ECLI:NL:RBOBR:2013:CA1424

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
249206 / HA ZA 12-598
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigverklaring testament wegens wilsonbekwaamheid van erflaatster met vermoedelijke Alzheimer

In deze zaak vorderde eiser, een van de kinderen van de overleden moeder, de nietigverklaring van het testament dat door zijn moeder was opgemaakt op 2 maart 2011. Eiser stelde dat zijn moeder ten tijde van het opstellen van het testament niet wilsbekwaam was, omdat zij leed aan Alzheimer. De rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, heeft de zaak behandeld en de relevante feiten en omstandigheden in overweging genomen. De moeder had in 2009 een bezoek aan Nederland gebracht en was in 2010 definitief naar Nederland verhuisd, waar zij een appartement kocht. Eiser voerde aan dat zijn moeder al voor haar vertrek naar Nederland met gezondheidsklachten kampte en dat zij verward was, wat zou wijzen op wilsonbekwaamheid. De rechtbank onderzocht de medische rapporten en verklaringen van behandelend artsen en de notaris die het testament opmaakte. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de moeder ten tijde van het opstellen van het testament wilsonbekwaam was. De notaris had geen reden om aan de wilsbekwaamheid van de moeder te twijfelen, en de rechtbank oordeelde dat de moeder in staat was om haar wil te bepalen. De vordering van eiser werd afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Handelsrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/249206 / HA ZA 12-598
Vonnis van 29 mei 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. Ph.C.M. van der Ven te 's Hertogenbosch,
tegen
1. [gedaagde 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. K. van Barneveld- Peters te Arnhem.
Eiser zal hierna [eiser] genoemd worden en gedaagden [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 september 2012
- het proces-verbaal van comparitie van 28 maart 2013
- akte van depot van 5 april 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Deze zaak betreft de nalatenschap van wijlen [moeder] (hierna te noemen: moeder). Partijen zijn haar kinderen. Zij hebben tevens nog een zuster, [zus] (hierna te noemen: [zus]).
2.2. De ouders van partijen zijn in 1994 naar Australië geëmigreerd, dit nadat [eiser] reeds in 1982 naar Australië was geëmigreerd en [gedaagde 2] hem in 1988 was gevolgd. [gedaagde 1] liep toentertijd eveneens met het plan rond om te emigreren naar Australië en de ouders gingen ervan uit dat [gedaagde 1] ook zou volgen. [gedaagde 1] is uiteindelijk in Nederland blijven wonen.
2.3. De vader van partijen is in 2007 overleden. De ouders woonden toen nog steeds in Australië. Het gemis van haar echtgenoot viel moeder zwaar, zowel in emotionele als in praktische zin. Zij ontwikkelde psychische klachten en werd hiervoor behandeld door dr. Samir Ibrahim, geriatrisch psychiater.
2.4. Nadat moeder in 2009 een bezoek aan Nederland had gebracht keerde zij in september 2010 terug naar Nederland en bleef daar, hoewel zij een retourticket naar Australië had gekocht, wonen.
Zij kocht op 30 oktober 2010 een appartement in een zorgcomplex aan [adres], dat vervolgens op 17 december 2011 ten overstaan van notaris mr. L.M. Groeneweg aan haar geleverd is. Zij heeft daar tot haar overlijden gewoond.
2.5. In de loop van het najaar van 2010 ging de lichamelijke conditie van moeder sterk achteruit. Moeder is in dat verband enkele malen opgenomen geweest in ziekenhuis Bernhove te Oss. Naast een (extreem) laag zoutgehalte werd tevens een agressieve vorm van longkanker geconstateerd. Haar laatste opname dateerde van maart 2011.
2.6. Moeder is op 28 maart 2011 overleden. Enkele weken daarvoor, op 2 maart 2011, heeft zij, onder herroeping van eerdere wilsbeschikkingen, door notaris mr. L.W. Groeneweg (hierna: de notaris) een testament laten opmaken waarin [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot erfgenamen zijn benoemd en [eiser] en [zus] nadrukkelijk als erfgenamen werden uitgesloten. Tevens werd [gedaagde 1] benoemd tot executeur voor het deel van haar nalatenschap dat zich in Nederland bevindt, terwijl [gedaagde 2] werd benoemd tot het deel van haar nalatenschap dat zich in Australië bevindt.
