ECLI:NL:RBOBR:2014:1090

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2014
Publicatiedatum
10 maart 2014
Zaaknummer
01/995029-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een geldboete voor overtreding van het Diergeneesmiddelenbesluit door een rechtspersoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 11 maart 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon, die werd beschuldigd van het opzettelijk afleveren van een niet-geregistreerd diergeneesmiddel, te weten de entstof Rotavec Corona, aan een varkenshouder. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, een maatschap, een geldboete van € 1.000,-- moest betalen voor de overtreding van artikel 30, eerste lid van de Diergeneesmiddelenwet. De verdachte had zich beroepen op de 'Cascaderegeling' en de mogelijkheid van 'Off Label Use', maar de rechtbank oordeelde dat deze regel niet van toepassing was omdat de entstof specifiek voor runderen was geregistreerd en niet voor varkens. De rechtbank benadrukte dat het afleveren van de entstof zonder de juiste registratie risico's met zich meebracht voor de gezondheid van mens, dier en milieu. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er geen alternatieven beschikbaar waren om de regelgeving te volgen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat de handelingen van de dierenarts aan de rechtspersoon konden worden toegerekend. De rechtbank vernietigde de eerdere strafbeschikking en legde een lichtere straf op dan door de officier van justitie was gevorderd, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de draagkracht van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/995029-13
Datum uitspraak: 11 maart 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

gevestigd te [plaats 1], [adres 1].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 februari 2014, na verwijzing door de economische politierechter ter terechtzitting van 28 februari 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is, na het indienen van een verzetschrift van 12 september 2011 (ontvangen op 14 september 2011) tegen de strafbeschikking van 6 september 2011, aanhangig gemaakt bij oproeping van 20 december 2012 voor de terechtzitting van de economische politierechter van 28 februari 2013, op welke terechtzitting de zaak is verwezen naar de meervoudige economische kamer. Bij oproeping van 26 november 2013 is de zaak aanhangig gemaakt bij de meervoudige economische kamer.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode 1 mei 2011 tot en met 24 mei 2011 te
[plaats 2], gemeente[plaats 1], al dan niet opzettelijk een diergeneesmiddel,
als bedoeld in artikel 29 van de Diergeneesmiddelenwet, te weten de entstof
Rotavec Corona, heeft afgeleverd;
( art 30 lid 1 Diergeneesmiddelenwet )

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding [1] .
Op 24 mei 2011 heeft een controle plaatsgevonden door ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst (hierna: AID) bij [bedrijf 1], gevestigd op het adres[adres 2] te [plaats 2], gemeente [plaats 1]. Tijdens deze controle werd in een koelkast in een gang van een van de stallen een aantal diergeneesmiddelen aangetroffen, waaronder twee flesjes met op het etiket vermeld: Rotavec Corona Reg. NL 9696 – UDD. Dit middel is als diergeneesmiddel geregistreerd voor toepassing bij runderen en betreft een zogenaamde entstof. [2]
De heer [persoon 1] van [bedrijf 1] heeft verklaard dat dierenarts[persoon 2]van [verdachte] (de rechtbank begrijpt dat hiermee wordt bedoeld: [verdachte]) de aangetroffen Rotavec Corona op zijn bedrijf heeft geleverd en dat hij niet weet waarom de dierenarts deze op het bedrijf heeft laten staan. [3]
Onder [persoon 1] zijn de twee flesjes in beslag genomen en hij heeft daarvan afstand gedaan. Het ging hierbij om respectievelijk 40ml en circa 25ml Rotavec Corona UDD. [4]
Dierenarts [persoon 2] heeft als vertegenwoordiger van verdachte over het ten laste gelegde onder meer verklaard dat hij praktiserend dierenarts is bij [persoon 1] en dat hij het diergeneesmiddel Rotavec Corona via een “Off Label Use”-verklaring heeft ingezet. [5]
Uit de overeenkomst Dierenarts-Varkenshouder blijkt dat deze is aangegaan tussen [verdachte] en de varkenshouder[persoon 1] voor de duur van 1 jaar, ingaande op 1 januari 2011. Deze overeenkomst is op 1 januari 2011 ondertekend door dierenarts [persoon 2], werkzaam vanuit [verdachte], en varkenshouder[persoon 1], voor de locatie[adres 2], [plaats 2], Ubn: [nummer]. [6]
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen. Zij wijst daarbij op het kanalisatieregime in de Diergeneesmiddelenwet en stelt zich op het standpunt dat in casu niet is voldaan aan de in artikel 78, lid 3, van de Diergeneesmiddelenregeling vermelde uitzondering voor bepaalde entstoffen, nu niet is voldaan aan de in bijlage IV bij dit artikel genoemde voorwaarde, dat de entstof is geregistreerd overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens artikel 3 van de Diergeneesmiddelenwet. Volgens haar ziet deze registratie op een registratie als diergeneesmiddel voor runderen en niet voor varkens.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte de entstof Rotavec Corona heeft afgeleverd aan de varkenshouder, maar dat dit was toegestaan op grond van artikel 78, lid 3, van de Diergeneesmiddelenregeling, omdat er geen soortgelijk middel bestaat voor de behandeling van varkens en dat overigens de zogenaamde “cascaderegeling”, dat wil zeggen artikel 22 van het Diergeneesmiddelenbesluit, van toepassing is, op grond waarvan hij Rotavec Corona had mogen afleveren.
