosten van de procedure, waaronder nakosten en wettelijke rente over de proceskosten.
in conventie en in reconventie
3.5.
De overige stellingen van partijen komen, voor zover van belang, onder de beoordeling aan de orde.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Bij de beoordeling van de vorderingen van [werkneemster] gaat de kantonrechter allereerst in op de schorsing van [werkneemster] in januari 2013 en de constatering dat [werkgever] [werkneemster] na dat moment niet meer heeft opgeroepen voor het verrichten van werkzaamheden. Ook heeft [werkgever] na dat moment, met uitzondering van 24,75 uren over januari 2013, geen betalingen meer aan [werkneemster] gedaan en is hij overgegaan tot verrekening van de aanspraken van [werkneemster] met de volgens [werkgever] ten onrechte door [werkneemster] geschreven snipperuren.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen na de schorsing per medio januari 2013 is blijven voortbestaan. Dat [werkgever] [werkneemster] niet meer heeft opgeroepen, maakt dat niet anders. Feit is dat [werkneemster] vanaf het moment van de schorsing geen werkzaamheden meer heeft verricht. Anders dan [werkgever] heeft aangevoerd brengt dit niet met zich mee dat [werkneemster] geen recht zou hebben op betaling van loon. Weliswaar is het uitgangspunt in de wet dat geen loon is verschuldigd als geen arbeid wordt verricht (artikel 7:627 BW), maar dat uitgangspunt geldt niet als de arbeid niet is verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen (artikel 7:628 BW). Zoals [werkneemster] tijdens de zitting terecht heeft aangevoerd, is het vaste rechtspraak dat het schorsen van een werknemer een oorzaak is die voor rekening van de werkgever komt, ongeacht de vraag of de werknemer aanleiding heeft gegeven tot de maatregel. Nu [werkneemster] zich onweersproken bereid heeft verklaard om arbeid te verrichten, heeft zij ook na de schorsing recht op doorbetaling van loon.
4.3.
Wat betreft de arbeidsomvang overweegt de kantonrechter dat partijen, nu zij een nulurencontract sloten, geen vast aantal door [werkneemster] te werken uren overeen zijn gekomen. In dat geval moet, zoals [werkneemster] heeft aangevoerd, worden aangesloten bij het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW. [werkneemster] heeft gesteld dat de maanden september, oktober en november 2012 moeten gelden als representatieve maanden. Volgens [werkneemster] is de maand december 2012 niet representatief omdat zij in die maand ziek is geweest en de ziekte-uren niet als gewerkte uren worden meegeteld. [werkgever] heeft niet weersproken dat de maand december 2012 niet representatief is en heeft onvoldoende aangevoerd om te beslissen om van een langere periode dan drie maanden uit te gaan. Naar het oordeel van de kantonrechter gelden daarom de maanden september tot en met november 2012 als representatieve maanden in de zin van artikel 7:610b BW. Dit resulteert, conform de urenspecificaties die als productie 12 bij dagvaarding in de procedure zijn gebracht in gemiddeld 57,6 uren per maand inclusief snipperuren en gemiddeld 52,9 uren per maand als de snipperuren buiten beschouwing worden gelaten.
4.4.
Partijen zijn het vervolgens niet eens over het antwoord op de vraag welke van de in de urenregistratie opgeschreven uren meetellen bij het bepalen van het rechtsvermoeden van de omvang van de arbeidsovereenkomst. Deze vraag ziet op de door [werkneemster] geschreven snipperuren en is behalve voor de vraag naar de omvang van de arbeidsovereenkomst ook relevant voor de meeste van de andere vorderingen van [werkneemster]. [werkgever] heeft immers aangevoerd dat partijen een all-in salaris hebben afgesproken waarin een vergoeding voor vakantiedagen en vakantiebijslag is inbegrepen. Volgens [werkgever] brengt dit met zich mee dat aan [werkneemster] geen afzonderlijke vergoeding voor vakantiedagen en vakantiebijslag toekomt omdat de vergoeding daarvoor al in het aan haar betaalde uurloon is inbegrepen en dat [werkgever] de betaling van (een deel van) het loon over de maanden november en december 2012 en de voor KHN gewerkte uren kon verrekenen met de tot dan toe ten onrechte uitbetaalde snipperuren. Ook kunnen de als snipperuren geschreven uren volgens [werkgever] niet meetellen bij het bepalen van de omvang van de arbeidsovereenkomst.
4.5.
