ECLI:NL:RBOBR:2013:CA3579

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
01/824300-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen gepleegd door vijftienjarige verdachte met vijfjarig kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 27 mei 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vijftienjarige verdachte die ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een vijfjarig kind, waarvoor hij als oppas optrad. De verdachte, die lijdt aan een identiteitsprobleem, werd beschuldigd van twee feiten: het seksueel binnendringen van het lichaam van het kind en het plegen van ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen, ondanks de verdediging die betoogde dat de zaak door een enkelvoudige kinderrechter behandeld had moeten worden. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie gemotiveerd had uitgelegd waarom de zaak door de meervoudige kamer werd behandeld.

De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen op basis van de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte. De verdachte heeft erkend dat hij zijn geslachtsdeel in de mond van het slachtoffer heeft gebracht en dat hij het kind heeft laten betasten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van één maand met een proeftijd van twee jaar, onder bijzondere voorwaarden zoals toezicht van de jeugdreclassering en deelname aan behandelingen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychologische en psychiatrische rapportages die een laag recidiverisico aangaven, maar ook zorgen uitten over de houding van de verdachte ten opzichte van zijn daden.

De rechtbank heeft de straffen opgelegd in overeenstemming met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak benadrukt de noodzaak van normhandhaving en het voorkomen van herhaling van dergelijk gedrag.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/824300-12
Datum uitspraak: 27 mei 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1997],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 mei 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
-
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 april 2013. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 september 2012, in elk geval in of omstreeks de maand september 2012, te Eindhoven, met [slachtoffer 1] (geboren op [2009]), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 1] geduwd en/of gebracht en/of gehouden;
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2012 tot en met 16 september 2012 te Eindhoven, met [slachtoffer 1] (geboren op [2009]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het doen en/of laten vastpakken en/of vasthouden en/of betasten van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 1].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is.
De bevoegdheid van de rechtbank en de ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft een preliminair verweer gevoerd met betrekking tot primair de bevoegdheid van de rechtbank en subsidiair de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Primair heeft de verdediging betoogd dat de rechtbank niet bevoegd is kennis te nemen van het ten laste gelegde. Op grond van artikel 495 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering dient een minderjarige verdachte te worden berecht voor een enkelvoudige kinderrechter, behoudens een drietal uitzonderingen, welke zijn vastgelegd in het tweede lid van dit artikel. Nu deze uitzonderingen in casu niet aan de orde zijn, had de zaak van verdachte bij de enkelvoudige kinderrechter moeten worden aangebracht en niet bij de meervoudige kamer. Derhalve is de rechtbank niet bevoegd.
Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging op grond van artikel 349 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. Het openbaar ministerie heeft immers op 14 november 2012 in een brief aan verdachte laten weten dat hij gedagvaard zou worden voor de kinderrechter. Verdachte mocht er derhalve op vertrouwen dat hij voor de enkelvoudige kinderrechter en niet voor de meervoudige kamer zou moeten verschijnen. Bovendien heeft het openbaar ministerie door haar forumkeuze in casu niet volgens haar eigen aanwijzing "effectieve afdoening strafzaken jeugdigen" gehandeld.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat er geen gronden aanwezig zijn voor zowel de onbevoegdverklaring van de rechtbank als de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in zijn vervolging.
Het openbaar ministerie kijkt naar de aard en de ernst van de feiten, welke aan verdachte zijn ten laste gelegd. Het betreffen hier zedendelicten met een zeer jong kind. Gelet daarop en het feit dat op het moment van forumkeuze er nog geen rapportage met betrekking tot het gedrag van verdachte en een strafmaatadvies was opgemaakt, is destijds gekozen om verdachte voor de meervoudige kamer te dagvaarden. Dit is in overeenstemming met artikel 495 van het Wetboek van Strafvordering en niet in strijd met de eigen aanwijzingen van het openbaar ministerie.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat zij bevoegdheid is kennis te nemen van het ten laste gelegde feit.
Gelet op artikel 495 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering is het uitgangspunt dat jeugdigen worden berecht door de alleensprekende kinderrechter. Echter, jeugdigen kunnen, gelet op lid 2 van dit artikel, in bepaalde gevallen door een meervoudige kamer berecht worden. Aan de meervoudige kamer dient dan, gelet op lid 3 van dit artikel een kinderrechter deel te nemen.