Het oordeel van de rechtbank.
Hoofstuk IV (artikelen 29 tot en met 31) van de destijds geldende, inmiddels vervallen Diergeneesmiddelenwet bevat bepalingen met betrekking tot de kanalisatie van diergeneesmiddelen.
Ingevolge artikel 29, lid 1, van de Diergeneesmiddelenwet zijn de bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing op door Onze Minister aangewezen diergeneesmiddelen.
Ingevolge artikel 30, lid 1, van de Diergeneesmiddelenwet is het verboden diergeneesmiddelen, bedoeld in artikel 29, af te leveren.
Ingevolge artikel 30, lid 3, sub a, van de Diergeneesmiddelenwet geldt het verbod van het eerste lid niet met betrekking tot het afleveren door een dierenarts aan de houder van de dieren waarvoor de diergeneesmiddelen zijn bestemd.
Ingevolge artikel 30, lid 4, van de Diergeneesmiddelenwet geldt het in het derde lid bepaalde niet ten aanzien van door Onze Minister aangewezen diergeneesmiddelen die bij toepassing door anderen dan dierenartsen gevaar kunnen opleveren voor de gezondheid van mens of dier dan wel schade voor het milieu.
In de destijds geldende, inmiddels eveneens vervallen Diergeneesmiddelenregeling is, voor zover van belang, het volgende bepaald.
Ingevolge artikel 77, lid 1, sub d, van de Diergeneesmiddelenregeling worden als diergeneesmiddelen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de wet waarop de bepalingen van hoofdstuk IV van de wet van toepassing zijn, (onder meer) entstoffen aangewezen.
Ingevolge artikel 78 lid 1, sub b, van de Diergeneesmiddelenregeling worden van de diergeneesmiddelen, bedoeld in artikel 77, die ingevolge artikel 30, vierde lid, van de wet niet aan houders van dieren mogen worden afgeleverd, (onder meer) entstoffen aangewezen.
Ingevolge artikel 78, lid 3, van de Diergeneesmiddelenregeling is de aanwijzing van entstoffen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, niet van toepassing op een entstof die is bestemd om te worden toegepast bij varkens ter voorkoming van (o.a.) rotavirus, voor zover:
a. de entstof aan een houder van varkens wordt afgeleverd door een dierenarts op grond van een overeenkomst tot begeleiding bij het gebruik van entstoffen en
b. is voldaan aan elk van de voorwaarden, opgenomen in de punten 2 tot en met 5 van bijlage IV bij deze regeling.
Bijlage IV bij artikel 78, derde lid, onderdeel b, van de Diergeneesmiddelenregeling bevat de voorwaarden waaronder het UDD-regime (opmerking rechtbank: dat wil zeggen uitsluitend aflevering en toepassing door dierenarts) niet van toepassing is op entstoffen.
Eén van deze voorwaarden betreft de onder 2 vermelde voorwaarde dat de entstof is geregistreerd overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens artikel 3 van de Wet.