[werkneemster] heeft weersproken dat partijen een all-in salaris hebben afgesproken. Zij heeft daarbij een beroep gedaan op de arbeidsovereenkomst waarin niet is opgenomen dat sprake is van een all-in salaris. Ook heeft zij een beroep gedaan op de Horeca-cao op grond waarvan zij, bij een fulltime dienstverband, recht heeft op 25 vakantiedagen. Ten slotte heeft [werkneemster] een beroep gedaan op de afspraken die zij in september 2010 met [werkgever] heeft gemaakt, waarbij [werkgever] heeft erkend dat zij naast uitbetaling van haar uurloon recht heeft op vakantiedagen en vakantiebijslag, aldus [werkneemster].
4.6.
Wat betreft het beroep van [werkneemster] op de tekst van de arbeidsovereenkomst geldt dat [werkgever] heeft aangevoerd dat er behalve de arbeidsovereenkomst die zowel door hem als door [werkneemster] in de procedure is gebracht nog meer arbeidsovereenkomsten zouden zijn tussen [werkneemster] en [werkgever], maar dat die arbeidsovereenkomsten niet meer aanwezig zijn. Wat er in die overeenkomsten zou staan ten aanzien van het gestelde all-in salaris en in hoeverre die overeenkomsten afwijken van het in de procedure gebrachte exemplaar van de overeenkomst kon [werkgever] desgevraagd tijdens de zitting echter niet aangeven. Ook heeft [werkgever], mede gezien de stelling van [werkneemster] dat er slechts één overeenkomst is, onvoldoende feitelijk aangevoerd wanneer die andere arbeidsovereenkomsten zouden zijn gesloten. Aan het gestelde bestaan van meerdere overeenkomsten gaat de kantonrechter daarom voorbij. Bovendien geldt dat als er al meerdere overeenkomsten zouden zijn geweest het in de risicosfeer van [werkgever] ligt dat hij deze arbeidsovereenkomsten nu niet in de procedure kan brengen.
4.7. De kantonrechter oordeelt vervolgens als volgt. Op grond van de wet (BW en Wmm) en de Horeca-cao heeft [werkneemster] – ook als oproepkracht – recht op vakantiedagen en vakantiebijslag. [werkgever] erkent dat recht, maar voert aan dat [werkneemster] daarvoor al is betaald doordat door betaling van het all-in salaris de vergoedingen voor vakantiedagen en vakantiebijslag aan haar vooruit zijn betaald. Het vooruitbetalen van de loonwaarde van vakantie, zoals in het door [werkgever] gestelde all-in salaris, kan op gespannen voet staan met artikel 7:639 lid 1 BW en artikel 7:640 lid 1 BW waaruit volgt dat de werknemer gedurende zijn vakantie recht op loon behoudt respectievelijk dat hij tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst geen afstand kan doen van zijn aanspraak op vakantie tegen schadevergoeding. Het doel van artikel 7:639 lid 1 BW is dat de werknemer tijdens zijn vakantie in een situatie wordt gebracht die qua beloning vergelijkbaar is met de situatie tijdens de gewerkte periodes, waarbij de recuperatiefunctie van de vakantiedagen van belang is. Vakantie moet worden opgenomen. Het vooruit betalen van de loonwaarde van opgebouwde vakantiedagen draagt het risico in zich dat vakantie niet wordt opgenomen omdat inmiddels de middelen daartoe ontbreken.
In dit verband is van belang het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof) van 16 maart 2006 met betrekking tot de uitleg van artikel 7 van richtlijn 93/104/EG (deze richtlijn is vervangen door richtlijn 2003/88/EG) van welke bepaling lid 1 - evenals artikel 7:639 lid 1 BW - ziet op het recht op vakantie met behoud van loon en lid 2 - evenals artikel 7:640 lid 1 BW - op het verbod op vervanging van vakantie door een financiële vergoeding, behalve bij beëindiging van het dienstverband. De kantonrechter is van oordeel dat de artikelen 7:639 lid 1 en 7:640 lid 1 BW richtlijnconform moeten worden uitgelegd. In voornoemd arrest van 16 maart 2006 heeft het Hof onder meer overwogen:
“59. Onverminderd gunstiger bepalingen in de zin van artikel 15 van de richtlijn, dient derhalve het moment waarop de betaling van het loon voor jaarlijkse vakantie moet plaatsvinden, zo te worden vastgelegd dat de werknemer tijdens deze vakantie in een situatie wordt geplaatst die qua beloning vergelijkbaar is met de situatie tijdens gewerkte periodes.
