ECLI:NL:RBOBR:2013:CA3441

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
01/845171-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van openlijk geweld en poging tot zware mishandeling door onvoldoende bewijs van herkenning op camerabeelden

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 18 juni 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van openlijk geweld en poging tot zware mishandeling. De tenlastelegging betrof geweldpleging op 1 januari 2013 in Eindhoven, waarbij de verdachte samen met anderen openlijk in vereniging geweld zou hebben gepleegd tegen onbekende slachtoffers. Daarnaast werd de verdachte verweten dat hij een persoon genaamd [slachtoffer 1] een kopstoot had gegeven, wat resulteerde in letsel.

Tijdens de zitting op 4 juni 2013 zijn camerabeelden bekeken die de geweldplegingen in het centrum van Eindhoven documenteerden. De officier van justitie stelde dat deze beelden voldoende bewijs boden om de verdachte te identificeren als een van de daders. Echter, de rechtbank oordeelde dat de camerabeelden te onduidelijk waren om de verdachte positief te kunnen herkennen. De getuige [getuige 1] had na het zien van de beelden in het programma Bureau Brabant ook geen herkenning van de verdachte kunnen bevestigen.

De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de betrokkenheid van de verdachte bij het openlijk geweld vast te stellen. Ook voor de poging tot zware mishandeling was er onvoldoende bewijs, aangezien er geen getuigen waren die de verdachte hadden gezien tijdens het incident. De rechtbank sprak de verdachte dan ook vrij van beide tenlastegelegde feiten.

Daarnaast werd de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte van het hem onder feit 2 ten laste gelegde werd vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat de benadeelde partij in de kosten van de verdachte werd verwezen, die op nihil werden begroot.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/845171-13
Datum uitspraak: 18 juni 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1988],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 juni 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 1 mei 2013.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 01 januari 2013 te Eindhoven met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd op één of meerdere plaatsen, tegen één of meerdere slachtoffers, welk geweld, plaatsen en slachtoffers betrof:
- aan de Molenstraat (slaan en/of schoppen tegen een onbekend slachtoffer) en/of
- aan de Oude Stadsgracht en/of op het Stadhuisplein (stompen en/of slaan van een onbekend slachtoffer);
(art. 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht);
2.
hij op of omstreeks 01 januari 2013 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] een kopstoot in het gezicht heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 01 januari 2013 te Eindhoven opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), een kopstoot heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(art. 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht).
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Zij heeft daartoe kort gezegd verwezen naar de camera-beelden zoals die door verschillende beveiligingscamera's van de geweldplegingen in de nacht van 1 januari 2013 in het centrum van Eindhoven zijn gemaakt en de processen-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4] waarin deze kort gezegd hebben gerelateerd dat zij beide personen op de fotoprints van voornoemde camerabeelden die nacht in het centrum van Eindhoven hebben gezien en dat zij verdachte (en verbalisant [verbalisant 3] tevens medeverdachte [medeverdachte]) herkennen als de persoon op de fotoprints. Voorts heeft de officier van justitie gewezen op de verklaring van getuige [getuige 1], de MMA-melding, de tip van getuige [getuige 2] en de mastgegevens waaruit is gebleken dat de mobiele telefoon van medeverdachte [medeverdachte] rond 05.00/05.30 uur die nacht aanstraalt op de mast in de directe omgeving van de plaatsen delict. Ten slotte heeft de officier van justitie de omstandigheid dat verdachte zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen in het nadeel van verdachte uitgelegd, nu bovengenoemde feiten en omstandigheden van verdachte een redelijke verklaring vergen en hij deze niet heeft willen geven.
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 2 primair en subsidiair vrijspraak gevorderd bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs.
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek ingevolge artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging kort gezegd onder meer aangevoerd dat van een herkenning van verdachte op grond van de onduidelijke camerabeelden en de fotoprints daarvan in het dossier geen sprake kan zijn, zodat niet onomstotelijk is komen vast te staan dat verdachte verantwoordelijk is geweest voor de geweldshandelingen. Het dossier bevat geen verklaringen van getuigen die verdachte hebben herkend. Ook getuige [getuige 1] heeft beide verdachten na het zien van de camerabeelden in het programma Bureau Brabant niet herkend. Ze vond de op televisie getoonde personen er ouder uitzien dan de personen die zij had zien vechten.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging kort gezegd aangevoerd dat de aangifte van [slachtoffer 1] niet door enig ander bewijsmiddel wordt ondersteund. Er zijn geen getuigen die verdachte een kopstoot hebben zien geven en van het incident zijn geen camerabeelden beschikbaar. Daarbij komt dat het door [slachtoffer 1] opgegeven signalement van de dader niet overeenkomt met dat van verdachte. Voorts acht de verdediging het opvallend dat [slachtoffer 1] eerst ruim een maand na het incident aangifte heeft gedaan.
Vrijspraak.
Ten aanzien van feit 1.
De rechtbank overweegt dat de ter terechtzitting van 4 juni 2013 bekeken camerabeelden van de ten laste gelegde geweldshandelingen en de fotoprints daarvan in het dossier dermate onduidelijk zijn, dat een positieve herkenning van verdachte daar niet op kan worden gebaseerd. De rechtbank herkent verdachte niet op de beelden als één van beide personen die volgens de officier van justitie verantwoordelijk zijn voor de ten laste gelegde geweldplegingen. Het oordeel van de rechtbank wordt verder versterkt door de verklaring van getuige [getuige 1] die, na het zien van de camerabeelden in het programma Bureau Brabant, beide daders van de geweldplegingen niet heeft herkend als de personen die zij in de nacht van 1 januari 2013 in centrum van Eindhoven heeft gezien en die betrokken waren bij de onder 1 ten laste gelegde geweldpleging tegen een onbekend gebleven persoon. Ook overigens bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs op grond waarvan de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde openlijke geweld kan worden gebaseerd.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2.
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 2 primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan eveneens behoort te worden vrijgesproken.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (ten aanzien van feit 2).
Benadeelde partij [slachtoffer 1] voornoemd heeft een civiele vordering ingediend ten bedrage van € 864,40, bestaande uit € 364,40 voor materiële schade (kosten eigen risico verzekering CZ en reiskosten) en € 500,00 voor immateriële schade.
De officier van justitie heeft niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in zijn vordering gevorderd, nu zij ten aanzien van feit 2 tot vrijspraak heeft gerequireerd. De raadsman heeft slechts aangevoerd dat, in het geval dat de rechtbank het ten laste gelegde onder feit 2 bewezen acht, de door de benadeelde partij gevorderde posten hem niet onbillijk voorkomen.
Nu verdachte van het hem onder feit 2 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken, dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. De benadeelde partij zal worden verwezen in de kosten door de verdachte in deze strafzaak gemaakt tot op heden begroot op nihil.
DE UITSPRAAK
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 en feit 2 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet ontvankelijk in haar vordering en veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden
begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.A. van Gameren, voorzitter,
mr. W. Schoorlemmer en mr. P.A. Buijs, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 18 juni 2013.
4
Parketnummer: 01/845171-13
[verdachte]