ECLI:NL:RBOBR:2013:CA2519

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
01/825435-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van geweldpleging en deelneming aan criminele organisatie, veroordeling voor hennepteelt en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 10 juni 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van verschillende strafbare feiten, waaronder poging tot doodslag, zware mishandeling, deelname aan een criminele organisatie, hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de geweldplegingen en deelname aan een criminele organisatie, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte betrokken was bij de gewelddadige handelingen tegen het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de uitvoeringshandelingen van de geweldplegingen, en dat er geen sprake was van een gestructureerd samenwerkingsverband dat kon worden aangemerkt als een criminele organisatie.

Wel werd de verdachte veroordeeld voor hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk een grote hoeveelheid hennep had geteeld en elektriciteit had weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de bekennende houding van de verdachte en zijn verminderde toerekenbaarheid, wat leidde tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 91 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder reclasseringstoezicht en verplichte behandeling. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de feiten waarop de vordering betrekking had.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/825435-12
Datum uitspraak: 10 juni 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1986],
wonende te [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 november 2012, 18 januari 2013, 8 februari 2013, 19 april 2013, 24 en 27 mei 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 oktober 2012.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 24 mei 2013 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 augustus
2012 tot en met 28 augustus 2012 te Mill en/of Luyksgestel, in elk geval in
Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een (een) ander(en),
althans alleen, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn
mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven
- (een) (span)band(en) en/of (een) kabel(s) om zijn hals heeft/hebben
aangebracht en (vervolgens) heeft/hebben aangetrokken/dichtgetrokken (waardoor
die [slachtoffer] in ademnood is gekomen),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 287 jo 45 en 47 Wetboek van Strafrecht)
en/of
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 juli 2012
tot en met 28 augustus 2012 te Mill en/of Luyksgestel, in elk geval in
Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met
(een) ander(en), althans alleen, (telkens) ter uitvoering van het door
verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan een persoon (te
weten [slachtoffer]), (telkens) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, door genoemde [slachtoffer] opzettelijk
- (een) (span)band(en) en/of (een) kabel(s) om zijn hals aan te brengen en
(vervolgens) aan te trekken/dicht te trekken (waardoor die [slachtoffer] in
ademnood kwam) en/of
- een gloeiende/verhitte schroevendraaier/beitel, althans een (hard) (metalen)
voorwerp, tegen de bil, althans het lichaam, te houden ft/hebben gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 302 jo 45 en 47 Wetboek van Strafrecht)
en/of
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 juli 2012
tot en met 28 augustus 2012 te Mill, in elk geval in Nederland, meermalen,
althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
althans alleen, (telkens) opzettelijk mishandelend een persoon (te weten
[slachtoffer]),
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (met geschoeide voet) tegen het
lichaam heeft/hebben getrapt/geschopt en/of
- (een) (span)band(en) en/of (een) kabel(s) om zijn hals heeft/hebben
aangebracht en (vervolgens) heeft/hebben aangetrokken/dichtgetrokken (waardoor
die [slachtoffer] in ademnood is gekomen) en/of
- een gloeiende/verhitte schroevendraaier/beitel, althans een (hard) (metalen)
voorwerp, tegen zijn bil, althans lichaam, heeft/hebben gehouden,
waardoor genoemden [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
te beroven, met dat opzet die [slachtoffer]
(artikel 300 jo 47 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 september
2011 tot en met 29 augustus 2012 te Veghel en/of althans (elders) in
Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig
heeft gehad (in diverse panden), (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en)
hennepplant(en) en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer
dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens
artikel 3a, vijfde lid van die wet;
(artikel 3 Opiumwet jo artikel 47 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 juni 2012
tot en met 29 augustus 2012 te Veghel en/of althans (elders) in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid elektriciteit, in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of
[benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s);
(artikel 310/311 Wetboek van Strafrecht)
4.