2.7. Bij brief van 9 mei 2011 hebben [eiser] en [zus] aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] laten weten dat zij aanspraak maken op hun legitieme portie.
2.8. Op 20 augustus 2012 heeft [eiser] ten laste van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] conservatoir beslag doen leggen op het appartement(srecht) van moeder aan [adres].
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samengevat - een verklaring voor recht dat het testament van moeder nietig is, onder veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten, de beslagkosten daaronder begrepen.
3.2. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
wilsbekwaamheid moeder
4.1. Aan zijn vordering tot nietigverklaring van het testament van moeder legt [eiser] ten grondslag dat moeder ten tijde van het verlijden van het testament niet wilsbekwaam was. Hij stelt dat, op het moment dat moeder in 2010 naar Nederland vertrok zij al een tijd met gezondheidsklachten kampte. Zij had moeite met het verwerken van het overlijden van vader en werd steeds verwarder. Vanwege klachten van depressie en verwardheid zijn in Australië diverse onderzoeken verricht, op grond waarvan men concludeerde dat moeder Alzheimer had. In verband hiermee werden medicijnen voorgeschreven.
Uit een gesprek dat [zus] na het overlijden van moeder met één van de haar behandelend artsen in ziekenhuis Bernhoven te Oss, Van den Bogart heeft gehad en waarvan een geschreven verslag in het geding is gebracht (bijlage bij akte van depot), is [eiser] gebleken dat de klachten van moeder in Nederland zijn toegenomen. In het door [eiser] in het geding gebrachte gespreksverslag staat onder meer:
(…)
… toen hebben wij eerst gewoon zo vocht weggehaald, ook omdat ja, mevrouw was soms een beetje afwezig. Dementieel en Alzheimer speelden al eigenlijk in het verleden, in de tijd dat ze in Australië woonde.
(…)
… eind november is zij onder aandacht gekomen van de ouderenzorg, eigenlijk de GGZ, de geestelijke gezondheidszorg en toen is zij meerdere keren gezien en daar kwam uiteindelijk een vorm van dementie, dat daar een vorm van dementie zou bestaan. Wat moeilijk uit te duiden was, op basis van het huidige onderzoek lijken er aanwijzingen te bestaan voor een dementieel syndroom, typering is lastig te zien, de complexiteit van de somatiek en de psychosociale problematiek. En dat hangt natuurlijk met de inmiddels ook aanwezige vorm van longkanker en de onderlinge relaties die ja, weinig of geen contact met één dochter en één zoon staat hier.
(…)
Maar op 10 maart kwam zij en het houdt niet over, met name veel oedeem, dus vocht in de voeten, ook meer kortademig, veel kokhalzen en was zij er gewoon beroerd aan toe (…) Dat waren eigenlijk haar voornaamste klachten op dat moment, maar zij was niet adequaat durf ik wel te stellen. Maar waarbij ik wel heel eerlijk moet zijn, dat verhaal van Alzheimer was mij op dat moment eigenlijk nog niet bekend.
(…)
zij was zeker niet adequaat.
(…)
Op de vraag van [zus] of moeder ruim van tevoren al niet meer capabel was om allerlei dingen zelf te beslissen:
Ik denk dat dat inderdaad wel gesteld mag worden.
(…)
Die diagnose (Alzheimer, rb) is uiteindelijk gesteld door de psychiater, de ouderenarts. (…) Dat zijn de mensen van de GGZ. (…) De brief die zij hier hebben is van 1 april 2011, maar zij kenden mevrouw vanaf 29 november. (…) Er staat: sinds 29-11 zijn wij op uw verzoek meerdere malen bij de GGZ Oost-Brabant. De vraagstelling was analyse van cognitie.
(…)
Wij hebben daar geen geriater meer bij gehad volgens mij. Dat schreven zij hier ook: mevrouw Willemsen heeft op 29-11 patiënt gezien bij de GGZ. Cognitieve politiek passend bij dementieel syndroom.
(…)
Uit dit gesprek, leidt [eiser] - kort gezegd - af dat bij moeder in de maanden voor haar overlijden sprake was van verwardheid, dat zij niet meer capabel was om beslissingen te nemen. De GGZ heeft volgens [eiser] geconstateerd dat moeder aan Alzheimer leed.
Ter comparitie heeft de advocaat van [eiser], mr. Groeneveld erkend dat uit de bandopname niet blijkt dat hier daadwerkelijk de gestelde behandelend arts Van den Bogart spreekt.