60. Ook dient er rekening mee te worden gehouden dat ingevolge artikel 7, lid 2, van de richtlijn de minimumperiode van de jaarlijkse vakantie met behoud van loon niet door een financiële vergoeding kan worden vervangen, behalve in geval van beëindiging van het dienstverband. Dit verbod dient te verzekeren dat de werknemer in normale omstandigheden in het belang van een doeltreffende bescherming van zijn veiligheid en gezondheid daadwerkelijke rust kan genieten (zie in die zin arrest BECTU, reeds aangehaald, punt 44, en arrest van 18 maart 2004, Merino Gómez, C-342/01, Jurispr. blz. I-2605, punt 30).
61. Een regeling zoals in de onderhavige prejudiciële vragen aan de orde is, kan leiden tot situaties waarin de minimumperiode van de jaarlijkse vakantie met behoud van loon door een financiële vergoeding wordt vervangen, zonder dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 7, lid 2, van de richtlijn.
(…)
63. Gelet op het vorenstaande moet op de eerste vraag in de zaken C-131/04 en C-257/04 en de vierde vraag in zaak C-257/04 worden geantwoord, dat artikel 7 van de richtlijn zich ertegen verzet dat de betaling van het loon voor de minimale jaarlijkse vakantie in de zin van deze bepaling geschiedt in gedeelten die, verspreid over het betrokken arbeidsjaar, samen met het loon voor verrichte arbeid worden uitgekeerd, en niet als uitkering uit hoofde van een bepaalde periode waarin de werknemer daadwerkelijk vakantie opneemt.
(…)
Conclusie
1. Artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/104/EG van de Raad van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, verzet zich ertegen dat een deel van het aan de werknemer voor verrichte arbeid betaalde loon de betaling van vakantieloon vertegenwoordigt, zonder dat de werknemer voor de jaarlijkse vakantie een betaling ontvangt bovenop die voor verrichte arbeid. Van dit recht kan niet bij overeenkomst worden afgeweken.
2. Artikel 7 van richtlijn 93/104 verzet zich ertegen dat de betaling van het loon voor de minimale jaarlijkse vakantie in de zin van deze bepaling geschiedt in gedeelten die, verspreid over het betrokken arbeidsjaar, samen met het loon voor verrichte arbeid worden uitgekeerd, en niet als uitkering uit hoofde van een bepaalde periode waarin de werknemer daadwerkelijk vakantie opneemt.
3. Artikel 7 van richtlijn 93/104 verzet zich er in beginsel niet tegen dat bedragen die op transparante en begrijpelijke wijze als loon voor de minimale jaarlijkse vakantie in de zin van die bepaling in de vorm van uitkeringen in gedeelten, verspreid over het betrokken arbeidsjaar, worden uitbetaald samen met het loon voor verrichte arbeid, worden verrekend met het loon voor een bepaalde vakantie die de werknemer daadwerkelijk opneemt.”
4.8.
De kantonrechter is van oordeel dat dit arrest van het Hof aldus moet worden begrepen dat gewaarborgd moet zijn dat de werknemer in verband met de rust- en recuperatiefunctie van vakantie in staat moet worden gesteld om zijn vakantie daadwerkelijk op te nemen en dat hij over de opgenomen vakantiedagen zijn loon behoudt. Artikel 7 van voornoemde richtlijn verzet zich tegen opname in een all-in uurloon van de loonwaarde van (opgebouwde) vakantiedagen. Uit het arrest van het Hof volgt naar het oordeel van de kantonrechter eveneens dat als de werkgever in strijd met de richtlijn een all-in loon heeft betaald dat deel van het loon dat betrekking heeft op de jaarlijkse minimumvakantie mag worden verrekend met de loonaanspraak die de werknemer heeft over de periode dat hij daadwerkelijk vakantie opneemt, mits over het betrokken arbeidsjaar de bedragen die zien op het loon voor de minimale jaarlijkse vakantie op transparante en begrijpelijke wijze worden uitbetaald samen met het loon voor verrichte arbeid.
4.9.
In de op dit arrest van Hof volgende Nederlandse jurisprudentie leidt de kantonrechter af dat in bijzondere gevallen een all-in salaris evenwel toelaatbaar wordt geacht.
4.10.
