ECLI:NL:RBOBR:2013:CA3282

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
01/820003-11
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. W.A.F. Damen
  • mr. J.G. Vos
  • mr. H.H.E. Boomgaart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van cocaïnebezit en poging tot moord, maar bewezen bedreiging met vuurwapen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is de verdachte op 17 juni 2013 vrijgesproken van het voorhanden hebben van cocaïne en van de poging tot moord op [slachtoffer 1]. De rechtbank oordeelde dat er geen ernstige bezwaren waren die het fouilleren van de verdachte rechtvaardigden, waardoor het bewijs van de cocaïne niet kon worden gebruikt. De verdachte was op 17 april 2010 in Eindhoven gefouilleerd, maar de rechtbank concludeerde dat de omstandigheden niet voldoende waren om deze actie te rechtvaardigen. Hierdoor werd het bewijs van de aangetroffen cocaïne uitgesloten.

Daarnaast werd de verdachte ook vrijgesproken van de beschuldigingen van medeplegen van poging tot moord en medeplichtigheid, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk betrokken was bij de steekpartij of het schietincident. De rechtbank stelde vast dat er geen getuigen waren die de verdachte direct aan de steekpartij konden koppelen, en het DNA-bewijs was niet overtuigend genoeg om zijn betrokkenheid te bevestigen.

Echter, de rechtbank vond wel voldoende bewijs voor de bedreiging met een vuurwapen. De verdachte had op 18 juli 2010, na een ruzie met [slachtoffer 1], met een vuurwapen geschoten, wat leidde tot de conclusie dat hij de vrees had gecreëerd dat [slachtoffer 1] ernstig letsel of de dood zou kunnen ondergaan. De rechtbank legde een gevangenisstraf van acht maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op de samenleving. De rechtbank benadrukte dat het gebruik van een vuurwapen in een woonwijk een ernstige schending van de openbare orde is en dat de verdachte eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummers: 01/820003-11 en 01/839579-10 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 17 juni 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1965],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 februari 2011, 21 augustus 2012 en 3 juni 2013.
Op deze zitting heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 6 januari 2011 en 30 juli 2012.
Aan verdachte is onder parketnummer 01/820003-11 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 april 2010 te Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 3,66 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaine, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(artikel 2 van de Opiumwet)
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 3 juni 2013 is gewijzigd is aan verdachte onder parketnummer 01/839579-10 ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 juli 2010 te Eindhoven ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te
beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen met dat opzet meermalen
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de rug, althans in
het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287/302/45/47 Wetboek van strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 18 juli 2010 te Eindhoven ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen een kogel heeft geschoten in de
richting van (het lichaam van) die [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287/289/45/47 Wetboek van strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
[medeverdachte] en/of een of meer onbekend gebleven dader(s) op of omstreeks 18
juli 2010 te Eindhoven, ter uitvoering van het door die [medeverdachte ] en/of onbekend
gebleven dader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten
rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm
beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal met een (vuur)wapen
heeft geschoten op, althans in de richting van die [slachtoffer 1], terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 18 juli 2010 te
Eindhoven opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft
verschaft door dat/voornoemde (vuur)wapen te voorzien van/ te laden met
munitie en/of dat geladen (vuur)wapen vervolgens mee te nemen en/of dat
geladen (vuur)wapen vervolgens ter hand te nemen en/of vervolgens dat geladen
(vuur)wapen te geven aan, althans ter beschikking te stellen aan die [medeverdachte ]
en/of die onbekend gebleven dader(s)
(artikel 289/287/302/45/48 Wetboek van strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 juli 2010 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een
ander, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf
tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben
verdachte en/of diens medeverdachte opzettelijk dreigend meermalen, althans
eenmaal met een vuurwapen in de lucht en/of vervolgens op en/of in de richting
van die [slachtoffer 1] geschoten;
(artikel 285/47 Wetboek van strafrecht)
3.
hij in de periode van 01 juni 2010 tot en met 18 juli 2010 te Eindhoven een
vuurwapen van categorie III, te weten een pistool, en/of (bijbehorende)
munitie van categorie III (te weten kogels/patronen van het kaliber 7,62 x
25, merk S&B) voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
(art. 26 lid 1 jo 55, lid 3 ahf en onder a WWM)
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder parketnummer 01/820003-11 en - in navolging van de officier van justitie en de raadsman van verdachte - onder parketnummer 01/839579-10, feit 1 en feit 2 primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Meer in het bijzonder overweegt de rechtbank daartoe als volgt.