Hij in of omstreeks de periode van 01 september 2011 tot en met 28 augustus
2012 te Veghel en/of Mill en/of een of meer andere plaatsen (althans) in
Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke bestond uit een
samenwerkingsverband van een of meer perso(o)n(en) te weten [medeverdachte 1]
en/of [medeverdachte 2] en/of [verdachte] en/of [slachtoffer] en/of een
of meer ander(e) perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen
van misdrijven, te weten:
-het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of
verspreiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren
en/of verstrekken en/of vervoeren van (een) middel(en) als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a,
vijfde lid, van die wet, terwijl dit betrekking had op een of meer (grote)
hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of
-de diefstal in vereniging van electriciteit (artikel 310/311 Wetboek van
Strafrecht) en/of
-afpersing in vereniging (artikel 317 Wetboek van Strafrecht) en/of poging
afpersing in vereniging en/of
-poging doodslag in vereniging en/of poging zware mishandeling in vereniging
en/of mishandeling in vereniging (artikel 45 jo 47 jo 287, artikel 45 jo 47 jo
302, artikel 47 jo 300 Wetboek van Strafrecht);
(artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 en 4 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
feit 1:
Verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, aangezien niet voldoende vast is komen te staan dat verdachte getracht heeft tezamen en in vereniging met anderen [slachtoffer] te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en/of te mishandelen. Vast staat dat verdachte op 18/19 juli 2012 samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] aanwezig was in Mill waar aangever een slang of kabel of spanband om zijn nek kreeg, en dat door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] dit voorwerp aan beide zijden werd aangetrokken. Op grond van de bewijsmiddelen is onvoldoende komen vast te staan dat verdachte hierbij uitvoeringshandelingen heeft verricht. Dit geldt ook voor het verwijt van dezelfde datum dat verdachte een hete beitel/schroevedraaier/metalen voorwerp tegen het lichaam van [slachtoffer] zou hebben gehouden en dat hij in genoemde periode [slachtoffer] geschopt zou hebben. Verdachte heeft ontkend een heet voorwerp tegen het lichaam van [slachtoffer] te hebben gehouden en hij ontkent ook [slachtoffer] geschopt te hebben. Ook wordt het gebruik van een heet voorwerp op/tegen de bil van [slachtoffer] niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Met name blijkt uit de medische informatie van de forensisch arts niet van een (litteken van een) brandwond op de bil van [slachtoffer]. [slachtoffer] zelf heeft niet verklaard dat hij door [verdachte] is geschopt.
Er is geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ter zake de geweldplegingen tegen [slachtoffer]. [verdachte] heeft geen uitvoeringshandelingen gepleegd en er is geen bewijs voor voorafgaande gezamenlijke planvorming of andere gedragingen waaruit medeplegen kan worden afgeleid.
feit 4:
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 4 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Voor een bewezenverklaring ter zake van het deelnemen aan een criminele organisatie, artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, dient er sprake te zijn van deelname aan een gestructureerd samenwerkingsverband dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Van deelname is sprake indien men behoort tot het samenwerkingsverband en de deelnemer (tenminste) wetenschap heeft dat er misdrijven worden gepleegd door/binnen het samenwerkingsverband waar hij deel van uitmaakt, waarbij, om iemand te kunnen aanmerken als deelnemer, deze persoon tenminste hetzij een aandeel heeft in, hetzij ondersteunt, de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de betreffende organisatie.
Om te kunnen spreken van een organisatie is verder nodig dat blijkt van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad, hetgeen kan blijken uit gemeenschappelijke regels en doelstellingen, maar ook uit een zekere gelaagdheid van het samenwerkingsverband en/of een rolverdeling tussen en positie van de individuele deelnemers binnen het samenwerkingsverband. Ook interne vormen van sanctioneren van overtreden van die regels of een gezamenlijk optreden naar buiten kunnen wijzen op het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen in het dossier het bestaan van een criminele organisatie onvoldoende is gebleken, zodat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het tenlastegelegde onder 4.
Bewijs
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van poging tot doodslag en/of medeplegen van poging tot zware mishandeling en/of medeplegen aan mishandeling, medeplegen aan telen van hennep, medeplegen aan diefstal van elektriciteit en deelname aan een criminele organisatie.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft, op gronden in haar schriftelijke pleitnota verwoord dat verdachte alleen betrokkenheid bij de hennepteelt in Veghel verweten kan worden en dat hij voor het overige dient te worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank.
Op grond van de bewijsmiddelen in bijlage 1 die betrekking hebben op de feiten 2 en 3 acht de rechtbank deze ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zoals hierna onder "de bewezenverklaring" nader is aangegeven.