Voorts heeft de advocaat van [eiser], welke laatstgenoemde niet zelf ter comparitie aanwezig was, aangegeven dat [eiser] eerder door moeder als executeur was aangewezen en dat dit moeilijk te rijmen valt met de onterving in moeders laatste testament. Verder heeft een vriendin van moeder, mevrouw [A], moeder weken voor haar overlijden gesproken. Moeder was toen verward en kon geen normaal gesprek met haar voeren. Mr. Groeneveld heeft er tenslotte op gewezen dat, wanneer sprake is van Alzheimer, een notaris niet het testament mag verlijden zonder een deskundige in te schakelen ter beoordeling van de wilsbekwaamheid.
Wat betreft het door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in het geding gebrachte rapport van geriater Van Marum wordt betwist dat hieruit conclusies betreffende de geestesgesteldheid van moeder kunnen worden getrokken.
4.2. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten dat moeder ten tijde van het verlijden van het testament niet wilsbekwaam was. Onjuist is dat reeds in Australië bij moeder de diagnose Alzheimer is gesteld. Uit de door [eiser] in het geding gebrachte stukken blijken slechts vermoedens van Alzheimer, die na een second opinion in een ander licht bezien moeten worden. Onder verwijzing naar het door hen in het rapport gebrachte rapport van geriater dr. R.J. van Marum (cva, prod. 1 en akte in het geding brengen producties, prod. 5), concluderen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat er geen harde diagnose tot dementie is terug te vinden en dat er geen enkele onderbouwing voor de diagnose Alzheimerdementie bestaat. De bij moeder aanwezige cognitieve problemen kunnen verklaard worden door haar depressie, in welk geval deze
- anders dan bij Alzheimer - van voorbijgaande aard kunnen zijn.
In reactie op het door [eiser] in het geding gebrachte verslag betreffende het gesprek van [zus] met dr. Van den Bogart betwisten [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat het inderdaad de behandelend arts van moeder, van den Bogart voornoemd is, die op de bijbehorende geluidsband spreekt. Zij wijzen erop dat de advocaat van [eiser] Van den Bogart niet zelf heeft gesproken en derhalve niet heeft geverifieerd of laatstgenoemde op de band te horen is. Subsidiair stellen zij in dit verband dat, waar Van den Bogart spreekt over Alzheimer dit een de auditu-verklaring is. [eiser] heeft geen enkel stuk in het geding gebracht waaruit blijkt dat de diagnose Alzheimer is gesteld. Het zijn allemaal indirecte verklaringen. Onder verwijzing naar het rapport van Van Marum wijzen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] erop dat de essentiële onderzoeken die Alzheimer hadden kunnen aantonen, niet zijn uitgevoerd.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] beroepen zich voorts op de verklaring van de testerend notaris Groeneweg (cva, prod. 2), die stelt dat moeder wilsbekwaam was.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] verwijzen voorts naar de verklaring van een vriend van moeder, de heer [B], die verklaart dat moeder in de week voor haar overlijden, tijdens een bezoek aan de weekmarkt, ‘volkomen helder’ was (cva, prod. 4) en de verklaring van de bij de aankoop van het appartement betrokken makelaar E. van Casteren (akte in het geding brengen producties, prod. 6), die stelt dat hij moeder heeft leren kennen als een kordate dame die buitengewoon goed beslissingen kon nemen en daar ook de gevolgen van kon overzien.
Zelfs al zou sprake zijn geweest van dementie bij moeder, dan betekent dat niet zonder meer dat moeder niet wilsbekwaam was. [gedaagde 1] heeft ter comparitie toegelicht dat zijn moeder inderdaad wat vergeetachtig werd en daarom lijstjes maakte van dingen die ze moest onthouden, maar dat dit niet wegnam dat ze goed wist wat ze wilde. Waar gesproken wordt over verwardheid van moeder had dat vooral te maken met haar contacten in het ziekenhuis. Zij had nooit iets gemankeerd en had er moeite mee om alle informatie die ze van artsen kreeg te verwerken. Ze kon dat niet allemaal overzien en werd daardoor angstig.