Feit dagvaarding 01/820003-11:
Verdachte is op 17 april 2010 door verbalisanten op grond van de bevoegdheid welke is neergelegd in artikel 9 van de Opiumwet aan zijn kleding onderzocht (gefouilleerd).
Het hiervoor genoemde wetsartikel geeft deze bevoegdheid voor zover er ernstige bezwaren tegen verdachte bestaan. Verdachte zat als bijrijder in een auto, welke door iemand anders werd bestuurd. Aan de bestuurder van het voertuig werd een stopteken gegeven, dat in eerste instantie werd genegeerd. Verdachte zou hevig hebben bewogen in de auto (alsof hij iets zou hebben willen verstoppen, aldus de verbalisanten) en liep, nadat het voertuig was geparkeerd, tijdens de controle op grond van de Wegenverkeerswet weg van verbalisanten. Dit was voor verbalisanten reden om verdachte op grond van de Opiumwet te fouilleren. Anders dan de officier van justitie, maar met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake was van ernstige bezwaren als genoemd in artikel 9 van de Opiumwet. Verdachte had naar het oordeel van de rechtbank daarom niet gefouilleerd mogen worden op grond van deze bepaling, zodat de bij hem aangetroffen sealtjes, waarvan de inhoud bij een indicatieve test positief reageerde op de aanwezigheid van cocaïne, van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Er is te weinig ander bewijs in het dossier om tot een bewezenverklaring te komen van het aan verdachte onder parketnummer 01/820003-11 ten laste gelegde feit, zodat een vrijspraak hiervoor dient te volgen.
Dagvaarding 01/839579-10, steekincident (feit 1)
Nu geen van de aanwezige personen verklaart over het zien van een mes of steken met enig voorwerp in het lichaam van aangever [slachtoffer 1] en geen DNA-profiel verkregen is van het bemonsterde heft van het ter plaatse aangetroffen mes (op het lemmet van het mes is overigens wel bloed aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van aangever [slachtoffer 1]), blijft onduidelijk wie het mes, dat kennelijk bij de steekpartij is gebruikt, ten tijde van het toebrengen van de verwondingen bij aangever [slachtoffer 1] in handen heeft gehad. Gelet hierop is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor betrokkenheid van verdachte bij het hem onder feit 1 ten laste gelegde.
Schietincident (feit 2 primair en subsidiair)
Uit het dossier kan worden afgeleid dat de schutter ten tijde van de twee laatste schoten midden op de rijbaan, aan het begin van de Stephensonstraat stond en met gestrekte armen tweemaal in de richting van de Minckelerstraat schoot, dat de afstand vanaf de schutterspositie tot de knik in de straat circa 90 meter is, dat het slachtoffer op het moment dat de schoten werden gelost waarschijnlijk kort voor de knik in de straat liep of die knik al was gepasseerd, dat de looprichting van aangever [slachtoffer 1] in de Stephensonstraat voor de knik is veranderd van midden op de rijbaan naar het rechtertrottoir en dat er ten tijde van het schietincident zes personenauto's geparkeerd stonden in de parkeervakken langs het rechtertrottoir. Voorts blijkt uit het dossier dat aangever [slachtoffer 1] niet geraakt is door de kogels en hij verklaart niet over zijn eigen waarneming ten aanzien van de richting van de geloste schoten. Gelet op voornoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, kan niet worden aangenomen dat de aanmerkelijke kans heeft bestaan dat aangever [slachtoffer 1] zou worden geraakt door een of meer kogels en aldus ten gevolge van de gedragingen van verdachte en/of [medeverdachte ] zou komen te overlijden. Het vereiste opzet kan niet bewezen worden, zodat verdachte van het hem onder parketnummer 01/839579-10, feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Bewijs
Inleiding.
Uit diverse verklaringen volgt het scenario dat aangever [slachtoffer 1] de avond van 18 juli 2010 in de [straat] ter hoogte van nummer [nummer] te Eindhoven een woordenwisseling heeft gehad met [verdachte], dat deze laatste door [slachtoffer 1] daarbij in het gezicht is geslagen en vervolgens op de grond is gevallen.1
Vervolgens is aangever [slachtoffer 1] gevlucht door weg te rennen en heeft hij tijdens het wegrennen iets gehoord wat op schoten (drie of vier) van een vuurwapen leek.2
Tijdens het sporenonderzoek door de politie zijn op de Stephensonstraat te Eindhoven 4 patroonhulzen van het kaliber 7.62x 25 merk S&B aangetroffen34, welke voor nader onderzoek naar het NFI zijn gestuurd.5 Blijkens een rapport van het NFI d.d. 13 september 2010 zijn de aangetroffen hulzen zeer waarschijnlijk verschoten met één en hetzelfde vuurwapen, te weten een semi-automatisch pistool van het kaliber 7,62 mm Tokarev, Type TT-33 of met een pistool dat hiervan is afgeleid zoals de Crvena Zastava M576
De aangetroffen patronen zijn munitie in de zin van artikel 1 lid 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie. Deze munitie is uitsluitend geschikt voor vuurwapens van categorie III lid 1. Op 1 van de onderzochte patroonhulzen is een DNA-profiel verkregen dat matcht met het DNA-profiel van [verdachte]7.
