ECLI:NL:RBOBR:2013:CA1219

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
01/825644-08
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling van een baby door schudden met voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 29 mei 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling van zijn drie maanden oude zoontje, aangeduid als [slachtoffer]. De verdachte heeft op 29 oktober 2008 in Geldrop zijn kind meermalen hard heen en weer geschud, wat heeft geleid tot ernstige hersenkneuzingen en blijvend letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, wat invloed heeft gehad op de strafmaat. De rechtbank oordeelde dat er geen (voorwaardelijk) opzet op de dood van het kind was, maar dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 420 dagen, waarvan 214 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder het volgen van een begeleidingstraject via Lunetzorg. De benadeelde partij, het kind, is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure, wat heeft geleid tot een lichtere straf dan door de officier van justitie was gevorderd.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/825644-08
Datum uitspraak: 29 mei 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1985],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 mei 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 23 december 2008.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 oktober 2008 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer], geboren op [2008] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen (hard) heen en weer heeft geschud (terwijl hij hem bij zijn armpjes vasthad), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 oktober 2008 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, aan een persoon genaamd [slachtoffer], geboren op [2008], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten ernstige hersenkneuzingen met definitief blijvend letsel), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen (hard) heen en weer te schudden (terwijl hij die [slachtoffer] bij de armen vasthad).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moet worden, omdat het gehandeld heeft in strijd met het "fair trail" artikel van het EVRM (artikel 6 EVRM). Zij heeft hiertoe de volgende twee argumenten aangevoerd.
Ten eerste heeft de behandeling van de onderhavige zaak niet binnen een redelijke termijn plaatsgevonden en dit is te wijten aan het openbaar ministerie, dat zich niet genoeg heeft ingespannen om de zaak binnen redelijke termijn af te handelen. Hierbij geldt dat de onderhavige zaak niet ingewikkeld of complex is en voorts dat de opgelopen vertragingen bij de rechter-commissaris, medische instanties en bij de rapportages van de deskundigen voor rekening komen van de officier van justitie. Het openbaar ministerie is immers verantwoordelijk voor de voortgang van het onderzoek. Hoewel overschrijding van de redelijke termijn in beginsel niet tot een niet-ontvankelijkverklaring leidt, kan op grond van bijzondere bijkomende omstandigheden het voortzetten van de vervolging in strijd zijn met de beginselen van goede procesorde. Een vertraging van 4 jaar en 7 maanden is dermate buitenproportioneel, dat niet kan worden volstaan met strafvermindering.
Ten tweede dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu het beginsel van equality of arms geschonden is. Het rapport van de deskundige R.A.C. Bilo was eind 2010 gereed. Echter, de verdediging heeft deze rapportage pas in het voorjaar van 2012 ontvangen. Ondertussen beschikte de officier van justitie over meer medische stukken dan de verdediging. Voorts is er contact geweest tussen de officier van justitie en de rechter-commissaris over ontbrekende stukken in het dossier dat de rechter-commissaris aan de deskundige heeft doen toekomen, zonder dat de verdediging hiervan op de hoogte was. Tot slot zijn de getuigen-deskundigen benaderd, terwijl de verdediging hier tot maart 2012 niet van op de hoogte was. De verdediging heeft niet dan wel te laat de mogelijkheid gehad om het gepresenteerde materiaal, de rapportages, te betwisten en heeft derhalve in de procedure niet dezelfde kansen gehad als de vervolgende partij.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft betoogd dat er geen gronden aanwezig zijn voor de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie.
De officier van justitie stelt dat het niet aan het openbaar ministerie te wijten is dat het onderzoek in de onderhavige zaak veel vertraging heeft opgelopen, nu de medische instanties niet coöperatief waren met betrekking tot het verstrekken van medische gegevens over het slachtoffer en zijn zusje.
De officier van justitie stelt niettemin dat de redelijke termijn waarbinnen de zaak van verdachte door de rechter behandeld dient te worden, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM), is overschreden. Echter, de overschrijding van de redelijke termijn dient volgens vaste jurisprudentie niet tot niet-ontvankelijkheid te leiden. Zij is van oordeel dat deze schending kan worden betrokken in de strafmaat.