Verdachte ontkent enige betrokkenheid bij de diefstal van de elektriciteit.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, nu hij actief heeft deelgenomen aan het onderhouden van de hennepkwekerij in Veghel, op de hoogte moet zijn geweest van de diefstal van de elektriciteit aldaar. Ondanks dat volgens het Hof Leeuwarden - zoals de raadsvrouwe heeft aangevoerd - niet als feit van algemene bekendheid kan worden aangemerkt dat bij het kweken van hennep de elektriciteit altijd illegaal wordt afgenomen, blijkt volgens de rechtbank uit de praktijk van de huidige zaken terzake illegale, (min of meer) bedrijfsmatige, hennepteelt dat in nagenoeg alle gevallen er sprake is de diefstal van elektriciteit op een wijze die (nagenoeg) overeenkomt met de werkwijze in deze zaak.
Verdachte heeft in deze zaak geen enkele aandacht besteed aan de wijze waarop de elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij werd betrokken en/of geen een financiële regeling getroffen voor de (in het kader van de illegale hennepteelt) benodigde grote hoeveelheid elektriciteit. In een woonhuis met een reguliere elektriciteitsaansluiting, en bij het ontbreken van een alternatieve bron (zoals een op brandstof werkend elektriciteitsaggregaat) kan deze hoeveelheid elektriciteit onder dergelijke omstandigheden uitsluitend beschikbaar komen door deze elektriciteit weg te nemen, bijna altijd door middel van een illegale aftakking van de elektriciteitstoevoer en/of de manipulatie van de elektriciteitsmeter. Onder deze omstandigheden weet een verdachte dan dat de elektriciteit door diefstal wordt verkregen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
2.
in de periode van 01 september 2011 tot en met 29 augustus 2012 te Veghel (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft geteeld een grote hoeveelheid hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II
3.
in de periode van 01 juni 2012 tot en met 29 augustus 2012 te Veghel (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan [benadeelde partij 1]
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek ingevolge artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring en een strafoplegging mocht komen, heeft de verdediging bepleit cliënt een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als voorwaarde verplichte behandeling. Indien daarnaast alsnog een straf dient te worden opgelegd verzoekt de verdediging dit te doen in de vorm van een taakstraf. Daarbij is in het bijzonder aangevoerd dat cliënt bij detentie zijn werk als glaszetter zal kwijtraken.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden in het nadeel van verdachte:
- de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee:
- verdachte heeft de door hem gepleegde strafbare feiten nagenoeg vanaf de aanvang van het tegen hem ingestelde onderzoek op relevante wijze openheid van zaken gegeven en ook op andere wijze medewerking aan dat onderzoek verleend;
- uit een omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebracht rapport door de psychologen drs. (naam psycholoog) en drs. (naam psycholoog) van 4 maart 2013 blijkt, dat de door hem gepleegde strafbare feiten in verminderde mate aan hem kunnen worden toegerekend.
- verdachte is niet de initiatiefnemer geweest van de mede door hem gepleegde strafbare feiten.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt en ook overigens van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf (voor een gedeelte) voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Aan deze voorwaardelijke straf zullen de hierna te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering reëel en gelast de rechtbank deze dan ook volledig toe te wijzen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
Afwijzing van de vordering, aangezien vrijspraak dient te volgen op alle verweten feiten aangaande geweld tegen [slachtoffer].
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken voor het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden begroot op nihil. De rechtbank zal de kosten van partijen als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering compenseren aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 47, 57, 310, 311
Opiumwet art. 3, 11.
DE UITSPRAAK
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 4 is ten laste gelegd en spreekt hem hier dan ook voor vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid
aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod
T.a.v. feit 3:
diefstal door twee of meer verenigde personen
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
BESLISSING:
T.a.v. feit 2, feit 3:
Gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht waarvan 91 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2
jaren
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar
feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan
het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d,
tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften
en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering;
-dat de veroordeelde een behandeling zal ondergaan bij poli- en dagkliniek 'Het
Dok' of een soortgelijke instelling;
-dat veroordeelde zich (uiterlijk) op 14 juni 2013 meldt bij de reclassering
Breda, Langedijk 34 te Breda.
waarbij de Reclassering Nederland, Regio's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6,
5233 VG te 's-Hertogenbosch,opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de
naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te
begeleiden.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met
ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 26 september 2012 reeds
geschorst.
T.a.v. feit 1:
Niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij
[slachtoffer] in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte, tot op heden
begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. E.M.J. Raeijmaekers en mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, leden,
in tegenwoordigheid van N.J.M. van Rooij, griffier,
en is uitgesproken op 10 juni 2013.