De rechtbank stelt vast dat het diergeneesmiddel Rotavec Corona, nu dit een zogenaamde entstof betreft, op grond van artikel 29, lid 1, van de Diergeneesmiddelenwet juncto artikel 77, lid 1, sub d van de Diergeneesmiddelenregeling moet worden aangemerkt als een aangewezen diergeneesmiddel en dat het afleveren daarvan op grond van artikel 30, lid 1, van de Diergeneesmiddelenwet is verboden.
Het door de verdediging gedane beroep op de in artikel 78, lid 3 van de Diergeneesmiddelenregeling vermelde uitzondering op dit verbod dient te worden verworpen. Aan de onder punt 2 in bijlage IV bij dit artikel genoemde voorwaarde, dat de entstof is geregistreerd overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens artikel 3 van de Diergeneesmiddelenwet, is immers niet voldaan. De rechtbank overweegt in dit verband dat deze registratie, gelet op systematiek, doel en strekking van de wet, in het bijzonder het voorkomen van risico’s voor mens, dier en milieu, enkel ziet op registratie voor de desbetreffende diersoort. In geval van de entstof Rotavec Corona is sprake van een registratie voor de diersoort runderen en is derhalve niet voldaan aan de voorwaarden voor toepasselijkheid van artikel 78, lid 3, van de Diergeneesmiddelenregeling. Dat aldus feitelijk een uitzondering is gecreëerd waarvan thans, door het ontbreken van een geregistreerd middel, geen gebruik kan worden gemaakt, is juist, doch sluit een mogelijk gebruik in de toekomst, bij registratie van een geschikt middel voor varkens, niet uit.
Verdachte heeft verder een beroep gedaan op de zogenaamde ‘Cascaderegeling’ als bedoeld in artikel 22 van het Diergeneesmiddelenbesluit.
Artikel 22 van het destijds geldende, inmiddels vervallen Diergeneesmiddelenbesluit luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
1.
Indien er in Nederland geen diergeneesmiddel beschikbaar is dat is geregistreerd om een bepaalde aandoening, ziekte, ziekteverschijnsel, pijn, verwonding of gebrek bij een dier te genezen, lenigen of voorkomen, is het de dierenarts bij diergenees-kundige noodzaak toegestaan om, in afwijking van artikel 2, eerste lid, van de wet, en met inachtneming van de artikelen 23 en 24, de volgende middelen toe te passen bij een dier en in verband daarmee in voorraad of voorhanden te hebben:
a. diergeneesmiddelen die zijn geregistreerd om te worden toegepast bij:
1.
andere diersoorten om een aandoening, ziekte, ziekteverschijnsel, pijn, verwonding of gebrek bij een dier te genezen, lenigen of voorkomen,
(..)
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een persoon die onder de directe verantwoordelijkheid van een dierenarts middelen als bedoeld in het eerste lid toedient.
Ingevolge voornoemde regeling is derhalve bij diergeneeskundige noodzaak het gebruik van diergeneesmiddelen voor andere diersoorten dan de diersoort waarvoor het middel is geregistreerd onder voorwaarden toegestaan, het zogenaamde “Off Label Use”.
Blijkens blad 9 van het proces-verbaal van de AID wordt het gebruik van het voor runderen geregistreerde diergeneesmiddel Rotavec Corona bij varkens als “Off Label Use” toegestaan.
De rechtbank is van oordeel dat lid 2 van artikel 22 beperkt dient te worden uitgelegd, gelet (wederom) op systematiek, doel en strekking van de wet. Bij de diergeneeskundige noodzaak voor een dierenarts om het diergeneesmiddel te gebruiken is het aan personen onder diens
directeverantwoordelijkheid toegestaan de entstof
toe te dienen. In het geval na toediening (een restant van) de hier bedoelde entstof op het bedrijf achter blijft en de dierenarts het bedrijf verlaat, is het tegengaan van ongecontroleerd gebruik van deze entstof, en daarmee het tegengaan van risico’s van mens, dier en milieu naar het oordeel van de rechtbank niet langer gewaarborgd. Nu in casu de entstof na toediening is achtergebleven, is niet voldaan aan artikel 22 van het Diergeneesmiddelenbesluit. Gelet op het voorgaande dient het verweer te worden verworpen.