Het standpunt van de officier van justitie.
[slachtoffer 1] is na een ruzie met [verdachte], waarbij deze laatste door [slachtoffer 1] geslagen is, weggerend. [verdachte] en [medeverdachte ] zijn achter [slachtoffer 1] aangerend (aldus diverse getuigenverklaringen in het dossier) en hebben mogelijk 1 keer in de lucht, maar in elk geval twee keer met gestrekte armen min of meer wijzend in de looprichting van de wegrennende [slachtoffer 1] geschoten. [slachtoffer 1] heeft deze schoten ook gehoord. Het na een ruzie met het slachtoffer achterna rennen van het slachtoffer en vervolgens met een vuurwapen in de lucht en vervolgens in diens looprichting schieten, is naar de uiterlijke verschijningsvorm niet anders op te vatten dan geëigend en bedoeld om [slachtoffer 1] minst genomen de vrees aan te jagen dat [slachtoffer 1] om het leven komt. Er is in het onderhavige geval sprake van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking dat van medeplegen gesproken kan worden. [medeverdachte ] en [verdachte] zijn beiden achter [slachtoffer 1] aangerend, vervolgens heeft [verdachte] het vuurwapen eerst ter hand genomen en een of twee schoten gelost, vervolgens heeft [medeverdachte ] het vuurwapen van hem overgenomen en er meteen daarna zelf mee geschoten, is [verdachte] overeind geholpen door [medeverdachte ] en zijn zij samen weggevlucht van de plaats delict. Mede gelet op het aangetroffen DNA-profiel op 1 van de patroonhulzen, dat match met het DNA-profiel van [verdachte], kan daarnaast bewezen worden dat verdachte op 18 juli 2010 een vuurwapen en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman verzoekt de rechtbank verdachte ook van het onder parketnummer 01/839579-10 meer subsidiair ten laste gelegde vrij te spreken. Op grond van de diverse verklaringen, welke zich in het dossier bevinden en het technische bewijs kan niet worden vastgesteld dat verdachte op enig moment het vuurwapen heeft vastgehad, laat staan dat hij ermee bedreigend in de richting van [slachtoffer 1] heeft geschoten. Het feit dat er volgens het NFI op één van de aangetroffen hulzen een DNA-profiel van verdachte zou zijn aangetroffen (waar de raadsman vraagtekens bij plaatst), wil nog niet zeggen dat ook wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het wapen en de munitie voorhanden heeft gehad. Ook voor feit 3 onder parketnummer 01/839579-10 dient vrijspraak te volgen.
Het oordeel van de rechtbank.8
[verdachte] heeft tegenover de politie verklaard dat hij op 18 juli 2010 omstreeks 20.00 uur voor de woning [persoon 1] (de rechtbank leest: aan de [adres] te Eindhoven) zat met onder andere [medeverdachte]achte].9 Er is enige tijd later ruzie ontstaan, waarbij [verdachte] door aangever [slachtoffer 1] is geslagen.10 Na de aanhouding van [persoon 1] heeft [verdachte] over het incident van 18 juli 2010 gesproken met de moeder van [persoon 1] (de rechtbank leest: [persoon 2]), zijn ex-vrouw [persoon 3] (de rechtbank leest: [persoon 3]).11 [persoon 2] heeft verklaard dat zij een gesprek heeft gehad met [verdachte] (de rechtbank leest: [verdachte]) in haar caravan, waarbij ook [persoon 3] aanwezig waren.12 [verdachte] vertelde dat hij die zondagavond geslagen was en dat hij vervolgens 1 keer in de lucht heeft geschoten. [verdachte] zou voorts hebben verteld dat op een gegeven moment [medeverdachte] het vuurwapen in zijn hand had en hiermee drie keer gericht heeft geschoten op die man (de rechtbank leest: [slachtoffer 1]). [persoon 3] heeft verklaard dat zij op 18 juli 2010 in de voortuin van de woning van [persoon 1], [verdachte] en [medeverdachte] heeft zien zitten. Kort na 22.30 uur hoorde zij het geluid van schoten. Toen er twee ziekenauto's stonden in de Minckelerstraat heeft zij [verdachte] en [medeverdachte ] hard zien weglopen.13 Enige dagen na het incident trof zij [medeverdachte] in een wijkgebouw. Hij vertelde haar onder andere dat hij degene was die geschoten had. Hij vertelde dat hij ertussen was gesprongen omdat de lange man (de rechtbank leest: [slachtoffer 1]) [verdachte] had geslagen.14 [persoon 3] heeft vervolgens