ECLI:NL:RBOBR:2014:1214

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 maart 2014
Publicatiedatum
18 maart 2014
Zaaknummer
01/865006-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mensenhandel met twee slachtoffers in Eindhoven en Antwerpen

Op 20 maart 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tussen 1 juni 2010 en 16 juni 2013 een liefdesrelatie heeft onderhouden met twee slachtoffers, waarbij hij hen heeft gedwongen tot prostitutie. De verdachte heeft hen verdovende middelen verschaft, hun bewegingsvrijheid beperkt en hen sociaal geïsoleerd van hun familie. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als consistent en geloofwaardig beoordeeld, ondanks dat er enige inconsistenties waren in hun verklaringen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die psychisch beschadigd zijn geraakt door de seksuele uitbuiting. De verdachte is eerder veroordeeld voor geweldsdelicten, wat meeweegt in de strafmaat. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft deze eis grotendeels overgenomen en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, met 12 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaar. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, die de ernst van de feiten en de bescherming van de maatschappij in overweging heeft genomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865006-13
Datum uitspraak: 20 maart 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1990],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van de onderzoeken ter terechtzitting van 20 september 2013, 10 december 2013 en 6 maart 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 26 augustus 2013.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 10 december 2013 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 juni 2010
tot en met 16 juni 2013 te Eindhoven en/of 's-Gravenhage en/of Doetinchem
en/of elders in Nederland en/of in Antwerpen en/of elders in België, tezamen
en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
[slachtoffer 1] door dwang, geweld of één of meer andere feitelijkheden,
door dreiging met geweld of één of meer andere feitelijkheden, door misleiding
dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven en/of vervoerd
en/of ondergebracht en/of gehuisvest, (telkens) met het oogmerk van uitbuiting
van die [slachtoffer 1] (sub 1),
en/of
[slachtoffer 1] door dwang, geweld of één of meer andere feitelijkheden,
door dreiging met geweld of één of meer andere feitelijkheden, door misleiding
dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen dan wel bewogen
zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, te
weten het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen
betaling (sub 4),
en/of
[slachtoffer 1] door dwang, geweld of één of meer andere feitelijkheden,
door dreiging met geweld of één of meer andere feitelijkheden, door misleiding
dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen dan wel bewogen
hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handeling(en)
van die [slachtoffer 1] met of voor een derde (sub 9),
immers is/heeft hij, verdachte in voornoemde periode:
- een liefdesrelatie aangegaan/onderhouden met voornoemde [slachtoffer 1], en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] verzocht/bewogen in de prostitutie te gaan
werken, en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] verdovende middelen verschaft, en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] ondergebracht en/of gehuisvest en/of doen
verblijven in een woning nabij het winkelcentrum [naam] en/of in de woning
[adres] te Eindhoven, en/of
- de bewegingsvrijheid van die [slachtoffer 1] beperkt, althans voornoemde [slachtoffer 1]
[slachtoffer 1] verboden om de woning aan de [adres] te Eindhoven te
verlaten, en/of
- het identiteitsbewijs van voornoemde [slachtoffer 1] onder zich genomen en/of
gehouden, en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] sociaal geïsoleerd van haar familie, en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] (meermalen) naar of van een prostitutieplek
vervoerd, en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] (meermalen) geslagen/gestompt en/of geduwd en/of
getrapt/geschopt en/of aan de haren getrokken, en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] (meermalen) mondeling en/of via sms-berichten gedreigd
te slaan en/of stompen en/of te zullen doden, en/of
- (de werkzaamheden van) die [slachtoffer 1] gecontroleerd, althans haar
verdiensten uit haar prostitutiewerkzaamheden gecontroleerd, en/of
- die [slachtoffer 1] gedwongen/bewogen (een groot deel van) haar
verdiensten uit de prostitutie aan hem, verdachte, af te staan/af te dragen;
