ECLI:NL:RBOBR:2013:CA3531

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C/01/254643 / FA RK 12-5745
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Ch. Dunnewijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om eenhoofdig gezag na echtscheiding met onjuiste inschrijving in het gezagsregister

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 7 juni 2013 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag over de minderjarige [Z]. De moeder had in 2003 een echtscheidingsbeschikking verkregen waarin werd bepaald dat het gezag over de minderjarige aan haar alleen toekwam. Echter, deze beschikking was nooit ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, waardoor de ouders nog steeds gezamenlijk gezag uitoefenden. De moeder verzocht nu om eenhoofdig gezag op basis van artikel 1:251a BW, maar de rechtbank oordeelde dat dit artikel niet van toepassing was, aangezien de ouders nog steeds gehuwd waren.

De rechtbank constateerde dat er een onjuiste vermelding in het gezagsregister stond, en op basis van artikel 2, lid 2 van het Besluit Gezagsregisters zou de griffier hiervan mededeling doen aan de griffie van het gezagsregister. De rechtbank heeft ook de omstandigheden van de ouders in overweging genomen, waaronder het gebrek aan contact tussen de vader en de minderjarige, en de gewelddadige relatie tussen de ouders. Ondanks deze omstandigheden werd het verzoek van de moeder afgewezen, omdat er geen deugdelijke grondslag was voor het verzoek om eenhoofdig gezag.

De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door mr. Ch. Dunnewijk, rechter en kinderrechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK OOST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/254653 / FA RK 12-5745
Uitspraak : 7 juni 2013
Beschikking betreffende gezag in de zaak van
[moeder],
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. I. van Dijk-van Oosterhout,
tegen
[vader],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
partijen, ook wel aan te duiden als respectievelijk de moeder en de vader.
De procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift van de moeder, ontvangen ter griffie op 30 oktober 2012;
- de correspondentie, waaronder met name:
- de brief van de Raad voor de Kinderbescherming van 16 april 2013.
Als belanghebbenden worden aangemerkt: de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en reclassering te Amsterdam Zuidoost.
De zaak is behandeld ter zitting van 22 april 2013. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door mr. M. Schoor (kantoorgenoot mr. Van Dijk-van Oosterhout), alsmede mevrouw [X] namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming. De Raad voor de Kinderbescherming heeft de rechtbank bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.
Hoewel behoorlijk daartoe opgeroepen is de vader niet verschenen.
De feiten
Bij beschikking van deze rechtbank van 4 mei 2004 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en zijn nevenvoorzieningen getroffen. Deze beschikking is niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Uit het huwelijk van partijen is de navolgende minderjarige geboren:
- [Z], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum].
Blijkens het overgelegde uittreksel uit het Gezagsregister blijkt dat de minderjarige [Z] sinds [datum] onder toezicht staat van de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant te 's-Hertogenbosch. Deze ondertoezichtstelling is sindsdien steeds verlengd. De ondertoezichtstelling is voor het laatst bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank bij beschikking van 25 maart 2013 verlengd met een jaar, ingaande [datum].
Voorts is bij voornoemde beschikking de machtiging tot plaatsing van de minderjarige in een verblijf accommodatie van een zorgaanbieder 24-uurs met ingang van [datum] voor de duur van de ondertoezichtstelling verlengd.
Het verzoek
De moeder verzoekt op de wijze als in het verzoekschrift omschreven het gezag over de minderjarige [Z] bij uitsluiting van de vader aan haar toe te wijzen.
Zij voert hiertoe het volgende aan.
De relatie van partijen heeft zich steeds gekenmerkt door veel geweld van de zijde van de man richting de vrouw. De man is, toen [Z] anderhalf jaar oud was, vertrokken en woont, voor zover de vrouw bekend is, sindsdien in [land]. Tussen de vrouw en de man is sindsdien nimmer meer contact geweest. Wel heeft de man sporadisch (circa twee keer per jaar) telefonisch contact gezocht met [Z]. Sinds enige tijd blijft ook dit contact uit.
Het laatste contact tussen de vader en [Z] dateert van anderhalf jaar geleden.
De moeder stelt dat het voor haar onmogelijk is door het gebrek aan contact met de man gezamenlijk gezagsbeslissingen te nemen. Laatst is vervangende toestemming aan de rechtbank verzocht voor het aanvragen van een ID-bewijs voor [Z].
Gelet op de jonge leeftijd van [Z] zullen nog tal van gezagsbeslissingen dienen te worden genomen. De vrouw is dan ook van mening dat het in het belang van [Z] noodzakelijk is dat zij met het eenhoofdig gezag wordt belast.
Ter zitting is door de William Schrikker Stichting aangegeven dat er vanuit de ondertoezichtstelling nooit contact met de vader is geweest, hoewel dit wel is geprobeerd. Het is voor [Z] onhandig dat er voor veel beslissingen een handtekening van haar vader nodig is. Voorts acht zij het verzoek in het belang van [Z], omdat het feit dat de vader formeel nog iets over haar te zeggen heeft, haar belemmert, ook als hij er niet is. [Z] ervaart het als kwetsend dat er geen contact is.
De beoordeling
Rechtsmacht
De Nederlandse rechter is bevoegd om kennis te nemen van het verzoek, gelet op het feit dat de minderjarige ten tijde van de indiening van het verzoek de gewone verblijfplaats in Nederland had (artikel 5 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (Trb 1997, 299)
Relatieve bevoegdheid
De minderjarige verblijft momenteel in het arrondissement Oost-Brabant, zodat deze rechtbank bevoegd is op het verzoek te beslissen.
Toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van het verzoek is Nederlands recht van toepassing (artikel 15 lid 1 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996)
Het verzoek
Artikel 1:251, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (verder te noemen: BW) bepaalt dat partijen gedurende hun huwelijk gezamenlijk het gezag uitoefenen.
Op grond van artikel 1:251a, lid 1 BW kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt.
Bij beschikking van deze rechtbank van 4 mei 2003 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is - voor zover thans van belang - bepaald dat het gezag over de minderjarige [Z] aan de vrouw alleen toekomt. Nagelaten is echter om deze beschikking in te schrijven in de registers van de burgerlijke stand. Partijen zijn derhalve nog steeds gehuwd.
Dit betekent dat artikel 1:251a BW niet van toepassing is en dat het verzoek van de vrouw bij gebrek aan een deugdelijke grondslag dient te worden afgewezen.
De rechtbank merkt hierbij nog op dat nu is gebleken van een onjuiste vermelding in het gezagsregister, de griffier - op grond van artikel 2, lid 2 van het Besluit Gezagsregister - van deze onjuiste vermelding mededeling zal doen aan de griffie van het gezagsregister.
De beslissing
De rechtbank
wijst het verzoek van de vrouw af;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. Ch. Dunnewijk, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2013 in aanwezigheid van de griffier.
Conc: MvR
Tegen deze beschikking kan -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a) door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b) door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.