Verder verklaarde [gedaagde 1] ter comparitie:
Mijn moeder heeft zelf vroeger nooit beslissingen genomen, maar liet dat altijd over aan mijn vader. Het was moeilijk voor haar om na zijn overlijden zelf de nodige beslissingen te moeten nemen. Zij kon erg onzeker zijn. Toch wist ze wel goed wat ze wilde. Ze had [eiser] al eerder willen onterven, maar mijn vader, die een bindende factor was binnen ons gezin, heeft dat kunnen voorkomen. Daarom is het niet eerder gebeurd. Wij hebben de onterving van [eiser] met haar besproken en ik was het er eerlijk gezegd helemaal niet mee eens. Het was natuurlijk te verwachten dat er trammelant van zou komen. Ik kom uit een gezin met vier kinderen, maar heb nu alleen nog maar contact met één broer. Moeder was echter daarin vastbesloten. Zij heeft het allemaal zelf geregeld. Wij zijn ook niet bij de voorgesprekken bij de notaris aanwezig geweest.
Juist is dat ongeveer een maand voor het overlijden van moeder bij haar Alzheimer is geconstateerd, dit evenwel na een veel te oppervlakkig onderzoek, waarbij alleen wat vragen zijn gesteld.
4.3. De rechtbank stelt voorop dat een testament of uiterste wilsbeschikking van moeder een eenzijdige ongerichte rechtshandeling is (MvA, Kamerstukken I 1968/69, 3771, nr. 133, Parl. Gesch. Vast., p. 256). Een dergelijke rechtshandeling vereist een op rechtsgevolg gerichte wil van erflaatster die zich door een verklaring heeft geopenbaard. Indien, zoals [eiser] stelt, moeder iets heeft verklaard terwijl haar geestvermogens blijvend of tijdelijk waren gestoord, dan wordt een met de verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken indien de stoornis een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen belette of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan. Een zodanig ontbreken van de wil heeft tot gevolg dat het testament nietig is (artikel 3:34 lid 2 BW). De bewijslast aangaande de wilsonbekwaamheid van moeder rust ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv op [eiser].
De rechtbank begrijpt de stellingen van [eiser] aldus dat hij zich op het standpunt stelt dat moeder leed aan Alzheimer of (een andere vorm van) dementie (hierna kortheidshalve: Alzheimer), hetgeen een redelijke waardering van de bij het doen opstellen en doen verlijden van een testament betrokken belangen belette. In dat verband geldt het volgende.
4.4. Opgemerkt wordt allereerst dat een eventuele diagnose Alzheimer weliswaar een belangrijke factor is bij het beantwoorden van de vraag of moeder op 2 maart 2011 wilsbekwaam was, maar dat dit niet zonder meer betekent dat ook daadwerkelijk van wilsonbekwaamheid sprake was. Daarvoor is onder meer van belang hoe lang geleden voor het testeren de diagnose was gesteld en hoe ver de ziekte op dat moment gevorderd was. Ook speelt in dat verband de complexiteit van de beslissing een rol, waarbij naar het oordeel van de rechtbank heeft te gelden dat de wijziging van een testament als in het onderhavige geval van een geringe complexiteit is. Dat moeder er in zijn algemeenheid niet voor terugschrok om kinderen te onterven blijkt uit de omstandigheid dat zij reeds eerder [zus] onterfde. Met dit testament heeft zij een tweede kind onterfd. Deze wilsbeschikking heeft voorts voor moeder - bij haar leven - geen gevolgen. Aldus heeft te gelden dat, ook al zou bij moeder sprake zijn van Alzheimer in een beginstadium, daarmee niet vaststaat dat moeder betreffende het op 2 maart 2011 verleden testament wilsonbekwaam was.
4.5. Anders dan [eiser] stelt staat naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet vast dat moeder ten tijde van het verlijden van haar testament aan Alzheimer leed. Daarbij zijn twee periodes te onderscheiden, te weten de periode dat moeder nog in Australië woonde, tot een half jaar voor haar overlijden en de periode dat zij weer in Nederland kwam wonen, van september 2010 tot haar overlijden in maart 2011.
