ECLI:NL:RBOBR:2013:CA3573
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Bewezenverklaring van ontucht plegen met zijn pupil, meermalen gepleegd
In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 24 april 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een leraar die beschuldigd werd van ontucht met zijn minderjarige pupil. De tenlastelegging omvatte het plegen van ontuchtige handelingen met de pupil, die aan zijn zorg was toevertrouwd, gedurende de periode van 1 maart 2012 tot en met 30 juni 2012. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd, waaronder tongzoenen en het betasten van de borsten en billen van het slachtoffer. De verdachte heeft via sociale media contact gelegd met het slachtoffer en afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten, waarbij ook ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden.
De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het tweede feit, 'grooming', omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte met het oogmerk van ontuchtige handelingen contact heeft gelegd met het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de ontmoetingen aanvankelijk bedoeld waren om met elkaar te praten en dat de verdachte niet opzettelijk ontuchtige handelingen heeft geïnitieerd. De rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan het eerste feit en heeft een gevangenisstraf van 123 dagen opgelegd, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een werkstraf van 240 uren opgelegd, subsidiair 120 dagen hechtenis, en is de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte €1500,- aan het slachtoffer moet betalen.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de psycholoog. De verdachte heeft blijk gegeven van een gebrek aan inzicht in de gevolgen van zijn handelen en heeft het vertrouwen dat in hem als docent was gesteld, misbruikt. De rechtbank heeft ook de noodzaak van reclasseringstoezicht en ambulante behandeling als voorwaarden voor de voorwaardelijke straf benadrukt.