De rechtbank stelt vast dat het diergeneesmiddel Rotavec Corona, nu dit een zogenaamde entstof betreft, op grond van artikel 29, lid 1, van de Diergeneesmiddelenwet juncto artikel 77, lid 1, sub d van de Diergeneesmiddelenregeling moet worden aangemerkt als een aangewezen diergeneesmiddel en dat het afleveren daarvan op grond van artikel 30, lid 1, van de Diergeneesmiddelenwet is verboden.
Het door de verdediging gedane beroep op de in artikel 78, lid 3 van de Diergeneesmiddelenregeling vermelde uitzondering op dit verbod dient te worden verworpen. Aan de onder punt 2 in bijlage IV bij dit artikel genoemde voorwaarde, dat de entstof is geregistreerd overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens artikel 3 van de Diergeneesmiddelenwet, is immers niet voldaan. De rechtbank overweegt in dit verband dat deze registratie, gelet op systematiek, doel en strekking van de wet, in het bijzonder het voorkomen van risico’s voor mens, dier en milieu, enkel ziet op registratie voor de desbetreffende diersoort. In geval van de entstof Rotavec Corona is sprake van een registratie voor de diersoort runderen en is derhalve niet voldaan aan de voorwaarden voor toepasselijkheid van artikel 78, lid 3, van de Diergeneesmiddelenregeling. Dat aldus feitelijk een uitzondering is gecreëerd waarvan thans, door het ontbreken van een geregistreerd middel, geen gebruik kan worden gemaakt, is juist, doch sluit een mogelijk gebruik in de toekomst, bij registratie van een geschikt middel voor varkens, niet uit.
Verdachte heeft verder een beroep gedaan op de zogenaamde ‘Cascaderegeling’ als bedoeld in artikel 22 van het Diergeneesmiddelenbesluit.
Artikel 22 van het destijds geldende, inmiddels vervallen Diergeneesmiddelenbesluit luidt, voor zover thans van belang, als volgt: