vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Parketnummer: 01/845147-11
Datum uitspraak: 18 juni 2013
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1982],
wonende [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 04 juni 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 08 mei 2013. Nadat de tenlastelegging ter terechtzitting van 4 juni 2013 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 april 2011 te Oss, (in een woning gelegen aan de [adres 1]) tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad (niet zijnde explosieven voor civiel gebruik waarvoor erkenning is verleend overeenkomstig de Wet explosieven voor civiel gebruik), te weten :
- een hoeveelheid Boost (ongeveer 10 gram) (AACO7002NL) en/of
- een hoeveelheid TNT (ongeveer 60 gram in een luciferdoosje) (AACO7016NL) en/of
- een hoeveelheid TNT (ongeveer 300 gram in een potje met het opschrift Bertolli) (AACO7014NL) en/of
- 29, althans een hoeveelheid slagpijpjes/ontstekingsmiddelen (Dynamite Nobel GMBH) (AACO7005NL) en/of
- een hoeveelheid (ongeveer 400 gram) ammonium nitraat (AACO7021NL) en/of
- een hoeveelheid (ongeveer 10 gram) picrinezuur in poedervorm (AACO7019NL) en/of
- snellont (2 x 3 mtr) (AACO7020NL) en/of
- een IED inclusief slagpijpje (AAAV4348NL) en/of
- een IED inclusief slagpijpje non elektrisch met lont (AAAV4349NL) en/of
- (ongeveer) 440 gram springstof (AAAV4354NL)
(artikel 26 Wet Wapen en Munitie jo art 2 lid 1 Cat II onder 7 WWM);
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2.
hij op of omstreeks 14 april 2011 te Oss tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (in een woning gelegen aan [adres 1]) een hoeveelheid munitie van categorie III (SIN AACO7025NL), te weten :
436 patronen schiethamer munitie 6mm en/of
1 kogelpatroon kaliber .50 lichtspoor, merk TW, centraalvuur en/of
43 kogelpatronen kaliber .22Lr, merk Winchester randvuur en/of
2 hagelpatronen kaliber 12 en/of
1 hagelpatroon kaliber 20, merk Fiocchi, centraalvuur en/of
59 kogelpatronen kaliber 8x50, merk Lebel, centraalvuur en/of
2 kogelpatronen kaliber 9x19mm, merk DAG, centraalvuur en/of
5 kogelpatronen kaliber 9x19mm, merk DAG, centraalvuur en/of
14 kogelpatronen kaliber .380auto, merk Mrp, centraalvuur en/of
1 knalpatroon 9x41mm, merk IVI centraalvuur en/of
54 munitiedelen, zijnde hulzen kaliber .22Lr en/of
2 munitiedelen, doosje en zakje met slaghoedjes voor centraalvuur en/of
1 kogelpunt 8mm softnose geschikt voor 8.50 mm Lebel
voorhanden heeft gehad ;
(artikel 26 WWM jo art 2 lid 2 Cat III WWM)
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
3.
hij op of omstreeks 14 april 2011 te Oss (in een woning gelegen aan [adres 1]) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten een balletjespistool (gelijkend op een Walther, model CP99, kaliber 9 mm Para), zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn vorm en/of afmeting een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en), voorhanden heeft gehad;
(artikel 13 lid 1 Wet Wapens en Munitie).
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De rechtmatigheid van het verkregen bewijs.
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat het bewijs op onrechtmatige wijze is verkregen zodat verdachte dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er op 14 april 2011 voldoende grond was voor het binnentreden en doorzoeken van de woningen gelegen aan de [adres 2] en de [adres 1] te Oss.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat op grond van het bepaalde in artikel 49 van de Wet wapens en munitie de bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren te allen tijde op plaatsen waar zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat wapens of munitie aanwezig zijn, ter inbeslagneming doorzoeking mogen doen.