in de caravan van de moeder van [persoon 1] (de rechtbank leest: [persoon 2]) een gesprek gehad met [verdachte], [persoon 2]. [verdachte] zei toen dat het nooit zo zou zijn gelopen als [medeverdachte] dat ding niet van hem had afgepakt.15 De getuige [getuige 1] hoorde op 18 juli 2010 omstreeks 22.30 uur twee knallen, welke hij herkende als zijnde het schot van een vuurwapen. Toen hij buiten was, zag hij uit de richting van de Edisonstraat te Eindhoven een man komen lopen met in zijn rechterhand een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Hij strekte zijn rechterhand in een voorwaartse beweging en voegde zijn linkerhand bij zijn rechterhand en strekte ook die. De man stond midden op de weg en nam een schiethouding aan. Onmiddellijk hoorde de getuige twee knallen achter elkaar, met een pauze van 2 seconden. [getuige 1] zag dat er uit de loop van het vuurwapen twee steekvlammen kwamen. Getuige [getuige 1] heeft een signalement gegeven van de schutter.16 [getuige 2] heeft verklaard dat er op 18 juli 2010 omstreeks 22.25 uur twee jongens voorbij renden in de richting van de Stephensonstraat. De achterste persoon had een wit T-shirt aan. Enkele seconden later hoorde hij knallen, zeker drie schoten. De persoon met het witte T-shirt kwam teruglopen en hield een op een vuurwapen gelijkend voorwerp met zijn rechterhand langs zijn gezicht. Hij liep naar een persoon met een zwart T-shirt die voor de woning van getuige [getuige 2] op de grond lag en hielp hem overeind. Ze liepen al pratend in de richting van de Snelliusstraat. Getuige [getuige 2] heeft een signalement gegeven van de man met het pistool en het witte T-shirt (zonder mouwen) dat overeenkomt met de beschrijving die getuige [getuige 3] heeft gegeven van de persoon met een wit hemdje (zonder mouwen) die zij bij de woning van [voornaam persoon 1] heeft zien zitten tussen 21.00 uur en 23.00 uur17 en welk signalement ook overeenkomt met de man van wie aangever [slachtoffer 1] denkt dat hij [persoon 1] heet18. Getuige [getuige 2] heeft voorts een beschrijving gegeven van de man met het zwarte T-shirt die overeenkomt met de beschrijving die getuige [getuige 3] heeft gegeven van [verdachte] (de rechtbank leest: [verdachte]).19
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaringen van [persoon 2] en [persoon 3] niet betrouwbaar zijn en daarom niet als bewijsmiddel kunnen worden gebezigd. Hun verklaringen zouden gekleurd zijn, omdat zij als enig doel voor ogen hadden het vrijpleiten van [persoon 1]; ook als daardoor iemand anders als dader aangemerkt zou worden. De rechtbank verwerpt dit verweer nu zowel [persoon 2] als [persoon 1] bij de rechter-commissaris bij de eerder door hen bij de politie afgelegde verklaringen zijn gebleven.
Ten tijde van hun verhoor bij de rechter-commissaris op 25 maart 2011, was [persoon 1] al in vrijheid gesteld, zodat de eventuele grondslag van het door de raadsman gestelde motief op dat moment al was weggevallen. De beide vrouwen hadden ten tijde van het verhoor bij de rechter-commissaris alsnog op hun verklaringen kunnen terugkomen, maar hebben dit niet gedaan. De rechtbank acht hun verklaringen consistent en heeft geen reden om aan de geloofwaardigheid ervan te twijfelen. De verklaringen kunnen daarom worden gebezigd voor het bewijs.
Gelet op de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen en signalementen -in combinatie met hetgeen is opgenomen onder het kopje inleiding- acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [verdachte] die bewuste avond in elk geval eenmaal in de lucht heeft geschoten, terwijl [slachtoffer 1] wegrende na een ruzie met [verdachte].
Deze handeling is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet anders op te vatten dan bedoeld om [slachtoffer 1] de vrees aan te jagen dat hij zijn leven zou verliezen. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank niet een zodanige nauwe en bewuste samenwerking met een ander af, dat gesproken kan worden van medeplegen van bedreiging. De rechtbank zal verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrij spreken.