Met betrekking tot het beginsel van equality of arms op grond van artikel 6 EVRM stelt de officier van justitie dat dit beginsel niet geschonden is. Het contact en overleg met de rechter-commissaris behoort tot de bevoegdheid van de officier van justitie. De verdediging heeft voorts altijd dezelfde stukken tot haar beschikking gehad als het openbaar ministerie. De verdediging heeft tevens aan de deskundigen haar vragen kunnen stellen, welke vragen ook beantwoord zijn in de rapportages van de deskundigen
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat de redelijke termijn, zoals hiervoor bedoeld, in deze zaak is aangevangen op 31 oktober 2008. Verdachte is op die datum aangehouden en in verzekering gesteld en heeft voor het eerst (vrijwillig) verklaard met betrekking tot het ten laste gelegde feit. Gelet op de inhoud van dit verhoor kon verdachte hieraan in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem ter zake een strafvervolging zou worden ingesteld door het openbaar ministerie. De rechtbank overweegt dat ten aanzien van de redelijke termijn in deze zaak in eerste aanleg geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen. Van bijzondere omstandigheden die zouden moeten leiden tot verlenging van deze termijn is de rechtbank niet gebleken. De redelijke termijn eindigde derhalve op 31 oktober 2010. Aldus is de redelijke termijn overschreden.
De rechtbank stelt verder vast dat van een voortvarende behandeling van de zaak door het openbaar ministerie geen sprake is geweest. De rechtbank merkt daarbij op dat de officier van justitie verantwoordelijk is voor het onderzoek en dat vertragingen bij de rechter-commissaris en/of medische instanties in beginsel voor rekening komen van het openbaar ministerie. Het openbaar ministerie heeft derhalve ook bepaalde (onderzoeks)bevoegdheden. De overschrijding van de redelijke termijn is naar het oordeel van de rechtbank dan ook grotendeels te wijten aan het openbaar ministerie.
De rechtbank overweegt dat overschrijding van de redelijke termijn in beginsel niet leidt tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen (Hoge Raad 17 juni 2008, LJN: BD2578). De rechtbank is van oordeel dat in casu niet is gebleken van bijzondere, bijkomende omstandigheden, waardoor vervolging in strijd zou zijn met de beginselen van goede procesorde. Het verweer kan derhalve niet slagen. De rechtbank zal echter bij de strafmaat rekening houden met de vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn.
Met betrekking tot het beginsel van equality of arms stelt de rechtbank vast dat de rapportage van Bilo eind 2010 gereed was. De verdediging heeft voornoemde rapportage echter pas in het voorjaar van 2012 ontvangen. Hoewel het optreden van het openbaar ministerie in dit opzicht geen schoonheidsprijs verdient, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat verdachte ook daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. Het verweer kan ook hierom niet slagen.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat op basis van de verklaringen van verdachte, de overige verklaringen in het dossier en de ondersteunende deskundigenrapportages van dr. R.A.C. Bilo van 4 oktober 2010 en prof. dr. O. Van Nieuwenhuizen van 4 maart 2013 kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] op 29 oktober 2008 een subdurale bloeding heeft opgelopen, welk letsel is ontstaan door het handelen van verdachte, te weten door het drie keer snel en met kracht heen en weer bewegen van [slachtoffer].
De officier van justitie acht voorwaardelijk opzet bewezen. Verdachte heeft zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat door zijn handelen de dood kon intreden en heeft deze aanmerkelijke kans ook aanvaard. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat jonge baby's zeer kwetsbaar zijn en dat er bij de omgang met jonge baby's voorzichtigheid moet worden geboden. Bij [slachtoffer] was dit niet anders. Uit de verklaringen van verdachte is gebleken dat verdachte op de hoogte was van het feit dat je een kind niet mag schudden vanwege het gevaar voor de hersentjes. Ondanks deze wetenschap heeft verdachte [slachtoffer] bij de bovenarmpjes vastgepakt en hem stevig heen en weer geschud. De aard van deze gedragingen is volgens het openbaar ministerie naar de uiterlijke verschijningsvorm beschouwd zo zeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
De raadsvrouw stelt primair dat niet kan worden uitgesloten dat de letsels, waardoor er bij [slachtoffer] een klinische noodsituatie is ontstaan, door een ander op een ander tijdstip zijn toegebracht. Zij voert daartoe aan dat allereerst de vraag moet worden gesteld of de letsels überhaupt door het schudden van het slachtoffer door verdachte kunnen zijn toegebracht. Een "shaken baby syndroom" wordt veroorzaakt door het hoofd van een baby heel snel en met veel kracht heen en weer te schudden. Over de aard, frequentie en duur van het schudden in casu is echter niets anders bekend dan hetgeen verdachte daarover heeft verklaard. Dat verdachte op voornoemde wijze zou hebben geschud, blijkt niet uit zijn verklaring. Voorts kan niet worden uitgesloten dat de oudere letsels (te weten de oudere afwijkingen in de subdurale ruimte, waarvan niet duidelijk is door wie of wat deze zijn veroorzaakt) invloed hebben gehad op de nieuwe letsels (oftewel dat niet kan worden uitgesloten dat de retinabloedingen in het hoofd van het [slachtoffer] zijn ontstaan tijdens het incident dat heeft geleid tot de oudere afwijkingen). Tot slot kan op basis van de verklaringen en de medische informatie niet worden vastgesteld dat de letsels op die bewuste dag zijn toegebracht tussen 16:30 uur en 19:45 uur. In dit opzicht wijst de verdediging op het feit dat de moeder van het [slachtoffer] tussen 15:00 uur en 16:30 uur tevens alleen is geweest met [slachtoffer].
Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte geen opzet had op de dood dan wel het zwaar lichamelijk letsel van het [slachtoffer]. Voor een strafbare poging tot een misdrijf dient het voornemen van de dader door een begin van uitvoering van dat misdrijf te zijn geopenbaard. Hiervan is sprake als de gedraging van een dader naar uiterlijke verschijningsvormen moet worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] suf was en het bewustzijn verloor. Voorts heeft hij verklaard dat hij bang en in paniek was en dat hij iets moest doen om [slachtoffer] bij te laten komen, omdat deze hetzelfde reageerde als toen hij met een zware luchtwegeninfectie was opgenomen in het ziekenhuis. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat verdachte door het schudden van het slachtoffer wilde bewerkstelligen dat [slachtoffer] zou komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Tevens kan het voorwaardelijke opzet niet bewezen worden. Uit de feiten en omstandigheden kan niet worden vastgesteld dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard.
Het oordeel van de rechtbank.1
Op 1 november 2008 heeft C.H.M. Andries namens de Raad voor de Kinderbescherming aangifte gedaan van zware mishandeling van [slachtoffer] ([slachtoffer]). Zij heeft verklaard dat kinderarts Velzenboer, verbonden aan het Sint Anna ziekenhuis te Geldrop, aan de Raad voor de Kinderbescherming heeft gemeld dat [slachtoffer] in het ziekenhuis was binnengekomen met handdrukken op de armen, schouders, nek en met blauwe plekken in het gezicht en dat de baby inmiddels was opgenomen op de Intensive Care afdeling van het Academisch Ziekenhuis Maastricht (AZM). Door de artsen zijn bloedingen in het hoofd vastgesteld met als gevolg epileptische aanvallen. Er blijkt sprake van ernstig hersenletsel. De prognose is somber. Gesteld dat [slachtoffer] het overleeft, dan is er sprake van een zwaar gehandicapt kindje.2
[betrokkene], de moeder van het slachtoffer, heeft verklaard dat zij op 29 oktober 2008 rond 11:00 uur nog met [slachtoffer] bij de kinderfysiotherapeut is geweest. [slachtoffer] gedroeg zich normaal en de kinderfysiotherapeut vertelde haar dat het goed ging met [slachtoffer].
Om 16:30 uur is [betrokkene] naar haar werk gegaan. Rond 19:45 uur werd [betrokkene] gebeld door verdachte met de mededeling dat hun zoontje [slachtoffer] moest overgeven en het er met golven uitkwam. Verdachte vertelde haar dat [slachtoffer] erg wit zag en dat hij het niet vertrouwde. Toen zij thuis kwam, lag [slachtoffer] te slapen op de buik van verdachte. [betrokkene] zag dat [slachtoffer] aan het huilen was en dat hij erg wit was. Hij was suf en zijn ogen draaiden weg. Toen [betrokkene] naar de eerste hulp belde, vertelde verdachte haar dat [slachtoffer] helemaal blauw werd in zijn nek. [betrokkene] is toen direct naar het ziekenhuis gegaan met [slachtoffer].3
[betrokkene 2], de stiefvader van [betrokkene], heeft verklaard dat [betrokkene] en [slachtoffer] op 29 oktober 2008 rond 15:00 uur bij hem thuis op bezoek waren. [slachtoffer] reageerde lachend op hem en was springlevend. [betrokkene 2] heeft die dag niets bijzonders aan [slachtoffer] gezien.4
C.C.C. van Laarhoven, kinderfysiotherapeut, heeft verklaard dat [slachtoffer] op 29 oktober 2008 tussen 11:00 en 11:30 uur bij haar in de praktijk is geweest. [slachtoffer] was goed wakker en alert. Hij lachte en had plezier. Tijdens de controle bleek dat [slachtoffer] nog niet op eigen kracht zijn hoofdje mee kon nemen naar zitpositie, wat normaal is voor die leeftijd. Toen [betrokkene] met haar kinderen vertrok, ging het goed met [slachtoffer].5