Blijkens het proces-verbaal d.d. 14 april 2011 (proces-verbaal pag. 82) is bij de politie de navolgende CIE-informatie binnengekomen:
"In de woning van zowel [verdachte] als zijn broer [medeverdachte] liggen meerdere vuurwapens, waaronder automatische en zware vuurwapens, munitie alsmede een hoeveelheid explosieven. De vuurwapens zijn van [verdachte] en [medeverdachte]."
Met [verdachte] wordt bedoeld:
[verdachte]
Geboren te [geboorteplaats] op [1982]
Wonende te [woonplaats], [adres 1].
Met [medeverdachte] wordt bedoeld:
[medeverdachte]
Geboren te [geboorteplaats] op [1980]
Wonende te [woonplaats], [adres 2].
Door de officier van justitie werd vervolgens een mondelinge machtiging tot binnentreden voor de woningen afgegeven.
Hoewel naar het oordeel van de rechtbank geldt dat CIE-informatie - indien dit aan de basis ligt van ingrijpende opsporingsbevoegdheden, zoals een doorzoeking - geverifieerd dient te worden, kan CIE-informatie in bijzondere gevallen - als verificatie niet mogelijk is of (gelet op de inhoud van de CIE-informatie) te tijdrovend is - voldoende zijn om gebruik te maken van de in artikel 49 WWM genoemde bevoegdheid.
De rechtbank overweegt dat, gelet op de inhoud van de CIE-informatie, met name de mededeling dat in voornoemde woningen automatische en zware vuurwapens, munitie en explosieven zouden liggen, voortvarend handelen door de politie geboden was en van verdere verificatiepogingen (anders dan de verificatie van naam, adres en woonplaatsgegevens die ook heeft plaatsgevonden blijkens het CIE-proces-verbaal) afgezien kon worden, alsmede dat redelijkerwijs kon worden vermoed dat in de woningen van de verdachte en zijn broer wapens, munitie en explosieven aanwezig waren.
Weliswaar bleef de bron van de informatie onbekend, wat een zeker risico oplevert ten aanzien van de betrouwbaarheid van die bron, daar staat echter tegenover dat de informatie die door de CIE werd beoordeeld als betrouwbaar. De inhoud van de informatie was ook voldoende concreet: het CIE- proces-verbaal vermeldt zowel de achternamen als de voornamen en de adressen van de verdachte personen alsmede de concrete strafbare feiten waaraan deze zich schuldig zouden maken.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat op basis van de verkregen CIE-informatie een machtiging tot binnentreden strekkende tot in beslagneming als voornoemd op grond van de Wet wapens en munitie kon worden afgegeven.
Zowel verdachte als zijn broer [verdachte] hebben vervolgens na hun aanhouding mondeling toestemming gegeven tot de doorzoeking van hun woningen, welke toestemming zij expliciet tijdens hun verhoor bij de politie hebben bevestigd, nadat zij met hun raadsvrouwe in contact waren geweest. Dat verdachte en zijn broer, laatstelijk bij gelegenheid van hun verhoren na overleg met hun raadsvrouwe, niet in staat waren om de reikwijdte van hun toestemming tot de doorzoeking te overzien, is de rechtbank niet gebleken en evenmin is zulks aannemelijk geworden.
Tijdens de doorzoekingen werd er door de opsporingsambtenaren in beide woningen voornoemd inderdaad een grote hoeveelheid wapens, munitie en explosief materiaal aangetroffen.
Voor zover de verdediging zich op het standpunt stelt dat de aanhouding van verdachte onrechtmatig was, overweegt de rechtbank, dat verdachte na daartoe verkregen toestemming van de officier van justitie met behulp van een arrestatieteam is aangehouden. Gezien de overwegingen hiervoor ten aanzien van de verkregen CIE-informatie rechtvaardigt voornoemd CIE proces-verbaal naar objectieve maatstaven een redelijk vermoeden dat verdachte zich schuldig had gemaakt aan een of meer misdrijven en gelet op de aard van de verdenking acht de rechtbank de inzet van een arrestatieteam niet onbegrijpelijk.
