ECLI:NL:RBOBR:2013:CA3249
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- F.M. Tadic
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de vergaarplicht van de overheid in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur
In deze zaak heeft eiser op 13 augustus 2012 een verzoek ingediend bij de minister van Veiligheid en Justitie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om informatie te verkrijgen over een boetebeschikking die hem was opgelegd op grond van de Wet administratief rechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Het primaire besluit van 17 augustus 2012 wees het verzoek gedeeltelijk toe, maar verweerder gaf aan niet over alle gevraagde gegevens te beschikken en heeft het verzoek doorgestuurd naar de politie Brabant-Noord Verkeershandhaving. Eiser heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit van 19 december 2012, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard.
De rechtbank Oost-Brabant heeft op 26 april 2013 uitspraak gedaan in deze zaak. Tijdens de zitting op 3 april 2013 werd eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. J. van Gemert. De rechtbank oordeelde dat verweerder de hoorplicht, zoals vastgelegd in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), had geschonden door eiser niet te horen. De rechtbank stelde vast dat de omstandigheid dat eiser bezwaar had gemaakt tegen de boetebeschikking, verweerder verplichtte om de benodigde documenten te vergaren voor een volledige heroverweging van het besluit.
De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die in totaal € 944 bedroegen, en moest het griffierecht van € 156 aan eiser worden vergoed. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.