Verdachte heeft verklaard dat hij op 29 oktober 2008 na een nachtdienst rond 07:30 uur thuiskwam te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo. Verdachte is rond 10:30 uur gaan slapen, nadat hij eerst met zijn kinderen had gespeeld, en heeft vervolgens tot 17:00 uur in bed gelegen. Zijn vriendin [betrokkene] is rond 16:45 uur vertrokken naar haar werk.6 [slachtoffer] gedroeg zich die dag normaal.7 Verdachte heeft [slachtoffer] op een gegeven moment met beide handen bij de bovenarmpjes vastgepakt en hem op schoot gezet (met de gezichten naar elkaar toe) en heeft toen ongeveer 3 maal een heen en weer beweging gemaakt.8 Hij zag dat het hoofdje van [slachtoffer] door het heen en weer schudden van voor naar achteren ging. 9 Dit schudden ging, aldus verdachte, wellicht onbewust best hard. Verdachte kent zijn eigen krachten niet en gezien het feit dat [slachtoffer] onder de blauwe plekken zat, is het schudden misschien te hard gegaan.10 [slachtoffer] is die dag niet van de commode gevallen en heeft geen klap gehad.11 Verdachte heeft tevens verklaard dat ze hem ooit in het ziekenhuis wel eens hebben verteld dat je een kind niet mag schudden in verband met het gevaar voor de hersentjes12 en hij het hoofdje van een baby moet ondersteunen tot het hoofdje van de baby sterk genoeg is.13
Op 2 november 2008 zijn er in het AZM letselfoto's gemaakt door de politie. Op deze foto's is te zien dat [slachtoffer] blauw-paarse verkleuringen heeft op zijn linkerbovenarm, op de voorzijde van zijn rechterschouder en in zijn hals onder de rechterkaak. Tevens is er volgens dr. P. Leroit (behandelend arts) sprake van verkleuringen op de rug van [slachtoffer] (die niet gefotografeerd zijn in verband met de toestand van [slachtoffer]).14
Op 4 oktober 2010 heeft dr. R.A.C. Bilo (forensisch geneeskundige en consulent forensische kindergeneeskunde) gerapporteerd met betrekking tot de toedracht van het letsel bij [slachtoffer]. Samengevat komen de bevindingen bij medisch onderzoek neer op het volgende.
Bij [slachtoffer] is er sprake van:
- subdurale effusies van oudere datum (vochtophopingen tussen het harde hersenvlies en de hersenen) over beide hersenhelften, waarin ook verse bloedingen worden gezien;
- retina bloedingen (uitgebreide en multipele netvliesbloedingen in alle kwadranten van beide ogen) plus subhyaloidal bloed (bloed tussen het netvlies en de bindweefsellaag die het glasvocht scheidt van het netvlies);
- encephalopathie: zowel klinische aanwijzingen (continue epileptische activiteit over alle flanken van de hersenen zonder stuipen) als aanwijzingen bij CT/MRI onderzoek (initieel tekenen van zuurstofgebrek in de gehele hersenen) gevolgd door definitieve beschadiging van een groot deel van de hersenen door het zuurstofgebrek, het meest opvallend in de linkerhersenhelft).
- uitwendig zichtbaar letsel in de vorm van blauwe plekken.15
De hersenbeschadiging bij [slachtoffer] moet worden geduid als hypoxisch-ischemische schade (schade door zuurstofgebrek), die ontstaan is als verwikkeling van de gebeurtenissen die hebben geleid tot de afwijkingen in de subdurale ruimte en de netvliesbloedingen.16
Gelet op de locatie van de blauwe plekken op het lichaam van [slachtoffer] en de verspreiding ervan bestaat er een vermoeden van een niet-accidentele toedracht in het kader van kindermishandeling. Voor een deel van de blauwe plekken (op de armen en hals) worden verklaringen aangetroffen die plausibel zijn, mits bij de beschreven handelingen sprake is geweest van uitoefening van meer kracht dan gebruikelijk is in de omgang met een jong kind. De blauwe plekken zijn niet het gevolg geweest van een afwijking in de stolling of het gebruik van antistollingsmedicatie.17
Het tijdstip waarop de afwijkingen in de subdurale ruimte mogelijk zijn ontstaan, is niet nader te duiden dan een gebeurtenis kort voor de opname in het ziekenhuis van [slachtoffer] op 29 oktober 2008, leidend tot verse bloedingen (gezien de plotselinge ontwikkeling van de klinische verschijnselen bij [slachtoffer]).18 De schade die aanleiding heeft gegeven tot de ontwikkeling van klinische verschijnselen bij [slachtoffer] op 29 oktober 2008, is echter ontstaan na het laatste moment van normaal functioneren van [slachtoffer].19 De klachten en verschijnselen van [slachtoffer], die door verdachte werden omschreven, hebben zich binnen het tijdsbestek van een paar uur kunnen ontwikkelen (dus tussen 16:30 en 19:45 uur).20
