vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Parketnummer: 01/845060-11
Datum uitspraak: 04 juni 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1959],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 mei 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 april 2013. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 03 februari 2011 te [plaatsnaam] door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] (geboren op [2005]) en/of [slachtoffer 2] (geboren op [2005]) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit - het door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] voelen aan de penis van verdachte en/of
- het door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] aftrekken van de penis van verdachte en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het
- met die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in een wc gaan staan en/of
- (vervolgens) de deur van de wc op slot doen en/of
- naar beneden doen van zijn, verdachtes, broek en onderbroek en/of
- gebruik maken van het (fysiek) overwicht dat hij, verdachte, als volwassene heeft ten opzichte van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2];
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 03 februari 2011 te [plaatsnaam], met [slachtoffer 1] (geboren op [2005]) en/of [slachtoffer 2] (geboren op [2005]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het
- in het bijzijn van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar beneden doen van zijn broek en onderbroek en/of
- het laten voelen aan en/of aftrekken van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
2.
hij op of omstreeks 03 februari 2011 te [plaatsnaam] opzettelijk [slachtoffer 1] (geboren op [2005]) en/of [slachtoffer 2] (geboren op [2005]) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door
- met die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in een wc te gaan staan en/of
- (vervolgens) de deur van die wc op slot te doen en/of
- voor de deur van die wc is gaan staan, althans die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft belet die wc te verlaten en/of
- daarbij gebruik heeft gemaakt van zijn (fysieke) overwicht dat hij, verdachte, als volwassene heeft ten opzichte van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De overwegingen ten aanzien van de feiten 1 en 2.
Gezien de samenhang van het feitencomplex van de feiten 1 primair, 1 subsidiair en 2 zal de rechtbank niet - zoals gebruikelijk - eerst de vrijspraken motiveren, maar zal de rechtbank deze verwerken in de bewijsoverwegingen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft aangevoerd dat er geen sprake was van dwang en dat verdachte dan ook van het onder 1 primair ten laste gelegde dient te worden vrijsproken. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat het voelen aan de penis bewezen kan worden verklaard, maar dat voor het zich laten aftrekken geen bewijs is.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat het opzet ontbreekt en dat verdachte derhalve ook van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank.1
Met betrekking tot (de aard van) de ontuchtige handelingen.
Op 4 februari 2013 heeft verdachte zich op het politiebureau in [plaatsnaam] gemeld. Hij heeft verklaard dat hij op 3 februari 2013 met twee kleine meisjes op de basisschool in [plaatsnaam] op het toilet was en dat die meisjes toen aan zijn penis hebben gezeten.2 Verdachte is hierover door de politie nader gehoord. Hij heeft toen verklaard dat hij als schoonmaker werkzaam is op de basisschool. Op 3 februari 2013 heeft hij twee meisjes op de wc uitgenodigd. Toen zij met zijn drieën op de wc waren, heeft hij de deur van de wc dicht en op slot gedaan. Vervolgens heeft hij zijn broek en zijn onderbroek naar beneden gedaan. Hij heeft tegen de meisjes gezegd: "Als jullie willen, dan streel maar". Beide meisjes hebben toen zijn penis gestreeld.3
Een van die twee meisjes betrof [slachtoffer 1], geboren op [2005]4. [slachtoffer 1] is door de politie in een studio gehoord. Zij heeft onder meer verklaard dat zij en [slachtoffer 2], tijdens het overblijven, aan de penis van de schoonmaker hebben gezeten. De man had gevraagd of zij met hem meekwamen. Zij zijn vervolgens met de man in de wc gaan staan. De man heeft toen de deur van de wc op slot gedaan. Daarna heeft hij zijn broek en onderbroek omlaag gedaan. Zij en [slachtoffer 1] hebben toen de penis van de man aangeraakt.5
[slachtoffer 2], geboren op [2005]6, is ook in een studio over het gebeuren gehoord. Zij heeft onder meer het navolgende verklaard. De man, die op school altijd de toiletten schoonmaakt, heeft gevraagd om bij hem op de wc te komen. Zij en [slachtoffer 1] zijn toen samen met de man bij de wc gaan staan. De man heeft de deur van de wc dichtgedaan. Toen zij met zijn drieën in de wc stonden heeft de man zijn broek en onderbroek naar beneden gedaan. Zij en [slachtoffer 1] hebben vervolgens de penis van de man aangeraakt. Zij beschrijft op welke wijze zij dat hebben gedaan. Zij en [slachtoffer 1] hebben de penis "een beetje slap" aangeraakt en de man heeft zijn penis met zijn hand omsloten. Zij heeft haar hand tegen de onderkant van de penis van verdachte gelegd en [slachtoffer 1] heeft haar hand op de bovenkant van de penis gelegd. Ze hebben de penis niet met hun handen omsloten. Verdachte heeft zijn penis op het moment dat zij zijn penis aanraakten vastgehouden en heeft zijn hand vervolgens heen en weer bewogen.7
Uit deze gedetailleerde beschrijving leidt de rechtbank af dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] de penis van verdachte hebben aangeraakt, maar dat ze verdachte niet hebben afgetrokken. Verdachte heeft zichzelf afgetrokken, terwijl de handen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn penis aanraakten. Door de bewegingen die verdachte maakte "schudden" zij ook mee. Zij hebben deze op en neergaande bewegingen echter niet zelf gemaakt. Deze verklaring van [slachtoffer 2] strookt ook met de verklaring van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij zichzelf heeft afgetrokken, dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn penis niet helemaal in hun handen hebben gehad en dat zij hem niet hebben afgetrokken.