De rechtbank acht op grond van voorgaande bewijsmiddelen (met name het aangetroffen DNA-profiel op één van de hulzen dat matcht met dat van verdachte) -in combinatie met hetgeen is opgenomen onder het kopje inleiding- bewezen dat verdachte op 18 juli 2010 een vuurwapen en bijbehorende munitie van categorie III voorhanden heeft gehad.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Parketnummer 01/839579-10:
meer subsidiair:
op 18 juli 2010 te Eindhoven [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf
tegen het leven gericht immers heeft verdachte opzettelijk dreigend eenmaal met een vuurwapen in de lucht geschoten;
3.
op 18 juli 2010 te Eindhoven een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool, en (bijbehorende) munitie van categorie III (te weten kogels/patronen van het kaliber 7,62 x
25, merk S&B) voorhanden heeft gehad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek overeenkomstig het gestelde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Voorts eist zij een werkstraf voor de duur van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis met aftrek.
In strafmatigende zin heeft de officier van justitie in grote mate rekening gehouden met het tijdsverloop in deze strafzaak.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, dan kan de verdediging zich vinden in het voorstel van de officier van justitie. Verdachte heeft een ISD-traject afgerond en sindsdien zijn er geen noemenswaardige incidenten meer geweest.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Het door verdachte (onder feit 2 meer subsidiair) gepleegde strafbare feit heeft een zeer ernstig en gewelddadig karakter. Verdachte is er niet voor teruggeschrokken om met een vuurwapen op straat (in een drukke woonwijk) in de zomer op een tijdstip waarop mensen 's avonds nog buiten zijn, te schieten. Aldus heeft verdachte een gevaar in het leven geroepen voor het slachtoffer [slachtoffer 1], maar ook voor toevallige omstanders. Een dergelijk incident heeft een grote impact op het slachtoffer en de omgeving en draagt in ernstige mate bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij degene is geweest die het vuurwapen met daarbij behorende munitie bij zich droeg waarmee later daadwerkelijk door hem en [medeverdachte ] is geschoten. De rechtbank weegt tenslotte in het nadeel van verdachte mee dat hij reeds eerder is veroordeeld voor bedreigingen.
De rechtbank zal een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengt. Uitgangspunt van de rechtbank bij dergelijke bewezen verklaarde feiten (bedreiging met een vuurwapen door eenmaal in de lucht te schieten en voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie) is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen maanden. De rechtbank zal rekening houden met het tijdsverloop in de onderhavige strafzaak en zal de straf in die zin enigszins matigen.
De rechtbank is echter van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving en gelet op de ernst van de feiten niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 57, 63, 285
Wet wapens en munitie art. 26, 55.
DE UITSPRAAK
T.a.v. 01/820003-11 en 01/839579-10, feit 1, feit 2 primair en feit 2 subsidiair:
Vrijspraak, verklaart niet bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
T.a.v. 01/839579-10 feit 2 meer subsidiair en feit 3:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. 01/839579-10 feit 2 meer subsidiair:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
T.a.v. 01/839579-10 feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, en
en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. 01/839579-10 feit 2 meer subsidiair en feit 3:
Gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. J.G. Vos en mr. H.H.E. Boomgaart, leden,
in tegenwoordigheid van mr. P. van Etteger-Lubbers, griffier,
en is uitgesproken op 17 juni 2013.
1 PV verhoor [verdachte] (p. 395), pv aangifte [slachtoffer 1] (p. 103) en pv verhoor getuige [getuige 3] (p. 217)
2 PV aangifte [slachtoffer 1] (p. 103)
3 pv FTO d.d. 28 juli 2010 (p. 460)
4 PV omschrijving munitie (p. 237)
5 pv FTO d.d. 28 juli 2010 (p. 462)
6 Rapport NFI (p. 598)
7 Rapport NFI (p. 610)
8 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, afdeling Eindhoven Centrum, genummerd PL 2233 2010108522-1, aantal doorgenummerde bladzijden: 616
9 Pv verhoor [verdachte] (p. 398)
10 PV verhoor [verdachte] (p. 399)
11 PV verhoor [verdachte] (p. 400)
12 PV verhoor [persoon 2] (p. 169 en 170)
13 PV verhoor [persoon 1] (p. 181)
14 PV verhoor [persoon 1] (p. 182)
15 PV verhoor [persoon 1] (p. 182 en 183)
16 PV verhoor [getuige 1] (p. 129 en 130)
17 PV verhoor [getuige 2] (p. 139) en PV verhoor [getuige 3] (p. 122)
18 PV verhoor [slachtoffer 1] (p. 102)
19 PV verhoor [getuige 2] (p. 139)