Het is uitgesloten dat rebleeding (dat wil zeggen een nieuwe bloeding in de restanten van een eerdere bloeding) als gevolg van een spontane bloeding of licht trauma verantwoordelijk is voor het ontstaan van de ernstige klinische noodsituatie, zoals deze op 29 en 30 oktober 2008 bij [slachtoffer] werd vastgesteld. Tevens vormen aangeboren of verworven aandoeningen of een geboortetrauma geen plausibele verklaring voor de aanwezigheid van de recente bloedingen in de subdurale ruimte. 21
Met betrekking tot de netvliesbloedingen c.q. retinabloedingen is een niet-accidentele toedracht zeer veel meer waarschijnlijk dan een accidentele toedracht. Er zijn in ieder geval geen aanwijzingen gevonden voor aangeboren of verworven aandoeningen als verklaring voor de aanwezigheid van retinabloedingen. Tevens is uitgesloten dat dit kan zijn ontstaan tijdens de bevalling.22
Andere verklaringen die mogelijk het letsel bij [slachtoffer] zouden kunnen hebben veroorzaakt, worden uitgesloten (zoals epilepsie, ALTE, ademhalingsproblemen, trombosebeen, infecties, metabole stoornissen en/of stollingsstoornissen).23
De bevindingen bij [slachtoffer] passen (ongeacht het moment van ontstaan van de afzonderlijke afwijkingen of de combinatie van afwijkingen) meer bij een acceleratie-deceleratietrauma, zoals schudden, dan bij een contacttrauma, hoewel een contacttrauma of een combinatie van een acceleratie-deceleratietrauma en een contacttrauma, niet volledig uitgesloten kunnen worden.24 Voorts is er (op basis van exclusie) sprake van een niet-accidentele toedracht door menselijk handelen. Echter, de wijze waarop verdachte naar eigen zeggen geschud heeft met [slachtoffer], kan niet als ernstig trauma worden beschouwd, tenzij verdachte harder/sneller en langer geschud heeft.25 Er is namelijk veel kracht nodig om dit type afwijkingen in het hoofd en de ogen te veroorzaken bij jonge kinderen van de leeftijd van [slachtoffer]. Voorts geldt dat de letsels niet ontstaan bij jonge kinderen van de leeftijd van [slachtoffer] ten gevolge van een ongecompliceerde val van beperkte hoogte. Een val of rol van het bed zijn onvoldoende om subdurale en uitgebreide retinale bloedingen te veroorzaken.26
Professor dr. O. van Nieuwenhuizen heeft op 4 maart 2013 geconcludeerd dat op grond van de presentatie (uitwendig letsel), de bevindingen bij röntgenologisch onderzoek, de bevindingen bij stollingsonderzoek en stofwisselingsonderzoek, de diagnose shaken baby syndroom in het geval van [slachtoffer] zeer waarschijnlijk is.27
Met betrekking tot het bewijs overweegt de rechtbank het volgende.
Zowel dr. Bilo als prof. dr. Van Nieuwenhuizen hebben vastgesteld dat er bij [slachtoffer] zeer waarschijnlijk sprake is van een acceleratie-deceleratietrauma, ook wel shaken baby syndroom genoemd, waarbij er volgens Bilo sprake is van een niet-accidentele toedracht. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] heeft vastgepakt en heen en weer heeft geschud. Hoewel niet precies kan worden vastgesteld met hoeveel kracht verdachte [slachtoffer] geschud heeft, blijkt uit de bevindingen van Bilo dat er veel kracht voor nodig is om dergelijk letsel bij een jong kind te veroorzaken. Verdachte heeft aangegeven dat hij zijn eigen krachten niet kent en dat hij vermoedelijk hard heeft geschud. De blauwe plekken op het lichaam van [slachtoffer] bevestigen in ieder geval dat verdachte [slachtoffer] krachtig heeft vastgepakt. Het dossier bevat geen aanwijzingen waaruit kan worden afgeleid dat oudere afwijkingen in de subdurale ruimte van invloed zijn geweest op de bloedingen van 29 oktober 2013 of deze hebben veroorzaakt, zoals de raadsvrouw heeft betoogd. Tevens werden andere oorzaken, zoals rebleeding en epilepsie, uitgesloten als oorzaak van het letsel.
