ECLI:NL:RBOBR:2014:1150

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 maart 2014
Publicatiedatum
14 maart 2014
Zaaknummer
01/833103-08
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen na ernstige delicten

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 17 maart 2014 uitspraak gedaan over de verlenging van de plaatsing van een veroordeelde in een inrichting voor jeugdigen. De veroordeelde, geboren in 1992, was eerder geplaatst na een veroordeling voor verkrachting en poging tot zware mishandeling. De plaatsing was voor het laatst verlengd op 15 maart 2013. De officier van justitie heeft op 23 januari 2014 een vordering ingediend tot verlenging van de plaatsing met achttien maanden, welke vordering op 3 maart 2014 is behandeld tijdens een zitting achter gesloten deuren.

Tijdens de zitting zijn de officier van justitie, de veroordeelde, zijn raadsman en een deskundige gehoord. De deskundige heeft in haar rapportage aangegeven dat de veroordeelde in de afgelopen periode nauwelijks vooruitgang heeft geboekt in zijn behandeling en dat er een hoog risico op recidive bestaat als de behandeling niet wordt voortgezet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering tijdig is ingediend en dat de plaatsing noodzakelijk is voor de veiligheid van anderen en de ontwikkeling van de veroordeelde.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de PIJ-maatregel met achttien maanden te verlengen, niet volledig overgenomen. In plaats daarvan heeft de rechtbank besloten om de termijn van de plaatsing met twaalf maanden te verlengen. Dit biedt de rechtbank de mogelijkheid om de ontwikkeling van de veroordeelde te blijven volgen en na deze periode opnieuw te toetsen of een verdere verlenging van de maatregel noodzakelijk is. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 14h, 14i, 14j, 77s, 77t, 77u van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/833103-08
Uitspraak: 17 maart 2014

Beslissing verlenging plaatsing in een inrichting voor jeugdigen

Beslissing in de zaak van de veroordeelde:

[betrokkene],

geboren te [geboorteplaats] op [1992],
verblijvende in [kliniek 1],
hierna te noemen: betrokkene.

Het onderzoek van de zaak.

Bij vonnis van deze rechtbank van 2 maart 2009 is betrokkene voornoemd geplaatst in een inrichting voor jeugdigen. Deze plaatsing is voor het laatst, bij beslissing van deze rechtbank van
15 maart 2013, met een jaar verlengd.
De vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank van 23 januari 2014, strekt tot verlenging van de termijn van plaatsing van betrokkene voor de duur van achttien maanden.
Deze vordering is behandeld op de achter gesloten deuren gehouden terechtzitting van deze rechtbank van 3 maart 2014. Daarbij zijn de officier van justitie, betrokkene en zijn raadsman en de deskundige, [deskundige], gehoord.
In het dossier bevinden zich onder andere:
  • het advies van [kliniek 1] van 23 december 2013, opgemaakt en ondertekend door
  • het tiende en elfde perspectiefplan van respectievelijk 3 oktober 2013 en 20 januari 2014;
  • een eindverslag delictanalyse van 23 maart 2012;
  • het persoonsdossier van betrokkene.

De beoordeling.