De verdediging heeft ten verweer betoogd dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. De verdediging meent dat er bij de start van het opsporingsonderzoek tegen verdachte sprake was van ernstige en onherstelbare vormfouten als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Daartoe is aangevoerd dat al het bewijs als gevolg van de onrechtmatige aanhoudingen en doorzoekingen van de woningen als onrechtmatig verkregen dient te worden aangemerkt en dus uitgesloten moet worden van het bewijs. Bij gebreke van voldoende ander bewijs moet de verdachte van het tenlastegelegde worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouwe.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Het verweer dat de doorzoeking in de woning van verdachte onrechtmatig is geschied, is door de verdediging niet anders onderbouwd dan met de stelling dat deze als "fruits of the poisonous tree" ook als onrechtmatig moet worden aangemerkt.
Gelet op het feit dat de rechtbank, zoals hiervoor overwogen, het binnentreden, de aanhoudingen van de verdachte en zijn broer en de doorzoeking van hun woningen rechtmatig oordeelt, alsmede gelet op de omstandigheid dat zowel verdachte als zijn broer [medeverdachte] expliciet toestemming hebben gegeven (en die toestemming ook na overleg met hun raadsvrouwe hebben bevestigd) om voornoemde woningen te doorzoeken, ontvalt aan het verweer zijn grondslag zodat het faalt.
Medeplegen.
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat er geen sprake is van medeplegen. De raadsvrouwe meent dat alleen [medeverdachte] verantwoordelijk is voor de wapens, munitie en explosieven die in beide woningen zijn aangetroffen, omdat deze ook aan hem in eigendom zouden toebehoren.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zijn broer [medeverdachte] een tijd bij hem in huis heeft gewoond. [medeverdachte] had toentertijd ook zijn verzameling vuurwapens, munitie en explosief materiaal in de woning van verdachte liggen. Verdachte was hiervan op de hoogte.
Nadat zijn broer is verhuisd, is een deel van zijn verzameling overgebracht naar zijn nieuwe woning. Verdachte heeft verklaard dat hij wel wist dat er nog munitie en explosief materiaal in zijn woning was achtergebleven. Verdachte heeft onder meer verklaard dat er kogels in de kast van zijn huiskamer liggen. Verder zouden er wat kaliber 22 kogels in zijn woning liggen en wat losse hulsjes. Die kogels hebben [verdachte] en verdachte ooit gehad, omdat zij een rifle hebben, een semi-automatisch geweer, dat bij [medeverdachte] in de schuur ligt.
Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot het voorhanden hebben van de munitie en het explosief materiaal dat is aangetroffen in de woning van verdachte aan de [adres 1] te Oss. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte zich terdege bewust was van de aanwezigheid van de munitie en explosief materiaal in zijn woning. Tevens had verdachte evenals zijn broer [medeverdachte] een zekere beschikkingsmacht over die munitie en het explosief materiaal. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander de munitie en het explosief materiaal dat is aangetroffen in de woning gelegen aan de [adres 1] te Oss, voorhanden heeft gehad.