Gelet op de verklaringen van kinderfysiotherapeut Van Laarhoven, [betrokkene], [betrokkene 2] en verdachte zelf functioneerde [slachtoffer] die dag normaal tot het moment van de klinische verschijnselen. Bilo heeft geconcludeerd dat de subdurale afwijkingen en de netvliesbloedingen bij [slachtoffer] zijn ontstaan na het laatste moment van normaal functioneren. Naar het oordeel van de rechtbank is dit het moment dat verdachte naar eigen zeggen [slachtoffer] de fles heeft gegeven. Verdachte was op dat moment alleen thuis en had de zorg voor zijn drie kinderen. Het verweer van de raadsvrouw dat niet kan worden uitgesloten dat een ander dan verdachte het letsel bij [slachtoffer] zou hebben veroorzaakt, is niet dan wel onvoldoende onderbouwd. Tevens heeft de rechtbank hiervoor geen aanwijzingen aangetroffen in het dossier. Dit verweer kan derhalve niet slagen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat vast is komen te staan dat het handelen van verdachte op 29 oktober 2008 (te weten het krachtig schudden van [slachtoffer]) het letsel en dus de klinische noodsituatie die bij [slachtoffer] is ontstaan, heeft veroorzaakt.
De rechtbank stelt voorop dat niet vast is komen te staan dat verdachte de bedoeling had om zijn zoontje van het leven te beroven (het zogenaamde "boos" opzet). Met betrekking tot het voorwaardelijk opzet merkt de rechtbank evenwel op dat de kans dat een baby door heftig schudden komt te overlijden, naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Verdachte heeft bovendien zelf verklaard dat hij op de hoogte was van de gevaren van het schudden voor de hersenen van een baby. Tevens wist hij dat hij het hoofdje van zijn zoontje diende te ondersteunen. Echter, naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat verdachte de voornoemde aanmerkelijke kans op het overlijden van zijn zoontje heeft aanvaard. Verdachte heeft immers verklaard dat hij wist dat het schudden niet goed was voor de hersentjes. Niet is gebleken dat verdachte heeft geweten dat zijn handelen de dood van zijn kind kon veroorzaken. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte geen voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer]. De rechtbank zal verdachte dan ook van het primair ten laste gelegde feit vrijspreken.
Evenwel is, gelet op het bovenstaande, vast komen te staan dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiaire feit heeft begaan als na te melden.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 29 oktober 2008 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, aan een persoon genaamd [slachtoffer], geboren op [2008], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstige hersenkneuzingen met definitief blijvend letsel, heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen hard heen en weer te schudden, terwijl hij die [slachtoffer] bij de armen vasthad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid van het feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 19 januari 2009, opgemaakt door F. van Nunen (klinisch psycholoog). De conclusie uit deze rapportage luidt dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van aanmerkelijke psychische kwetsbaarheid, raakbaarheid en beperkt intelligent potentieel bij een onderliggende persoonlijkheidsstoornis. Hiervan was ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde sprake. Er is een directe relatie tussen het tenlastegelegde en de genoemde gebrekkige ontwikkeling. Verdachte (een afhankelijke relatief hulpeloze en psychisch raakbare jongeman) heeft de verantwoordelijkheid van de situatie direct voorafgaande aan het tenlastegelegde niet aangekund. Hij is in paniek geraakt, is de controle kwijtgeraakt en is gekomen tot chaotisch grensoverschrijdend gedrag, waarbij onbewuste, gestuwde agressie mogelijk een rol heeft gespeeld. Verdachte kan gelet op het voorgaande als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
De rechtbank kan zich met voormelde conclusie verenigen en neemt deze over. Met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte concludeert de rechtbank dat het bewezen verklaarde feit verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Nu niet is gebleken dat verdachte het ten laste gelegde in het geheel niet valt toe te rekenen, acht de rechtbank verdachte strafbaar.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien het primair ten laste gelegde feit een gevangenisstraf gevorderd voor de duur van 571 dagen met aftrek ingevolge artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 365 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden dat verdachte zich gedurende voornoemde proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, Regio 's-Hertogenbosch, zolang deze instelling zulks noodzakelijk acht, ook als dat inhoudt dat veroordeelde een begeleidingstraject volgt via Lunetzorg. Tevens heeft de officier van justitie een contactverbod gevorderd ten aanzien van [betrokkene] en haar drie kinderen, waaronder het slachtoffer.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat een straf gelijk aan de duur van de ondergane voorlopige hechtenis passend is. De raadsvrouw verzoekt bij de strafoplegging rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft op 29 oktober 2008 zijn 3 maanden oude zoontje, die op dat moment voor zijn welzijn en gezondheid volledig afhankelijk was van verdachte, zodanig geschud, dat hij hierdoor ernstig hersenletsel opliep en voortaan gehandicapt door het leven moet gaan. Het door de moeder en slachtoffer gevoelde verdriet is ter terechtzitting treffend naar voren gebracht. Een feit als het onderhavige roept echter niet alleen in de naaste omgeving gevoelens van afschuw, onbegrip en onrust op, maar ook in de maatschappij als geheel.