4.6. Voor wat betreft de periode tot september 2010, toen moeder nog in Australië woonde gaat de rechtbank af op het rapport van de door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ingeschakelde geriater dr. Van Marum, die het (relevante) medische dossier van moeder uit Australië heeft beoordeeld. [eiser] heeft niet betwist dat dr. Van Marum over de vereiste deskundigheid bezit, noch dat dit het (relevante) medische dossier van moeder betreft. De rechtbank neemt dit derhalve als vaststaand aan. [eiser] heeft naar aanleiding van dit rapport opgemerkt dat hieruit niet blijkt dat moeder géén Alzheimer had en dat op grond van dit rapport geen conclusies betreffende de geestesgesteldheid van moeder worden getrokken. Dit laatste is juist voor zover het de geestesgesteldheid van moeder in maart 2011, ten tijde van het testeren betreft. Wel blijkt uit het rapport van dr. Van Marum dat zich in het medisch dossier van moeder in Australië geen diagnose Alzheimer of vasculaire dementie bevindt. Weliswaar staat, zoals door [eiser] aangevoerd, op een recept de term ‘Alzheimerdementie’ vermeld, maar dit komt uit de lucht vallen. Er wordt geen onderbouwing voor aangeleverd, aldus van Marum.
Wel was er sprake van cognitieve problemen bij moeder. Van Marum merkt daarover het volgende op:
Wat met zekerheid gezegd kan worden is dat er cognitieve problemen waren. In de medische rapportage wordt veelvuldig gesproken over de mogelijkheid dat er sprake is van een ernstige (melancholische) depressie. Daarvoor wordt ook behandeld. Deze diagnose is ook de enige diagnose waarover in de laatste brief van de psychiater (dr. Ibrahim, de behandelend psychiater van moeder in Australië, rb) wordt gesproken. Bij een ernstige depressie kunnen ook ernstige cognitieve problemen optreden die zeer wel op een dementie-beeld kunnen lijken. Anders dan bij (de meeste) vormen van dementie zijn deze cognitieve stoornissen veelal reversibel na goede behandeling.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hun betwisting, dat bij moeder reeds in Australië de diagnose Alzheimer is gesteld, met de verklaring van Van Marum overtuigend hebben onderbouwd.
4.7. Of hiervan in de maanden voor haar overlijden, toen zij inmiddels in Nederland verbleef, wèl sprake is geweest is valt niet zonder meer te concluderen. Weliswaar is kennelijk op enig moment door GGZ Ouderenzorg gesteld geconstateerd dat bij moeder sprake was van Alzheimer, doch onduidelijk is waarop dit is gebaseerd. Zijdens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is onweersproken gesteld dat die constatering is gedaan na enkel het stellen van wat vragen. (Partij)deskundige Van Marum stelt daarover:
De diagnose dementie kan niet enkel op basis van een screeningslijst gesteld worden. Dit vereist een uitgebreide heteroanamnese en enige mate van neuropsychologisch onderzoek waarbij meerdere cognitieve domeinen getest worden. Beeldvorming van de hersenen kan vervolgens enige ondersteuning geven voor een nadere diagnose (maar zegt niets over het geestelijk functioneren). (…) Voor de diagnose vasculaire dementie is in ieder geval ook beeldvorming van de hersenen vereist.
Gesteld noch gebleken is dat dergelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Voor zover al door GGZ ouderenzorg met betrekking tot moeder is gesproken over Alzheimer staat derhalve niet vast dat dit een op de juiste wijze tot stand gekomen diagnose betreft. Aldus kan niet als vaststaand worden aangenomen dat moeder ten tijde van het testeren aan enige vorm van Alzheimer leed.
4.8. Ook voor het overige zijn er onvoldoende aanwijzingen om te concluderen dat moeder op 2 maart 2011 wilsonbekwaam was. Weliswaar staat vast dat sprake was van cognitieve problemen en was moeder van tijd tot tijd verward, maar dat dit bij voortduring en met name op 2 maart 2011 het geval was is niet gebleken. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat moeder in de periode van september 2010 tot aan haar overlijden klaarblijkelijk in staat was om (grotendeels) zelfstandig te functioneren. Zo is zij van Australië naar Nederland gereisd, heeft zij de beslissing genomen om daar te blijven wonen en is zij tot de aankoop van een appartement overgegaan.
4.9. Daarnaast kent de rechtbank veel gewicht toe aan de verklaring van de notaris waarvan de juistheid door [eiser] niet is betwist. Weliswaar stelt [eiser] dat de notaris een deskundige had moeten inschakelen om de wilsbekwaamheid van moeder te beoordelen, doch nu, zoals hiervoor overwogen, niet is komen vast te staan dat bij moeder sprake was van Alzheimer gaat die stelling niet op. De notaris heeft bovendien gemotiveerd aangegeven dat er geen reden was om aan de wilsbekwaamheid van moeder te twijfelen, hetgeen hij heeft vastgesteld aan de hand van de juiste criteria, afkomstig uit het daarvoor door de beroepsgroep specifiek ontwikkelde ’Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid’. Deze stelling van [eiser] wordt daarom verworpen.