Het handelen van de dierenarts kan worden toegerekend aan verdachte.
Verdachte, de maatschap [verdachte], kan worden aangemerkt als een rechtspersoon in de zin van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht. De strafbare gedraging van de dierenarts kan worden toegerekend aan verdachte. Het gaat immers om het handelen van één van de maten van de maatschap, ten behoeve van die maatschap en passend in de normale bedrijfsvoering van de maatschap, terwijl dit handelen ook door de rechtspersoon werd aanvaard.
Het afleveren van de flesjes entstof is een bewuste keuze van de dierenarts en derhalve een opzettelijke handeling. Deze handeling valt binnen de gangbare praktijk van de rechtspersoon waardoor het opzet van de dierenarts kan worden toegerekend aan verdachte.
Het feit is dan ook wettig en overtuigend bewezen als hierna te melden.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode 1 mei 2011 tot en met 24 mei 2011 te [plaats 2], gemeente [plaats 1], opzettelijk, een diergeneesmiddel als bedoeld in artikel 29 van de Diergeneesmiddelenwet, te weten de entstof Rotavec Corona, heeft afgeleverd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

In het verzetschrift heeft verdachte – naar de rechtbank begrijpt – zich beroepen op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid. In dat kader is door verdachte aangevoerd dat de dierenarts ten eerste de koeling van het geneesmiddel niet kan waarborgen bij transport ervan en ten tweede dat de opslag en het vervoer van de (rest)entstof naar de praktijkruimte bijdraagt aan een verspreiding van met name virale en bacteriële smetstoffen, waaronder de MRSA-bacterie.
De officier van justitie is van mening dat het praktisch handelen door de dierenarts wel begrijpelijk is, maar dat dit strafbaar is gelet op de geldende regelgeving.
De rechtbank verwerpt het verweer van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat zonder nadere onderbouwing van de verdediging niet valt in te zien dat in situaties als de onderhavige geen alternatieven beschikbaar zijn om strijdigheid met de regelgeving op het gebied van diergeneesmiddelen te voorkomen, zonder dat er sprake is van de door verdachte aangevoerde mogelijke gevolgen. Uit het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting is onvoldoende gebleken dat er een aantoonbare noodzaak bestond om de wettelijke voorschriften ter zijde te stellen.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert een geldboete van € 1.350,00.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de hoogte van een eventueel op te leggen straf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de aard en de bedrijfseconomische omstandigheden van verdachte, waaronder haar draagkracht.
Verdachte doorkruist met het afleveren van een niet voor varkens geregistreerde entstof het strenge toezicht dat dient te gelden op de toediening van die entstof bij een voedselproducerende diersoort.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat sinds het tijdstip waarop het door haar gepleegde strafbare feit heeft plaatsgehad geruime tijd is verstreken en dat verdachte in deze periode voor zover bekend geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De strafbeschikking zal worden vernietigd.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 23, 24, 51
Wet op de economische delicten art. 1, 2, 6, 87
Diergeneesmiddelenwet art. 29, 30.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Vernietigt de strafbeschikking van 6 september 2011.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 30, eerste lid, van de Diergeneesmiddelenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.

Geldboete van € 1.000,00.

Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Senden, voorzitter,
mr. W.M. Weerkamp en mr. M.Th. van Vliet, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op 11 maart 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de Algemene Inspectiedienst, Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Team[naam], opsporing nummer 81705 en proces-verbaalnummer 64833, afgesloten d.d. 4 juli 2011, aantal doorgenummerde bladzijden 10, met 7 bijlagen.
2.Proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 2], [verbalisant 1], [verbalisant 3] en[verbalisant 4], blad 5 en blad 6.
3.Verklaring van [persoon 1] op blad 7.
4.Proces-verbaal, bijlage 2 en bijlage 3.
5.Verklaring van [persoon 2] op blad 8.
6.Aanvullend proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], van de NVWA, opsporingsnummer 81705, proces-verbaalnummer 72830, behorend bij proces-verbaalnummer 64833, afgesloten d.d. 15 april 2013, bijlage 3.