Verdachte lijkt uit onmacht gehandeld te hebben en heeft ter terechtzitting enigszins verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Verdachte mag zijn kinderen op dit moment ook niet meer zien en opvoeden. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf passend en geboden is.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het psychologisch rapport van F. van Nunen (klinisch psycholoog) van 19 januari 2009. De kans op recidive wordt laag ingeschat, maar zonder begeleiding en/of behandeling blijft er in kritieke situaties met te veel psychische belasting een kans op recidive van chaotisch, paniekerig en ongewild grensoverschrijdend gedrag. Geadviseerd wordt om in het kader van een bijzonder voorwaarde aan verdachte een intensief begeleidings- en/of behandelingstraject op te leggen, onder regie van de reclassering, die desgewenst een deel van die begeleiding c.q. behandeling kan delegeren aan een forensische polikliniek of een daarmee te vergelijken gespecialiseerde instelling als de algemene GGZ.
Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van de reclasseringsrapportage van 29 januari 2013. Uit deze rapportage blijkt dat verdachte inmiddels een behandeling heeft gevolgd bij de Waag te Leiden. Tijdens deze behandeling is gebleken dat verdachte moeite had met stressvolle situaties. Verdachte heeft geleerd om te gaan met zijn boosheid en agressie. Verdachte is voorts aangemeld bij de Woenselse Poort, een onderdeel van de GGzE. Naast de hulp die verdachte ontving van Lunetzorg, was er sprake van tweewekelijks contact met de GGzE. Deze contacten waren gericht op het vergroten van motivatie, het nemen van verantwoordelijkheid voor eigen gedrag, het herkennen van spanningen en het vergroten van zelfredzaamheid. Verdachte heeft geleerd de tekenen van oplopende spanningen te herkennen en kan deze bespreekbaar maken. Dit lijkt volgens de Woenselse Poort het hoogst haalbare. De behandeling is inmiddels afgesloten.
De reclassering ziet op dit moment geen mogelijkheden voor gedragsverandering en schat de kans op recidive laag in, wat niet wil zeggen dat risico's volledig uitgesloten zijn. Binnen stressvolle situaties zal er altijd een mogelijkheid bestaan dat verdachte impulsief handelt. Verdachte heeft sinds drie jaar contact met de reclassering en heeft de behandeling achter de rug. Het gaat nu vooral om het beheersen van de risico's en het leren om hulp te vragen. Het wekelijks contact met Lunetzorg speelt hierbij een grote rol. Belangrijk is dat dit gecontinueerd wordt. Verwacht wordt dat betrokkene hier ook zonder juridisch kader gebruik van zal maken. De reclassering adviseert gelet op het voorgaande een voorwaardelijke straf zonder dat daarbij bijzondere voorwaarden worden opgelegd.
De rechtbank is met de deskundige Van Nunen van oordeel dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Verdachte is derhalve niet ten volle verantwoordelijk te houden voor zijn gedrag, maar er dient wel een straf te volgen.
Verdachte heeft ter terechtzitting medegedeeld dat hij een nieuwe relatie is aangegaan en dat er uit die relatie inmiddels een kind is geboren. Dit kind is op dit moment één jaar oud. De rechtbank is van oordeel dat, gelet hierop en gelet op hetgeen is gerapporteerd met betrekking tot de recidive, verdachte belang en baat zal hebben bij continuering van Lunetzorg en reclasseringscontact binnen een juridisch kader.
De rechtbank zal een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 420 dagen met aftrek ingevolge artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 214 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar en de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende voornoemde proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering, ook als dit inhoudt het volgen van een (wekelijks) begeleidingstraject via Lunetzorg, zolang deze instelling zulks noodzakelijk acht.
De rechtbank legt aldus een lichtere straf op dan door de officier van justitie gevorderd is, nu de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie en van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een contactverbod niet noodzakelijk dan wel wenselijk is.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden. De rechtbank zou anders gekomen zijn tot een kleiner voorwaardelijk strafdeel.
Met de oplegging van een voorwaardelijk strafdeel wil de rechtbank enerzijds de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds verdachte weerhouden van het opnieuw plegen van een strafbaar feit.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] (geboren op 05-07-2008).