Is er sprake geweest van dwang als primair ten laste gelegd?
Gelet op de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], alsmede gelet op de verklaring van verdachte, acht de rechtbank bewezen dat verdachte met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in een wc is gaan staan, de deur van die wc vervolgens op slot heeft gedaan en daarna zijn broek en onderbroek naar beneden heeft gedaan. De rechtbank stelt voorts vast dat beide meisjes vijf jaar oud waren en dat verdachte, als volwassen man, fysiek overwicht op de meisjes heeft gehad.
De rechtbank is echter van oordeel dat deze feitelijkheden in het onderhavige geval onvoldoende zijn om te concluderen dat daardoor sprake was van dwang, zoals bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat van het dwingen tot ontuchtige handelingen met een feitelijkheid dan wel met feitelijkheden slechts sprake kan zijn indien verdachte door die feitelijkheid of feitelijkheden opzettelijk heeft veroorzaakt dat de slachtoffers de ontuchtige handelingen tegen hun wil hebben gepleegd.
Uit de omstandigheden dat verdachte met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in een wc is gaan staan, hij de deur van die wc vervolgens op slot heeft gedaan, zijn broek en onderbroek naar beneden heeft gedaan en tegen de meisjes heeft gezegd dat ze zijn penis mochten strelen en uit het feit dat verdachte als volwassen man overwicht op de vijfjarige meisjes heeft gehad, zou kunnen worden geconcludeerd dat verdachte door misbruik van zijn uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht de meisjes heeft bewogen zijn penis aan te raken. De rechtbank is echter van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat sprake was van het door een feitelijkheid dwingen tot het plegen van die handelingen, hetgeen voor een veroordeling voor het primair ten laste gelegde wel is vereist. Uit de zich in het dossier bevindende stukken, waaronder de verklaringen van de meisjes zelf bij de politie, blijkt immers niet dat verdachte een dusdanige psychische druk op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft uitgeoefend of hen in een zodanige afhankelijkheidssituatie heeft gebracht, dat zij zich niet meer tegen het plegen van de ontuchtige handelingen konden verzetten. Ook is niet gebleken dat verdachte [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] opzettelijk in een situatie heeft gebracht waardoor het voor hen zo moeilijk was om zich aan de ontuchtige handelingen te onttrekken dat gesproken kan worden van dwang.
Nu van een dergelijke dwang niet is gebleken, zal de rechtbank verdachte van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
Het subsidiair ten laste gelegde.
Zoals hierboven is weergegeven blijkt uit de bewijsmiddelen wel dat verdachte in het bijzijn van de vijfjarige [slachtoffer 2] en de vijfjarige [slachtoffer 1] zijn broek en onderbroek naar beneden heeft gedaan en dat zij vervolgens aan zijn penis hebben gevoeld. Verdachte heeft dat ook bekend. De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde - kort gezegd - het plegen van ontucht met twee vijfjarige meisjes dan ook wettig en overtuigend bewezen.
De onder 2 ten laste gelegde opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Zoals hierboven reeds is weergegeven volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft gevraagd bij hem in de wc te komen en vervolgens, toen hij met hen in de wc stond, de deur van die wc op slot heeft gedaan. Ook heeft de rechtbank vastgesteld dat er sprake was van fysiek overwicht, nu verdachte een volwassen man is en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] nog maar 5 jaren oud waren.
De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden in het onderhavige geval echter volstrekt onvoldoende zijn om daaruit te kunnen concluderen dat verdachte beide meisjes opzettelijk van hun vrijheid heeft beroofd of beroofd heeft gehouden. Verdachte heeft verklaard dat hij niet voor de deur is gaan staan en dat de meisjes weg konden. Uit de verklaringen van de meisjes blijkt dat zij wisten dat ze de deur konden openen door het slot open te maken en er zijn geen aanwijzingen dat verdachte hen heeft bedreigd of belet om dat te doen.