De vordering is tijdig ingediend. De plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is toegepast ter zake van verkrachting en poging tot zware mishandeling, terwijl de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eiste. De hiervoor genoemde misdrijven betreffen misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
In voornoemd advies van [kliniek 1] is onder meer het navolgende gesteld:
In de huidige gestructureerde, residentiële setting heeft betrokkene in de afgelopen periode nauwelijks stappen gezet op grond van de hoge defensienoodzaak, maar ook niet kunnen zetten in de richting van verdere verandering (t.o.v. de periode daaraan voorafgaand) ten aanzien van de kerngedragsfactoren die als risicovol moeten worden gezien. Met betrekking tot de bewerking van de onderliggende [persoonlijkheids]problematiek blijft het behandelteam stuiten op massale weerstand bij betrokkene. Het huidige risico op recidiveren wordt ingeschat op matig. Op lange termijn, bij een blijvend stagnerende bewerking van zijn persoonlijkheidsproblematiek, moet dat risico echter als hoog worden gezien.
Concluderend moet worden gesteld dat betrokkene in de afgelopen periode de langzame beweging richting bewerking van zijn persoonlijkheidsproblematiek, waarbinnen een lacunaire gewetensontwikkeling, impulsiviteit, grote spanningsbehoefte en vermijdende, primitieve [narcistische] afweer het risico op herhaling van delicten in de toekomst vergroten, niet verder heeft voortgezet.
Een individuele aanpak, gericht op het creëren van ruimte voor betrokkene, inzet op verlof en het binnen fase twee van Leren van Delict concreter werken aan risicofactoren, heeft niet geleid tot het door hem kunnen toelaten van verdere bewerking van risicofactoren noch tot het vergroten van zelfreflectie en probleeminzicht bij betrokkene.
De inschatting is dat de behandeling en bijbehorende stappen richting resocialisatie nog lange tijd in beslag zal nemen. De aandacht zal in de behandeling vooral gericht blijven op het bewerken van de afweer van betrokkene, het vergroten van zijn frustratietolerantie en het vasthouden en uitbreiden van adequate copingvaardigheden. Op initiatief van betrokkene wordt besproken [en is vervolgens ook besproken binnen het landelijk casusoverleg] of het voortzetten van de behandeling in een andere residentiële setting een geschiktere keuze is.
[kliniek 1] adviseert de PIJ-maatregel te verlengen met de duur van achttien maanden. Hierna dient het verloop van de behandeling te worden geëvalueerd evenals de wijze waarop betrokkene zijn resocialisatietraject al dan niet heeft opgepakt.
De deskundige [deskundige], optredend namens voornoemd hoofd van de inrichting, heeft bij de behandeling ter terechtzitting gepersisteerd bij voornoemd advies. Zij heeft voorts het navolgende, zakelijk weergegeven, verklaard:
Sinds het uitbrengen van het rapport van [kliniek 1] op 23 december 2013 is er niet veel veranderd in de situatie van betrokkene. Hij onttrekt zich aan het groepsproces en hij brengt veel tijd op zijn kamer door om te studeren.
Tussen betrokkene en de kliniek bestaat verschil van inzicht over de wijze waarop de behandeling van betrokkene moet verlopen. Betrokkene wil niet aan zijn kernproblematiek worden behandeld en dat staat verdere resocialisatie in de weg. Hierdoor is de huidige impasse ontstaan. Naar inschatting van de kliniek is er nog lange tijd nodig om die impasse te doorbreken. Een periode van een jaar acht de kliniek daarvoor te kort, een periode van twee jaar te lang. Daarom is verlenging van de PIJ-maatregel met achttien maanden geadviseerd.
Betrokkene
De opgaande, positieve lijn die zich op de vorige zitting in maart 2013 leek af te tekenen, heeft zich niet voortgezet. Het afgelopen jaar ben ik bij meerdere incidenten betrokken geweest. Ik heb het gevoel dat ik het in de ogen van de kliniek nooit goed doe. In het anderhalve jaar dat ik in [kliniek 2] heb verbleven, had ik verschillende dingen opgebouwd. Die resultaten zijn na mijn overplaatsing naar [kliniek 1] tenietgedaan.
Pogingen om naar een andere kliniek overgeplaatst te worden, zijn om diverse redenen gestrand. Op dit moment heb ik niet de indruk dat een langer verblijf in de kliniek veel voor mij zal veranderen. Mocht de PIJ-maatregel worden beëindigd, dan kan ik in het bedrijf van een vriend gaan werken. Als de PIJ-maatregel wordt verlengd, zal ik mij gaan focussen op het moment dat ik weer vrij ben. Dat moment komt toch een keer.
De officier van justitie
Gelet op het over betrokkene uitgebrachte rapport ben ik van mening dat voortzetting van de PIJ-maatregel noodzakelijk is ter bescherming van de maatschappij en om behandeling van betrokkene mogelijk te maken. Deze behandeling kan het beste in [kliniek 1] plaatsvinden. Ik persisteer bij mijn vordering om de PIJ-maatregel met achttien maanden te verlengen.
De raadsman
De feiten waarvoor de PIJ-maatregel is opgelegd, dateren van zeven jaar geleden. Nadien is
cliënt een periode vrij geweest en toen hebben zich geen incidenten voorgedaan. Ik ben van mening dat meer naar die periode moet worden gekeken. Sinds de opname in diverse klinieken vanaf 2009 is cliënt er steeds beter voor komen te staan. Van voortzetting van de PIJ-maatregel moeten geen wonderen worden verwacht. Tijdens het laatste jaar van de maatregel is cliënt er op achteruit gegaan. Daarvoor wordt de bal wel heel gemakkelijk bij cliënt gelegd. Dat vind ik te simpel omdat de kliniek de verplichting heeft cliënt te behandelen en beter te maken. Dat gebeurt niet.
Nu het recidiverisico niet als hoog wordt ingeschat, het verdere verblijf van cliënt in [kliniek 1] niet tot verandering lijkt te leiden en de feiten waarvoor de PIJ-maatregel is opgelegd al jaren geleden zijn gepleegd, verzoek ik de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de PIJ-maatregel af te wijzen.
De rechtbank verenigt zich met het advies van voornoemde inrichting en met de daarop ter terechtzitting gegeven toelichting door de deskundige [deskundige], in die zin dat ook de rechtbank van oordeel is dat de termijn van de maatregel dient te worden verlengd. Betrokkene voldoet aan de formele vereisten om de PIJ-maatregel te verlengen. Uit de over betrokkene uitgebrachte rapportage blijkt dat hij nog steeds niet is behandeld in verband met zijn (persoonlijkheids)problematiek en dat die problematiek nog onverkort aanwezig is. Volgens de kliniek levert dit weliswaar op korte termijn een matig recidivegevaar op, maar op langere termijn, bij het uitblijven van behandeling van betrokkene, wordt het recidivegevaar als hoog gezien. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eist, terwijl voorts deze maatregel in het belang is voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de veroordeelde voornoemd.
In tegenstelling tot het advies van de kliniek en de vordering van de officier van justitie zal de rechtbank de PIJ-maatregel met twaalf maanden verlengen. Op deze wijze kan de rechtbank een vinger aan de pols houden ten aanzien van de ontwikkeling die betrokkene doormaakt en kan de rechtbank na verloop van die periode wederom toetsen of voortzetting van de PIJ-maatregel nog langer geboden is.
De inhoud van het tiende en elfde perspectiefplan geeft geen aanleiding tot een ander oordeel.
Gelet op de artikelen 14h, 14i, 14j, 77s, 77t, 77u van het Wetboek van Strafrecht.

DE BESLISSING.

Verlengt de termijn gedurende welke de veroordeelde [betrokkene] is geplaatst in een inrichting voor jeugdigen met twaalf maanden.
Deze beslissing is gegeven op 17 maart 2014 door
mr. H.A. van Gameren, voorzitter, tevens kinderrechter-plv.,
mr. C.J. Sangers-de Jong en mr. B. Poelert, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier.
Mr. Poelert is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.