De forumkeuze geschiedt naar het aanvankelijk oordeel van de officier van justitie. De officier van justitie heeft naar het oordeel van de rechtbank gemotiveerd uitgelegd waarom zij aanvankelijk heeft gekozen voor een behandeling van de zaak door de meervoudige kamer. De rechtbank vindt deze keuze niet onbegrijpelijk.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van de officier van justitie oordeelt de rechtbank als volgt. Het openbaar ministerie heeft op 14 november 2012 per brief aan verdachte meegedeeld dat hij zou worden gedagvaard voor de kinderrechter. Aan deze enkele mededeling kan verdachte niet het vertrouwen ontlenen dat zijn zaak niet door een meervoudige kamer (waaraan een kinderrechter deelneemt) behandeld zal worden. Tevens staat naar het oordeel van de rechtbank de eigen aanwijzing van het openbaar ministerie een behandeling van de zaak door de meervoudige kamer niet in de weg. Het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk in zijn vervolging.
Aldus wordt het verweer van de verdediging verworpen.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht op grond van de verklaring van aangeefster en de (bekennende) verklaringen van verdachte de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging betoogd dat bewezen kan worden dat verdachte zijn penis in de mond van het slachtoffer heeft gebracht. Het duwen en houden van de penis in de mond van het slachtoffer kan niet uit het dossier worden afgeleid en is derhalve niet wettig en overtuigend te bewijzen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging betoogd dat bewezen kan worden dat verdachte één ontuchtige handeling heeft gepleegd, bestaande uit het laten betasten van de penis van verdachte door het slachtoffer.
Het oordeel van de rechtbank.1
Aangeefster [persoon 1], wonend te Eindhoven, heeft verklaard dat verdachte, de buurjongen van aangeefster, na de zomer 2011 soms op haar zoontje [slachtoffer 1], geboren op [2009]2, paste. Soms paste verdachte twee keer per maand op en soms een tijdje niet. Meestal paste hij op een maandag of woensdag op. De laatste keer dat verdachte heeft opgepast was 17 september 2012. De voorlaatste keer dat verdachte op [slachtoffer 1] paste was in mei of juni 2012. Op 24 september 2012 vertelde aangeefster tegen [slachtoffer 1] dat verdachte zou komen oppassen. [slachtoffer 1] reageerde op een manier die aangeefster niet gewend was van hem. Hij begon te huilen en zei tegen aangeefster dat zij niet mocht gaan werken. Tevens zei [slachtoffer 1] tegen aangeefster dat hij de plasser van verdachte niet meer wilde proeven. Eerder heeft [slachtoffer 1] een keer tegen aangeefster gezegd: "[verdachte] doet zo". Hij maakte daarbij een op en neer gaande beweging met zijn hand ter hoogte van zijn gezicht. Aangeefster had gelijk het gevoel dat [slachtoffer 1] voordeed dat verdachte zichzelf aan het aftrekken was. Dit was ergens in mei/juni 2012.3
Verdachte heeft verklaard dat hij al voor de afgelopen zomervakantie op [slachtoffer 1] oppaste.4 De eerste keer dat er iets gebeurde, zat verdachte samen op de bank met [slachtoffer 1] met een spelcomputer te spelen. Verdachte liet zijn broek iets zakken om aan [slachtoffer 1] te laten zien wat er bij zijn kruis zat. Verdachte heeft [slachtoffer 1] vervolgens met zijn handen aan zijn penis laten zitten.5 Verdachte dacht dat [slachtoffer 1] destijds vier of vijf jaar oud was.6
De tweede keer zat verdachte wederom met [slachtoffer 1] op de bank met de spelcomputer te spelen. Wederom liet hij zijn trainingsbroek zakken. Verdachte heeft [slachtoffer 1] toen met zijn mond aan de penis van verdachte laten zitten. Verdachte ging met zijn penis naar de mond van [slachtoffer 1] toe en heeft zijn penis een stukje in de mond van verdachte gebracht. [slachtoffer 1] moest huilen en verdachte schrok hiervan.7 Op dat moment is verdachte ermee gestopt.8
Met betrekking tot het bewijs overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan als na te melden.
Verdachte heeft, door zijn geslachtsdeel in de mond van [slachtoffer 1] te brengen , het lichaam van [slachtoffer 1] seksueel binnengedrongen, terwijl die [slachtoffer 1] op dat moment nog niet de leeftijd van twaalf jaren had bereikt.