Feit 3
De rechtbank acht het onder feit 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat verdachte zal worden vrijgesproken van het medeplegen. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat het betreffende balletjespistool niet aan hem toebehoorde, maar aangezien hij tevens heeft verklaard dat hij wist dat het balletjespistool in zijn woning aanwezig was en er aldus ook de beschikkingsmacht over had, had hij het wapen voorhanden zoals bedoeld in de Wet wapens en munitie. De omstandigheid dat zijn broer [medeverdachte] wist van de aanwezigheid van het wapen in de woning van verdachte, maakt hem naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer tot medepleger.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte ongeveer 10 gram Boost (SIN AACO7002NL) en ongeveer 60 gram TNT in een luciferdoosje (SIN AACO7016NL) voorhanden heeft gehad. Het NFI heeft de stoffen met voornoemde spoor identificatie nummers onderzocht en geconcludeerd dat deze zijn aan te merken als de springstof PETN. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat verdachte ongeveer 10 gram picrinezuur in poedervorm (SIN AACO7019NL) voorhanden heeft gehad. Het NFI heeft de stof met spoor identificatie nummer SIN AACO7019NL onderzocht en geconcludeerd dat de samenstelling hiervan kaliumpermanganaat, sucrose en koolstof betreft. Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte 440 gram springstof voorhanden heeft gehad (SIN AAAV4354NL) nu dit spoor identificatie nummer niet in de NFI- rapportage wordt vermeld en klaarblijkelijk niet nader is onderzocht. Verdachte wordt daarom van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijgesproken.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1.
op 14 april 2011 te Oss, (in een woning gelegen aan de [adres 1]) tezamen en in vereniging met een ander voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad (niet zijnde explosieven voor civiel gebruik waarvoor erkenning is verleend overeenkomstig de Wet explosieven voor civiel gebruik), te weten :
- een hoeveelheid TNT (ongeveer 300 gram in een potje met het opschrift Bertolli) (AACO7014NL) en
- 29 slagpijpjes/ontstekingsmiddelen (Dynamite Nobel GMBH) (AACO7005NL) en
- een hoeveelheid (ongeveer 400 gram) ammonium nitraat (AACO7021NL) en
- snellont (2 x 3 mtr) (AACO7020NL) en
- een IED inclusief slagpijpje (AAAV4348NL) en
- een IED inclusief slagpijpje non elektrisch met lont (AAAV4349NL);
2.
op 14 april 2011 te Oss tezamen en in vereniging met een ander (in een woning gelegen aan [adres 1]) een hoeveelheid munitie van categorie III (SIN AACO7025NL), te weten:
436 patronen schiethamer munitie 6mm en
1 kogelpatroon kaliber .50 lichtspoor, merk TW, centraalvuur en
43 kogelpatronen kaliber .22Lr, merk Winchester randvuur en
2 hagelpatronen kaliber 12 en
1 hagelpatroon kaliber 20, merk Fiocchi, centraalvuur en
59 kogelpatronen kaliber 8x50, merk Lebel, centraalvuur en
2 kogelpatronen kaliber 9x19mm, merk DAG, centraalvuur en
5 kogelpatronen kaliber 9x19mm, merk DAG, centraalvuur en
14 kogelpatronen kaliber .380auto, merk Mrp, centraalvuur en
1 knalpatroon 9x41mm, merk IVI centraalvuur en
54 munitiedelen, zijnde hulzen kaliber .22Lr en
2 munitiedelen, doosje en zakje met slaghoedjes voor centraalvuur en
1 kogelpunt 8mm softnose geschikt voor 8.50 mm Lebel
voorhanden heeft gehad;
3.
op 14 april 2011 te Oss (in een woning gelegen aan [adres 1]) een wapen van categorie I onder 7°, te weten een balletjespistool (gelijkend op een Walther, model CP99, kaliber 9 mm Para), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en/of afmeting een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
Een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft verbeurdverklaring gevorderd ten aanzien van de goederen zoals vermeld onder nummer 27, 29, 31, 38, 39 op de lijst van in beslag genomen voorwerpen.
De officier van justitie heeft onttrekking aan het verkeer gevorderd ten aanzien van de goederen zoals vermeld onder nummer 61 en 64 op de lijst van in beslag genomen voorwerpen.