Benadeelde Hendriks voornoemd heeft een civiele vordering ingediend ten bedrage van
€ 107.818,00 te vermeerderen met de wettelijke rente per 1 januari 2013. Tevens is verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het bedrag behelst een voorschot op het smartengeld.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de vordering van de benadeelde partij bestaat uit immateriële en materiële schade (te weten het verlies aan verdienvermogen, toekomstige reiskosten in verband met medische behandelingen en toekomstige luierverbruik) en zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft primair afwijzing van de civiele vordering bepleit, omdat de vordering niet goed onderbouwd is en alleen directe schade en niet toekomstige schade in aanmerking komt. Subsidiair heeft de raadvrouw niet-ontvankelijkheid bepleit.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, omdat de rechtbank van oordeel is dat gezien de aard van de vordering de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De rechtbank zal, nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De voorlopige hechtenis.
De rechtbank heft tot slot het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 25 mei 2009 reeds geschorst en deze schorsing is verlengd op 15 juni 2009 voor onbepaalde tijd.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
(subsidiair)
zware mishandeling;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf:
gevangenisstraf voor de duur van 420 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht waarvan 214 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 1
jaar;
stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering, ook als dit inhoudt het volgen van een (wekelijks) begeleidingstraject via Lunetzorg en;
- zich uiterlijk 5 dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij de Reclassering Nederland, momenteel gevestigd op het adres Polluxstraat 114, 5631 ES te Eindhoven;
waarbij de Reclassering Nederland, momenteel gevestigd op het adres Polluxstraat 114, 5631 ES te Eindhoven, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
verklaart [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de benadeelde partij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden
begroot op nihil;
beslissing met betrekking tot de voorlopige hechtenis:
heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 25 mei 2009 reeds geschorst en deze schorsing is verlengd op 15 juni 2009 voor onbepaalde tijd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.W.H. Renneberg, voorzitter,
mr. H.A. van Gameren en mr. M.A. Waals, leden,
in tegenwoordigheid van mr. Z. Berkouwer, griffier,
en is uitgesproken op 29 mei 2013.
Mr. M.A. Waals is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie regio Brabant Zuid-Oost, genummerd PL2233/08-010069, afgesloten op 25 juli 2010.
2 aangifte C.H.M. Andries namens de Raad voor de Kinderbescherming, d.d. 1 november 2008, p. 113 - 114.
3 Verklaring [betrokkene], d.d. 1 november 2008, p. 145 - 152.
4 Verklaring [betrokkene 2], d.d. 2 november 2008, p. 167.
5 Verklaring C.C.C. van Laarhoven, d.d. 3 november 2008, p. 123 - 124.
6 Verklaring verdachte, d.d. 1 november 2008, p. 81.
7 Verklaring verdachte, d.d. 2 november 2008, p. 86.
8 Verklaring verdachte, d.d. 1 november 2008, p. 82 en verklaring verdachte, d.d. 2 november 2008, p. 88.
9 Verklaring verdachte, d.d. 2 november 2008, p. 88.
10 Verklaring verdachte, d.d. 2 november 2008, p. 89.
11 Verklaring verdachte, d.d. 2 november 2008, p. 89.
12 Verklaring verdachte, d.d. 1 november 2008, p. 84.
13 Verklaring verdachte, d.d. 3 november 2008, p. 103.
14 Proces-verbaal technisch onderzoek inclusief fotomap, d.d. 2 november 2008, p. 138 - 144.
15 Deskundigenrapportage van R.A.C. Bilo, d.d. 4 oktober 2010, p. 278.
16 Deskundigenrapportage van R.A.C. Bilo, d.d. 4 oktober 2010, p. 275.
17 Deskundigenrapportage van R.A.C. Bilo, d.d. 4 oktober 2010, p. 266.
18 Deskundigenrapportage van R.A.C. Bilo, d.d. 4 oktober 2010, p. 270.
19 Deskundigenrapportage van R.A.C. Bilo, d.d. 4 oktober 2010, p. 280.
20 Deskundigenrapportage van R.A.C. Bilo, d.d. 4 oktober 2010, p. 286.
21 Deskundigenrapportage van R.A.C. Bilo, d.d. 4 oktober 2010, p. 271.
22 Deskundigenrapportage van R.A.C. Bilo, d.d. 4 oktober 2010, p. 274.
23 Deskundigenrapportage van R.A.C. Bilo, d.d. 4 oktober 2010, p. 280.
24 Deskundigenrapportage van R.A.C. Bilo, d.d. 4 oktober 2010, p. 278.
25 Deskundigenrapportage van R.A.C. Bilo, d.d. 4 oktober 2010, p. 279.
26 Deskundigenrapportage van R.A.C. Bilo, d.d. 4 oktober 2010, p. 284.
27 Medische schrijven Prof. Dr. O. van Nieuwenhuizen, d.d. 4 maart 2013.
??
??
??
??
2
Parketnummer: 01/825644-08
[verdachte]