Nu ook uit de overige zich in het dossier bevindende stukken niet van enige opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving is gebleken, zal de rechtbank verdachte van het hem onder 2 ten laste gelegde vrijspreken.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 03 februari 2011 te [plaatsnaam], met [slachtoffer 1], geboren op [2005], en [slachtoffer 2], geboren op [2005], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het
- in het bijzijn van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar beneden doen van zijn broek en onderbroek en
- het laten voelen aan zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van de feiten.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Over verdachte is op 25 mei 2011 een rapport uitgebracht door drs. R.K.F. Lemmens, klinisch psycholoog. Deze concludeert dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van zwakzinnigheid, behorend bij zijn gemeten IQ, waarover in de verstandelijk gehandicapten zorg wordt gesproken als 'lichte verstandelijke beperking'.
Verdachte wordt licht verminderd toerekeningsvatbaar geacht voor het ten laste gelegde, mits bewezen verklaard.
Het recidiverisico wordt ingeschat op laag tot laag-gemiddeld. Verdachte gaat weliswaar graag met kinderen om, maar in het onderzoek is niet komen vast te staan dat zijn gerichtheid op kinderen seksueel geaard is. De voornaamste risicoverhogende factor is de verdachtes verstandelijke handicap die onder meer maakt dat hij zich op niet-seksuele wijze aangetrokken voelt tot kinderen en dat hij niet altijd even gepast omgaat in de omgang met kinderen. Daarbij moeten zijn fysieke en sociale structuur (werk, medebewoners, stafleden) in ogenschouw worden genomen, daar deze belangrijk zijn voor verdachte om zich te kunnen handhaven. In geval van een stabiele structuur, ingericht op zijn intellectuele niveau, kan hij zich goed handhaven.
Een instelling voor beschermd wonen, waarbij hij kan worden aangesproken op zijn niveau en waarbij toezicht is op zijn gedrag, wordt geadviseerd.
De reclassering houdt toezicht op verdachte sedert de schorsing van de voorlopige hechtenis in maart 2011. In een voortgangsverslag van 8 mei 2013 heeft de reclassering aangegeven dat verdachte thans verblijft in een zorginstelling. Verdachte heeft zich vanaf het begin laten aansturen door de toezichthouder en heeft veel ruggensteun en motivatie van begeleiders en toezichthouder nodig. Sinds september 2012 begint langzaam enig inzicht te ontstaan. Verdachte is zowel individuele als groepstherapie gestart en op langere termijn lijkt een begeleide zelfstandige woonvorm in de toekomst haalbaar. Geadviseerd wordt verdachte langere tijd te begeleiden in het kader van toezicht om een stabiele overgang naar een reguliere woonvorm/hulpverlening mogelijk te maken. Als bijzondere voorwaarden wordt (kort gezegd) geadviseerd dat verdachte moet meewerken aan een opname in een zorginstelling, niet van verblijfplaats mag veranderen zonder overleg, de ambulante ingezette behandeling moet voortzetten, zich houdt aan de door de werkgever gestelde regels en voorwaarden evenals het zich houden aan de aanwijzingen door of namens de reclassering. Verdachte heeft ter zitting verklaard weliswaar liever volledig zelfstandig te wonen, doch hij begrijpt dat zulks voorlopig nog niet aan de orde is.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist ten aanzien van het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals weergegeven in het aanvullende reclasseringsrapport van 8 mei 2013.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft de vraag opgeworpen waarom een voorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd, als een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend wordt geacht. De raadsman heeft aangevoerd dat dan zou kunnen worden volstaan met een voorwaardelijke werkstraf. De raadsman heeft echter te kennen gegeven zich ten aanzien van de op te leggen straf aan het oordeel van de rechtbank te refereren, ook voor wat betreft de duur van de proeftijd en de op te leggen bijzondere voorwaarden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte was werkzaam als schoonmaker op een basisschool. Daar heeft hij twee vijfjarige meisjes gevraagd om bij hem in de wc te komen staan. Toen ze met zijn drieën in de wc stonden, heeft verdachte zijn broek en onderbroek naar beneden gedaan en heeft hij de meisjes aan zijn penis laten voelen. De rechtbank vindt dit een zeer ernstig feit. Kinderen moeten tegen dergelijk gedrag van volwassenen in bescherming worden genomen.