De officier van justitie heeft teruggave gevorderd van de in beslag genomen goederen, te weten: de goederen zoals vermeld onder nummer: 25, 28, 30, 34, 35, 36, 37, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53, 54, 55, 56, 57, 58, 59, 60, 62, 63 en 67 op de lijst van in beslag genomen voorwerpen aan verdachte.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straffen die aan verdachte dienen te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden in het nadeel van verdachte:
- de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- verdachte heeft in zijn woning een grote hoeveelheid munitie, explosief materiaal en een balletjespistool voorhanden gehad. Een dergelijke handelwijze kan niet alleen maatschappelijke onrust veroorzaken, maar roept in de omgeving ook een reëel gevaar voor personen en goederen in het leven. Dat gevaar bestaat niet alleen uit de mogelijkheid van ontploffing bij brand, calamiteit of door welke andere oorzaak ook, maar eveneens uit de mogelijkheid dat het wapen, de munitie en ook de explosieve stoffen ongecontroleerd worden gebruikt, verhandeld of anderszins verder hun weg vinden in het maatschappelijk verkeer, al dan niet door toedoen van verdachte (en/of zijn broer);
- dat de explosieve stoffen, waaronder springstoffen (TNT) zeer gevaarlijke stoffen betreffen, die bij ontsteking -kort gezegd- materiële schade en gevaar voor zwaar lichamelijk tot dodelijk letsel bij personen in de wijde omgeving kunnen veroorzaken, en ook het ontbranden van pyrotechnische stoffen brandgevaar, verbrandingsgassen en rook kunnen veroorzaken en dat bij opsluiting in bijvoorbeeld een metalen pijp een ontploffing optreedt, met bijkomend effect van scherfwerking, hetgeen de kans op letsel bij personen in de omgeving doet ontstaan; dit is slechts een impressie van een deel van de bevindingen van het NFI van enkele van de bij verdachte en zijn broer aangetroffen explosieve materialen. Er zijn evenwel een grote hoeveelheid explosieve materialen aangetroffen, geschikt om de nodige explosieve constructies mee te vervaardigen, met de nodige mogelijke (gevaarzettende) gevolgen van dien.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met de navolgende omstandigheden:
- het initiatief tot het verzamelen van de wapens, munitie en explosieven lag niet bij verdachte maar bij zijn broer, hetgeen verdachte geenszins vrijpleit van het (mede)plegen van het bewezenverklaarde maar wel in aanzienlijke mate wordt verdisconteerd in de strafmodaliteit en -maat;
- verdachte heeft van meet af aan zijn volledige medewerking aan het onderzoek verleend;
- de rechtbank houdt bij de oplegging van de straf rekening met hetgeen ingevolge artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is bepaald.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen en daarnaast ook een andere strafmodaliteit dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank zal de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal verdachte daarnaast een werkstraf opleggen van de hierna te noemen duur.
Beslag.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen, met uitzondering van de boeken, vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerpen zijn:
- met behulp van welke de feiten zijn begaan of voorbereid, en
- die van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is de wet.
De rechtbank is ten aanzien van de boeken van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat de aangetroffen boeken over wapens en munitie, welke boeken kennelijk vrij verkrijgbaar en waarvan het bezit niet rechtens verboden is, gebruikt zijn bij of behulpzaam zijn geweest bij het verzamelen van de verzameling explosieven, zodat de rechtbank de teruggave van deze boeken zal gelasten.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de overige in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de in beslag genomen goederen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 36b, 36c, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht
en op de artikelen 2, 13, 26, 55 van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 2:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 3:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
BESLISSING:
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3:
Werkstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank waardeert een in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3:
Gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Teruggave in beslag genomen goederen, te weten: de goederen zoals vermeld onder nummer: 25, 27, 28, 30, 31, 34, 35, 36, 37, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53, 54, 55, 56, 57, 58, 59, 60, 62, 63 en 67 van de aan dit vonnis gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen aan rechthebbende [verdachte].
Onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen goederen, te weten: goederen zoals vermeld onder nummer 29, 38, 39, 61 en 64 van de aan dit vonnis gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 20 april 2011 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 18 juni 2013.
11
Parketnummer: 01/845147-11
[verdachte]