Tevens heeft verdachte, buiten echt, een ontuchtige handeling gepleegd met [slachtoffer 1], terwijl die [slachtoffer 1] op dat moment nog niet de leeftijd van 16 jaren had bereikt. Verdachte heeft [slachtoffer 1] zijn geslachtsdeel laten betasten, welke handeling (van seksuele aard) in strijd is met de sociaal-ethische norm.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
in de maand september 2012, te Eindhoven, met [slachtoffer 1] (geboren op [2009]), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een handeling heeft gepleegd, die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 1] gebracht;
2.
in de periode van 01 mei 2012 tot en met 16 september 2012 te Eindhoven, met [slachtoffer 1] (geboren op [2009]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, bestaande uit het laten betasten van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 1];
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 3 maanden gevorderd met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft zij een leerstraf gevorderd, te weten Respect Limits verlengd Plus, voor de duur van 30 uren. Tot slot heeft zij een werkstraf gevorderd voor de duur van 90 uren, te vervangen door 45 dagen jeugddetentie.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen het aanhoudingsverzoek van de verdediging. Het gaat in de onderhavige zaak om ernstige strafbare feiten en een eventueel later benodigde "verklaring omtrent het gedrag" is geen reden om op dit moment een strafoplegging achterwege te laten.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft aanhouding verzocht en daarbij verwezen naar de uitspraak van het Gerechtshof 's-Gravenhage d.d. 21 juni 2011 (LJN BQ8697). In deze zaak heeft het hof in een, volgens de verdediging, soortgelijke zaak uiteindelijk toepassing gegeven aan artikel 9a Wetboek van Strafrecht. Om te voorkomen dat de toepassing van dit artikel pas in hoger beroep aan de orde komt, verzoekt de verdediging de zaak aan te houden om verdachte in de gelegenheid te stellen de door de deskundigen geadviseerde leerstraf of een soortgelijk traject te volgen. Het belang van verdachte is immers voornamelijk gelegen bij de afdoening van deze zedenzaak (in verband met een eventueel later af te geven "verklaring omtrent het gedrag").
Indien de rechtbank voorbij gaat aan het aanhoudingverzoek, heeft de verdediging primair bepleit toepassing te geven aan artikel 9a Wetboek van Strafvordering, gelet op de persoonlijkheid van verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. Subsidiair bepleit de verdediging de geadviseerde leerstraf voorwaardelijk op te leggen met als bijzondere voorwaarde het volgen van diezelfde leerstraf (op grond van artikel 14c lid 2 sub 14 Wetboek van Strafrecht) en deze, met het oog op een eventueel in hoger beroep toe te passen artikel 9a Wetboek van Strafrecht, dadelijk uitvoerbaar te verklaren op grond van artikel 14e lid 1 Wetboek van Strafrecht.
Meer subsidiair heeft de verdediging bepleit de geadviseerde leerstraf op te leggen op grond van artikel 77h lid 2 sub b Wetboek van Strafrecht.
Zowel primair als (meer) primair heeft de verdediging bepleit een soortgelijke passage op te nemen als het Gerechtshof 's-Gravenhage in haar arrest van 21 juni 2011 heeft gedaan met betrekking tot de "verklaring omtrent het gedrag".
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het schorsingsverzoek.
De rechtbank heeft ter terechtzitting het verzoek van de verdediging tot het schorsen van de behandeling van de zaak afgewezen om de volgende redenen. Het voornoemde arrest van het Gerechtshof 's-Gravenhage betreft een zaak waarbij andere seksuele handelingen ten laste zijn gelegd en waarbij andere omstandigheden een rol speelden, waardoor de zaken moeilijk te vergelijken zijn. De rechtbank kan tijdens de behandeling van de zaak ter terechtzitting nog niet oordelen over de eventuele toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van de strafoplegging.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft twee maal ontucht gepleegd met het minderjarige zoontje van zijn buurvrouw. Verdachte heeft de eerste keer zijn geslachtdeel door het zeer jonge kind laten betasten en heeft de tweede keer zijn penis in het mondje gebracht van dit kind. Verdachte heeft naar eigen zeggen de eerste keer al beseft dat het niet goed was wat hij deed, maar dit heeft hem er niet van weerhouden de tweede keer nog een stap verder te gaan. Verdachte heeft door zo te handelen de gevoelens en belangen van zijn slachtoffer ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen wensen. Naar bekend mag worden verondersteld kan een dergelijk vergaand seksueel contact op die leeftijd voor het slachtoffer nadelige gevolgen op emotioneel en seksueel vlak met zich meebrengen. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij dit ook beseft.