(artikel 273f lid 1 sub 1, sub 4 en sub 9 Wetboek van Strafrecht)
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 april 2011
tot en met 01 september 2011 te Eindhoven en/of 's-Gravenhage en/of elders in
Nederland en/of in Antwerpen en/of elders in België, tezamen en in
vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
[slachtoffer 2] door dwang, geweld of één of meer andere feitelijkheden,
door dreiging met geweld of één of meer andere feitelijkheden, door misleiding
dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven en/of vervoerd,
(telkens) met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 2] (sub 1),
en/of
[slachtoffer 2] door dwang, geweld of één of meer andere feitelijkheden,
door dreiging met geweld of één of meer andere feitelijkheden, door misleiding
dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen dan wel bewogen
zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, te
weten het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen
betaling (sub 4),
en/of
[slachtoffer 2] door dwang, geweld of één of meer andere feitelijkheden,
door dreiging met geweld of één of meer andere feitelijkheden, door misleiding
dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen dan wel bewogen
hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handeling(en)
van [slachtoffer 2] met of voor een derde (sub 9),
immers is/heeft hij, verdachte in voornoemde periode:
- een liefdesrelatie aangegaan/onderhouden met voornoemde [slachtoffer 2], en/of
- voornoemde [slachtoffer 2] verzocht/bewogen in de prostitutie te gaan
werken, en/of
- voornoemde [slachtoffer 2] (meermalen) van en naar een prostitutieplek vervoerd,
en/of
- voornoemde [slachtoffer 2] (meermalen) geslagen/gestompt en/of aan de haren
getrokken en/of geschopt/getrapt en/of bedreigd, en/of
- voornoemde [slachtoffer 2] krachtig bij haar hoofd vastgepakt en/of haar hoofd in
de richting van een hoeveelheid cocaïne bewogen teneinde te trachten die
[slachtoffer 2] cocaine te laten snuiven/toe te dienen/te doen gebruiken, en/of
- voornoemde [slachtoffer 2] gedwongen/bewogen om een piercing in haar bovenlip aan
te brengen, en/of
- (de werkzaamheden van) die [slachtoffer 2] gecontroleerd, althans haar
verdiensten uit haar prostitutiewerkzaamheden gecontroleerd en/of
- die [slachtoffer 2] gedwongen/bewogen (een groot deel van) haar
verdiensten uit de prostitutie aan hem, verdachte, af te staan/af te dragen;
(artikel 273f lid 1 sub 1, sub 4 en sub 9 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Bronnen.
  • Een einddossier van het onderzoek met dossiernummer 2013081810 van de politie eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche Eindhoven, afgesloten d.d. 11 oktober 2013, aantal doorgenummerde bladzijden 853;
  • Verhoor [slachtoffer 2] d.d. 14 november 2013 bij de rechter-commissaris;
  • Proces-verbaal bevindingen d.d. 9 december 2013 met foto’s letsel [slachtoffer 2].
Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het op schrift gesteld requisitoir aangevoerde gronden acht de officier van justitie de feiten 1 en 2, mensenhandel, wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Op de in de pleitnota aangevoerde gronden heeft de raadsman geconcludeerd tot vrijspraak van verdachte van de feiten 1 en 2.
Het oordeel van de rechtbank.
Feiten 1 en 2
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bijlage A (pagina 11 t/m 15) bij dit vonnis en dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot de feiten waarop deze in het bijzonder betrekking hebben.
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 betoogd - kortweg - dat de rechtbank geen geloof kan hechten aan de in de processen-verbaal bevindingen neergelegde verklaringen van [slachtoffer 1], gelet op het feit dat zij in haar getuigenverklaring van 20 juni 2013 anders heeft verklaard.
De rechtbank overweegt als volgt.
In 2010, in 2011 en op 16 juni 2013 heeft [slachtoffer 1] gesprekken gevoerd met politieambtenaren die van de inhoud van die gesprekken steeds proces-verbaal hebben opgemaakt. Blijkens deze processen-verbaal heeft [slachtoffer 1] in die gesprekken verklaard dat zij een relatie met verdachte had, dat zij voor verdachte in de prostitutie werkte, dat zij haar verdiensten grotendeels aan hem afstond, dat zij door hem werd mishandeld, dat hij haar verdovende middelen verschafte, dat zij geen contact meer had met haar familie en niemand had bij wie zij terecht kon, dat zij bij verdachte inwoonde, dat hij haar bracht en haalde van en naar plekken waar zij de prostitutie bedreef, dat hij haar identiteitsbewijs had en dat zij op 16 juni 2013 door hem in zijn woning werd vastgehouden.