Thans is (nog) niet bekend of de slachtoffers psychische gevolgen van hetgeen hen is overkomen hebben ondervonden of dat zij deze in de toekomst nog zullen ondervinden. Het is echter bekend dat dergelijk handelen niet zelden leidt tot klachten op emotioneel en seksueel gebied, mogelijk op latere leeftijd. Verdachte heeft zich niet bekommerd om de gevolgen die de zeer jeugdige slachtoffers van zijn handelen zouden kunnen ondervinden, maar heeft enkel aan zichzelf gedacht. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Kinderen moeten erop kunnen vertrouwen dat volwassenen hun lichamelijke integriteit niet zullen schaden. Ook moeten kinderen zich op hun basisschool veilig kunnen voelen. Verdachte heeft hier met zijn handelen ernstig inbreuk op gemaakt. Het handelen van verdachte brengt niet alleen gevoelens van angst en onveiligheid mee bij de slachtoffers en hun ouders, maar ook in hun directe omgeving, op school en bij de maatschappij in het algemeen.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte zich na het gebeuren zelf bij de politie heeft gemeld. Verder houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat het een feit van inmiddels ruim twee jaar geleden betreft en verdachte in zijn privé- situatie de nodige nadelige en ingrijpende gevolgen heeft moeten ondervinden van het gebeurde.
Voorts houdt de rechtbank rekening met het psychologisch rapport van 25 mei 2011, als hiervoor weergegeven. De conclusies van drs. Lemmens neemt de rechtbank over.
De rechtbank houdt er ook in het voordeel van verdachte rekening mee dat de voorlopige hechtenis reeds ruim twee jaar geleden is geschorst en dat verdachte de hem in dat kader opgelegde voorwaarden heeft nageleefd, waaronder de voorwaarde van reclasseringcontact en de voorwaarde dat verdachte op een gesloten afdeling van een instelling zal verblijven.
Uit de rapportage en de toelichting van de deskundige ter zitting blijkt dat verdachte ook thans nog langdurige begeleiding en een ambulante behandeling nodig heeft. De rechtbank acht het van zeer groot belang dat verdachte deze behandeling zal krijgen. Gelet hierop zal de rechtbank verdachte dan ook een voorwaardelijke straf opleggen met de bijzondere voorwaarden van ambulante behandeling en begeleiding. Ook zal de rechtbank de overige geadviseerde voorwaarden aan deze voorwaardelijke straf verbinden. De rechtbank acht een proeftijd van drie jaar geboden, omdat is aangegeven dat langdurige begeleiding nodig zal zijn. De rechtbank acht een proeftijd van vijf jaren, zoals de officier van justitie heeft geëist, niet passend. De rechtbank heeft in dat oordeel onder meer betrokken dat verdachte zich in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis ook de afgelopen twee jaar al aan alle opgelegde voorwaarden heeft gehouden.
De rechtbank is, alles overwegende, van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank zal hieraan de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd. De rechtbank wil verdachte er met een voorwaardelijke straf ook van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om - zoals de officier van justitie heeft verzocht - te bepalen dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank zal een lichtere voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan door de officier is gevorderd, nu de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 57 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en onder 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 subsidiair:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1 subsidiair:
Gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht met een proeftijd van 3 jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering;
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd meldt bij de reclassering, zolang en zo frequent als Reclassering Nederland nodig acht;
- dat de veroordeelde gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de behandelaars nodig acht, bij Domus Mill zal verblijven en zich aan de huisregels, de aanwijzingen en afspraken van het begeleidend personeel zal houden;
- dat de veroordeelde gedurende de proeftijd niet van verblijfplaats zal veranderen zonder voorafgaand overleg met de behandelaars en de reclassering;
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van/bij Kairos en actief zal deelnemen aan de ambulante behandeling, zolang de behandelaars en de reclassering dat noodzakelijk achten;
- dat de veroordeelde zich aan de door de werkgever IBN gestelde regels en voorwaarden houdt, ook indien dat extra controle inhoudt;
waarbij de Reclassering Nederland, Regio 's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 1 maart 2011 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter,
mr. M. Lammers en mr. E. Sikkema, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F. van Hulst, griffier,
en is uitgesproken op 4 juni 2013.
Mr. E. Sikkema en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie regio Brabant-Noord, genummerd PL21T4 2011011843.
2 Proces-verbaal van bevindingen, p. 120.
3 Verklaring van verdachte, p. 135-139.
4 Akte van geboorte van [slachtoffer 1], p. 58.
5 Verklaring van [slachtoffer 1], p. 36-39 en 44.
6 Akte van geboorte van [slachtoffer 2], p. 119.
7 Verklaring van [slachtoffer 2], p. 80, 86, 90-92, 94 en 97.