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychologisch rapport van GZ-psycholoog drs. M. van Heteren d.d. 9 april 2013. Uit het rapport blijkt dat er bij verdachte geen sprake is van een gebrekkige ontwikkeling dan wel van een ziekelijke stoornis, maar dat er wel sprake is van een identiteitsprobleem. Geadviseerd wordt om aan verdachte een leerstraf seksualiteit dan wel een gedragsinterventie gericht op seksualiteit als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel.
Tevens heeft de rechtbank kennis genomen van het psychiatrisch rapport van kinder- en jeugdpsychiater A.X. Rutten d.d. 20 april 2013. Het rapport komt grotendeels overeen met de psychologisch rapportage van Van Heteren. De recidive wordt niet als erg hoog ingeschat. Tevens zijn er geen aanwijzingen voor een gestoorde seksuele ontwikkeling. Geadviseerd wordt een de oplegging van een voorwaardelijke (werk)straf met als bijzondere voorwaarde een taakstraf gericht op seksualiteit (bijvoorbeeld door de Rutgers Stichting).
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming. Volgens de raad is er bij verdachte sprake van een laag recidive risico. Echter, de raad rapporteert ook dat zij zorgen heeft omtrent de attitude van verdachte als het gaat om het delict. De raad ziet denkfouten bij verdachte zoals de gedachte dat het slachtoffer aanleiding gaf en vindt het zorgelijk dat het delict twee keer heeft plaatsgevonden met een opbouw in handelingen, terwijl verdachte heeft aangegeven de eerste keer al geschrokken te zijn geweest van hetgeen hij had gedaan. De raad vraagt zich dan ook af of verdachte gestopt zou zijn, als hij niet zou zijn opgepakt.
De rechtbank onderschrijft deze bevindingen van de deskundigen.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een voorwaardelijke jeugddetentie. Aan de voorwaardelijke jeugddetentie worden na te melden bijzondere voorwaarden gekoppeld, waaronder: een meldingsgebod en de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich dient te gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften van de reclassering, ook als dat inhoudt het volgen van de training Respect Limits Verlengd Plus voor de duur van 30 uren, te verzorgen door de Rutgers Stichting of een soortgelijke instelling.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte - gelet op hetgeen de Raad voor de Kinderbescherming heeft gerapporteerd omtrent de zorgen met betrekking tot verdachte - opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen zal de rechtbank, gelet op artikel 77za Wetboek van Strafrecht, de gestelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren. Voorts zal de rechtbank een werkstraf opleggen.
De rechtbank komt tot een lichtere straf dan die, welke de officier van justitie heeft gevorderd, nu de rechtbank van oordeel is dat de hierna op te leggen straf de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten voldoende tot uitdrukking brengt.
Het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal niet worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich voor het einde van de hierna vast te stellen proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 244 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
T.a.v. feit 2:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende straffen:
T.a.v. feit 1 en feit 2:
jeugddetentie voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en;
* medewerking verleent aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
* zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de jeugdreclassering en;
* dat verdachte zich binnen 5 werkdagen na de uitspraak moet melden bij Jeugdreclassering
Nederland, Regio Eindhoven, Wal 20 5611 GG te Eindhoven. Hierna moet verdachte zich blijven melden zo frequent en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht en;
* zal deelnemen aan de Respect Limits Verlengd Plus, te verzorgen door de Rutgers Stichting of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die training door of namens de instelling zullen worden gegeven;
waarbij de Reclassering Nederland, Regio Eindhoven, Wal 20 5611 GG Eindhoven opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
verklaart de op grond van artikel 77z Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar;
veroordeelt verdachte voorts tot een werkstraf van 60 uren;
beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 30 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans - de Kort, voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. A.W.H. van Velzen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. Z. Berkouwer, griffier,
en is uitgesproken op 27 mei 2013.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie regio Brabant Zuid-Oost, genummerd PL2233 2012142469, sluitingsdatum 5 november 2012.
2 Akte van geboorte, opgemaakt te Geldrop-Mierlo d.d. 22 december 2009 door de ambtenaar van de burgelijke stand, H. Lanooy.
3 p. 14, verklaring aangeefster d.d. 27 september 2012.
4 p. 23, verklaring verdachte d.d. 14 oktober 2012.
5 p. 25, verklaring verdachte d.d. 14 oktober 2012.
6 p. 23, verklaring verdachte d.d. 14 oktober 2012.
7 p. 25-28 verklaring verdachte d.d. 14 oktober 2013.
8 Verklaring verdachte ter terechtzitting, d.d. 13 mei 2013.