De rechtbank heeft geen reden tot twijfel aan de juistheid van de weergave van de gevoerde gesprekken. De rechtbank constateert voorts dat hetgeen [slachtoffer 1] in die gesprekken heeft verteld consistent is en op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen zoals de getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] over respectievelijk de mishandeling, het geven van cocaïne, het vasthouden in de woning en het voor verdachte werken in de prostitutie.
In de verklaring die [slachtoffer 1] als getuige heeft afgelegd op 20 juni 2013, komt zij deels op eerder gedane mededelingen terug. Ze zou niet voor verdachte in de prostitutie hebben gewerkt maar het met prostitutiewerk verdiende geld naar eigen inzicht en geheel voor zichzelf hebben besteed. Bij de rechter-commissaris is zij bevraagd over de verklaring van 20 juni 2013 en zegt ze dat ze op 20 juni de waarheid heeft gesproken. In haar verklaring bij de rechter-commissaris zegt ze vervolgens ook dat ze niet is geslagen door verdachte. Als ze daarna geconfronteerd wordt met getuigenverklaringen over mishandelingen wijzigt ze onmiddellijk haar verklaring en erkent ze geslagen te zijn.
Gelet op enerzijds het steunbewijs ten aanzien van de verklaringen van [slachtoffer 1] die zijn weergegeven in de processen-verbaal bevindingen en anderzijds de wisselende verklaring van [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris hecht de rechtbank geen geloof aan haar verklaring van 20 juni 2013.
De verdediging heeft ten aanzien van feit 2 betoogd dat de verklaringen afgelegd door [slachtoffer 2] inconsistent zijn en onvoldoende worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 2] afgelegd ten overstaan van de politie en de rechter-commissaris op hoofdlijnen zonder meer consistent zijn. Deze verklaringen worden voorts zoals blijkt uit de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen in voldoende mate door andere bewijsmiddelen ondersteund in bijzonder de verklaring van getuige[getuige 4]. Voorts zijn er geen redenen te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de door [slachtoffer 2] afgelegde verklaringen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de aangehechte uitgewerkte bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang gezien - komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
in de periode van 01 juni 2010 tot en met 16 juni 2013 in Nederland en in Antwerpen [slachtoffer 1] door dwang, geweld en andere feitelijkheden, door dreiging met geweld en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven en vervoerd en ondergebracht en gehuisvest, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 1],
en
[slachtoffer 1] door dwang, geweld of andere feitelijkheden, door dreiging met geweld en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen dan wel bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, te weten het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling,
en
[slachtoffer 1] door dwang, geweld en andere feitelijkheden, door dreiging met geweld, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen dan wel bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [slachtoffer 1] met een derde,
Immers is/ heeft hij, verdachte, in voornoemde periode:
- een liefdesrelatie aangegaan/onderhouden met voornoemde [slachtoffer 1], en
- voornoemde [slachtoffer 1] verzocht/bewogen in de prostitutie te gaan werken, en
- voornoemde [slachtoffer 1] verdovende middelen verschaft, en
- voornoemde [slachtoffer 1] ondergebracht en gehuisvest en doen verblijven in een woning nabij het winkelcentrum [naam] en in de woning [adres] te Eindhoven, en
- de bewegingsvrijheid van die [slachtoffer 1] beperkt, althans voornoemde [slachtoffer 1] verboden om de woning aan de [adres] te Eindhoven te verlaten, en
- het identiteitsbewijs van voornoemde [slachtoffer 1] onder zich genomen, en
- voornoemde [slachtoffer 1] sociaal geïsoleerd van haar familie, en
- voornoemde [slachtoffer 1] meermalen naar of van een prostitutieplek vervoerd, en
- voornoemde [slachtoffer 1] meermalen geslagen/gestompt en aan de haren getrokken, en
- voornoemde [slachtoffer 1] via sms-bericht gedreigd te zullen doden, en
- de werkzaamheden van die [slachtoffer 1] gecontroleerd, althans haar verdiensten uit haar prostitutiewerkzaamheden gecontroleerd, en
- die [slachtoffer 1] gedwongen/bewogen een groot deel van haar verdiensten uit de prostitutie aan hem, verdachte, af te staan/af te dragen.