De kantonrechter stelt vast dat dat op de loonstroken van [werkneemster] niet staat vermeld welk gedeelte van het uitbetaalde loon ziet op vakantiedagen, vakantiebijslag en verrichte arbeid. Evenmin volgt dit uit de arbeidsovereenkomst met [werkneemster]. Daaruit volgt evenmin dat een all-in salaris is overeengekomen, in tegenstelling tot de arbeidsovereenkomsten met andere werknemers met een oproep- of nulurencontract waarin uitdrukkelijk staat vermeld dat het loon inclusief vakantierechten is.
4.11.
Het voorgaande is in deze procedure niet door partijen naar voren gebracht. Daarom ziet de kantonrechter aanleiding om partijen in de gelegenheid te stellen zich hierover alsnog uit te laten. Daarbij betrekt de kantonrechter dat indien een all-in salaris niet toelaatbaar zou zijn in dit geval het verweer van [werkgever] niet kan leiden tot afwijzing van de vorderingen van [werkneemster]. De zaak zal worden verwezen naar de rol opdat partijen zich kunnen uitlaten. De kantonrechter verzoekt partijen om zich eveneens uit te laten over de vraag in hoeverre [werkneemster] in het verleden vakantiedagen heeft opgenomen.
4.12.
Ten aanzien van de vakantiebijslag geldt het volgende. Het is mogelijk om af te wijken van het bepaalde in artikel 17 lid 1 Wmm dat de vakantiebijslag in de maand juni wordt uitbetaald. Zoals reeds geoordeeld, volgt niet uit de arbeidsovereenkomst met [werkneemster] dat de opgebouwde vakantiebijslag elke maand wordt uitbetaald. In zoverre is niet voldaan aan het vereiste van artikel 17 lid 2 Wmm. Gesteld noch gebleken is dat partijen dat afzonderlijk, bij aparte schriftelijke overeenkomst, zijn overeengekomen. Daarom is de kantonrechter van oordeel dat [werkneemster] nog recht heeft op vakantiebijslag. [werkneemster] stelt gemotiveerd dat zij uit hoofde daarvan nog recht heeft op € 3.354,22 bruto. Deze vordering zal worden toegewezen.
4.13.
Iedere verdere beslissing in conventie zal worden aangehouden. De kantonrechter overweegt in dit vonnis nog wel dat [werkneemster] tijdens de zitting heeft verklaard dat zij, anders dan in de dagvaarding is vermeld, in de periode van november 2010 tot en met december 2012 in plaats van 120 snipperuren 128,5 snipperuren heeft opgenomen.
in reconventie
4.14.
De vordering in reconventie betreft een vordering tot betaling van schadevergoeding. [werkgever] legt aan deze vordering de stelling ten grondslag dat [werkneemster] door het ten onrechte vermelden van snipperuren in haar urenregistratie reden heeft gegeven om haar te schorsen en dat [werkgever] daardoor extra kosten heeft moeten maken. Als al komt vast te staan dat [werkneemster] ten onrechte snipperuren heeft geschreven – wat zoals hiervoor in conventie is overwogen nog niet vast staat – kan dat naar het oordeel van de kantonrechter niet tot toewijzing van de vordering van [werkgever] in reconventie leiden. De – door [werkneemster] weersproken – kosten die [werkgever] vordert zijn een direct gevolg van de beslissing van [werkgever] om [werkneemster] te schorsen en kosten te maken om de werkzaamheden door iemand anders te laten verrichten. [werkneemster] heeft zich expliciet bereid verklaard om haar werkzaamheden te hervatten, maar [werkgever] heeft haar laten weten dat zij niet welkom was op kantoor. Om vervolgens te kunnen oordelen dat de door [werkgever] gestelde gemaakte extra kosten voor rekening moeten komen van [werkneemster], heeft [werkgever] te weinig gesteld. De kantonrechter zal een oordeel over de door [werkgever] ingestelde vordering tot betaling van € 672,-- (36 snipperuren 2011) aanhouden tot na de te nemen aktes in conventie aangezien deze vordering in reconventie daarmee nauw verband houdt.
4.15.
Iedere verdere beslissing in reconventie zal eveneens worden aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
verwijst de zaak naar de rolzitting van
24 april 2014, 10.30 uurvoor akte uitlating aan de zijde van [werkneemster] en aan de zijde van [werkgever] zoals bedoeld in overweging 4.11. van dit vonnis;
houdt iedere verdere beslissing aan;
in reconventie
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Schollen-den Besten, kantonrechter, en door de rolrechter in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2014.