4.10. De rechtbank overweegt dat de notaris gemotiveerd aangeeft dat moeder op hem een heldere indruk maakte. Reeds op 17 december 2010, na het passeren van de akte van levering van haar testament, vroeg moeder aan de notaris of al haar kinderen nu de woning zouden erven. In reactie op het bevestigende antwoord van de notaris zei ze dat dat niet de bedoeling was en dat ze er nog wel op zou terugkomen. Moeder heeft dit vervolgens ook daadwerkelijk gedaan. In dat verband stelt de notaris:
Half februari heeft [moeder] contact opgenomen en een afspraak gemaakt. Ik ben bij haar aan huis geweest en heb met haar gesproken. Daarbij waren geen andere personen aanwezig. Ze was heel helder en stellig in haar overtuigingen.
Ook de indicatoren “Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid”van de KNB gaf mij geen aanleding om de dienst te weigeren: [Moeder] stond niet onder bewind, woonde zelfstandig (verbleef niet in een zorginstelling), had ook geen duidelijke kenmerken van ziekten of aandoeningen (alleen een beetje doof), was niet heel erg oud (pas 82), had zelf de afspraak gemaakt enzovoorts.
Ze was helder en op hoogte van de ontwikkelingen in de wereld (Khadaffi/Egypte). Ze ging echter niet stemmen, want dat waren “allemaal oplichters”.
Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank de consistente wil van moeder om te voorkomen dat al haar kinderen zouden erven, welke is uitgemond in het testament waarbij zij [eiser] heeft onterfd. Deze onterving is bovendien in lijn met haar eerdere testament uit 2006, waarbij dochter [zus] reeds werd onterfd en de - naar [gedaagde 1] ter comparitie onbestreden heeft verklaard - de reeds jaren eerder, bij leven van vader, door moeder geuite wens om [eiser] te onterven.
4.11. Aan het vorenstaande doet niet af dat - de toen reeds ernstig zieke - moeder, naar dr. Van den Bogart kennelijk aan [zus] heeft meegedeeld, mogelijk tijdens opnames in het ziekenhuis een verwarde indruk maakte, noch dat haar vriendin [A] toen zij haar enkele weken voor haar overlijden belde, geen normaal gesprek met haar kon voeren. Dat moeder in periodes waarin zij kampte met ernstige ziekteverschijnselen, waarvoor zij ook een aantal malen werd opgenomen in het ziekenhuis, mogelijk uitgesproken verward was doet er niet aan af dat zij in andere periodes wel degelijk helder genoeg kan zijn geweest om haar wil betreffende haar testament te bepalen. Daarbij komt dat Van den Bogart niet zelf de diagnose Alzheimer bij moeder heeft gesteld, terwijl gesteld noch gebleken is dat hij bevoegd is een dergelijke diagnose te stellen.
Dat moeder in het algemeen (voldoende) helder was blijkt onder meer uit de door [gedaagde 1] en zijn partner ter comparitie afgelegde verklaringen, uit de verklaring van de makelaar en uit de verklaring van de heer [B], van welke verklaringen de juistheid niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist is.
4.12. Samenvattend geldt dat, gelet op de uitvoerige en gemotiveerde betwisting van de door [eiser] gestelde wilsonbekwaamheid van moeder op 2 maart 2011 door [gedaagde 1] en [gedaagde 2], niet als vaststaand kan worden aangenomen dat moeder ten tijde van het verlijden van haar testament daadwerkelijk wilsonbekwaam was. [eiser] heeft vervolgens nagelaten - hoewel dit gelet op vorenbedoelde gemotiveerde betwisting op zijn weg lag - nagelaten zijn stellingen op dit punt nader te onderbouwen. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen.
Dit alles leidt ertoe dat de vordering van [eiser], strekkend tot nietigverklaring van het testament van moeder, zal worden afgewezen.
proceskosten
4.13. In de omstandigheid dat partijen broers van elkander zijn ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank
wijst de vorderingen af,
compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M. Hettinga en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2013.