in de periode van 01 april 2011 tot en met 01 september 2011 in Nederland en in Antwerpen [slachtoffer 2] door geweld en andere feitelijkheden heeft geworven en vervoerd, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 2],
en
[slachtoffer 2] door geweld en andere feitelijkheden heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, te weten het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling,
en
[slachtoffer 2] door geweld en andere feitelijkheden heeft bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van [slachtoffer 2] met een derde,
immers is/heeft hij, verdachte, in voornoemde periode:
- een liefdesrelatie aangegaan/onderhouden met voornoemde [slachtoffer 2], en
- voornoemde [slachtoffer 2] verzocht/bewogen in de prostitutie te gaan werken, en
- voornoemde [slachtoffer 2] meermalen van en naar een prostitutieplek vervoerd, en
- voornoemde [slachtoffer 2] meermalen geslagen/gestompt en aan de haren getrokken en geschopt/getrapt, en
- voornoemde [slachtoffer 2] bij haar hoofd vastgepakt en haar hoofd in de richting van een hoeveelheid cocaïne bewogen teneinde te trachten die [slachtoffer 2] cocaïne te laten snuiven, en
- voornoemde [slachtoffer 2] bewogen om een piercing in haar bovenlip aan te brengen, en
- de werkzaamheden van die [slachtoffer 2] gecontroleerd, althans haar verdiensten uit haar prostitutiewerkzaamheden gecontroleerd en
- die [slachtoffer 2] bewogen een groot deel van haar verdiensten uit de prostitutie aan hem, verdachte, af te staan/af te dragen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist ten aanzien van de feiten 1 en 2 een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman stelt ten aanzien van de feiten 1 en 2 dat verdachte moet worden vrijgesproken. Voorts heeft de raadsman op de in de pleitnota aangevoerde gronden betoogd dat onjuistheden bij de doorzoeking (feit 1) moeten leiden tot strafvermindering van verdachte. In het bijzonder stelt de raadsman dat er ten tijde van de doorzoeking nog geen sprake kon zijn van een verdenking ter zake van mensenhandel zodat die verdenking ook niet aan de doorzoeking ten grondslag kan liggen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. [slachtoffer 1] heeft toen zij door de politie werd aangetroffen op de zolder verteld dat zij voor verdachte drie jaar gedwongen in de prostitutie moest werken. Aldus was er al vanaf dat moment sprake van een verdenking van mensenhandel.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel van twee jonge vrouwen. Verdachte heeft de vrouwen ingepalmd, ze vervolgens voor hem in de prostitutie laten werken en ze delen van de opbrengst van de werkzaamheden afhandig gemaakt. Hij heeft daarbij dwang en/of geweld niet geschuwd. De seksuele uitbuiting van één van de slachtoffers is van erg lange duur geweest. De rechtbank overweegt dat seksuele uitbuiting een bijzonder ernstige vorm van criminaliteit is. Deze vorm van uitbuiting maakt een grove inbreuk op de persoonlijke vrijheid, waardigheid en lichamelijk integriteit van de slachtoffers. Het handelen van verdachte getuigt van volstrekte minachting en volledig gebrek aan respect voor de slachtoffers. Hij heeft misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid van de slachtoffers. Verdachte heeft enkel en alleen aan zichzelf gedacht. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van mensenhandel psychisch beschadigd raken en daarvan nog lang last hebben. Bovendien veroorzaakt mensenhandel bij burgers maatschappelijke onrust en veel verontwaardiging.
Kijkend naar de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid
dat verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsfeit.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van na te melden duur. De rechtbank acht - uit oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij - een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats. Om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, zal de rechtbank van de gevangenisstraf een deel voorwaardelijk opleggen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 27, 57, 273f.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
mensenhandel
T.a.v. feit 2:
mensenhandel
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1, feit 2:
- Gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de
proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.L.W.M. Viering, voorzitter,
mr. E.C.P.M. Valckx en mr. M.G.P.A. Burghoorn, leden,
in tegenwoordigheid van mr. B.J. van Vugt-Jansen, griffier,
en is uitgesproken op 20 maart 2014.