ECLI:NL:RBOBR:2013:CA0349

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
776761
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.G.M. van Meel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bewindvoerder wegens tekortkomingen in de zorg en onjuiste declaraties

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 25 april 2013 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarin [verzoeker] een klacht indiende tegen zijn bewindvoerder, [verweerder]. De klacht betrof onder andere het niet adequaat handelen van de bewindvoerder en het in rekening brengen van onterecht hoge declaraties. De procedure begon met een verzoek van [verzoeker] om schadevergoeding wegens tekortkomingen in de zorg van de bewindvoerder, die was benoemd na de ondercuratelestelling van [verzoeker] in 2009. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de bewindvoerder zich niet als een goed bewindvoerder heeft gedragen, met name door het in rekening brengen van 167,25 niet verantwoorde uren en het hanteren van een onredelijk uurtarief voor reisuren. De kantonrechter heeft de schade vastgesteld op een totaalbedrag van € 17.820,-, inclusief een tegemoetkoming in de juridische kosten van € 1.400,-. De kantonrechter heeft de vordering van [verzoeker] voor het overige afgewezen, omdat onvoldoende bewijs was geleverd dat de schade te wijten was aan nalatigheid van de bewindvoerder. De kantonrechter heeft ook de wettelijke rente toegewezen vanaf de datum van de beschikking tot aan de dag van algehele voldoening van de schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Kanton 's-Hertogenbosch.
Zaaknummer : 776761 -120
EJ verz. : 11-6939
Uitspraak : 25 april 2013
Beschikking op het verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde mr. J.J.C.M.Rouws te Berlicum,
tegen:
[verweerder],
wonende te Oisterwijk,
verweerder.
Partijen worden hierna aangeduid als "[verzoeker] " en "[verweerder] ".
1. De procedure.
Bij brief gedateerd 15 augustus 2011 heeft [verzoeker] een klacht ingediend tegen zijn bewindvoerder [verweerder]. [verzoeker] verzoekt om gegrondverklaring van de klacht en tot veroordeling van [verweerder] tot betaling van schadevergoeding.
[verweerder] heeft geen verweerschrift ingediend.
Op 10 november 2011 heeft een mondelinge behandeling ter terechtzitting plaatsgevonden bij welke gelegenheid zijn verschenen [verzoeker] met zijn gemachtigde en [verweerder] in persoon. [verweerder] heeft aan het slot van deze terechtzitting een pleitnotitie overhandigd.
Vervolgens heeft een vervolgbehandeling ter terechtzitting plaatsgevonden op 16 februari 2012; verschenen zijn [verweerder] en B.[X], financieel adviseur, wonende te
's-Hertogenbosch.
Op deze terechtzitting heeft de kantonrechter bepaald dat [verweerder] een verslag zal opstellen ter verduidelijking van de facturering van de begeleiding van [verzoeker]. Dit verslag d.d. 24 april 2012 is ter griffie ontvangen op 1 mei 2012. Vervolgens is dit verslag op 2 mei 2012 aan [verzoeker] ter kennisneming toegezonden met het verzoek zich daarover uit te laten.
Bij brief van 21 juni 2012, ingekomen ter griffie 22 juni 2012, reageert [verzoeker] op dit verslag.
Vervolgens heeft op 4 december 2012 wederom een mondelinge behandeling ter terechtzitting plaatsgevonden. Verschenen zijn mw. [A], moeder van verzoeker en zijn gemachtigde en [verweerder] in persoon.
Na gevoerd debat is de beschikking bepaald op heden.
2. Het verzoek en het verweer.
2.1. [verzoeker] legt aan zijn verzoek het navolgende ten grondslag.
Bij beschikking van 21 september 2009 is [verzoeker] onder curatele gesteld met benoeming van [verweerder] als curator. Na ingesteld beroep is door het Gerechtshof bij beschikking van 14 juli 2010 ambtshalve bepaald dat het verzoek om curatele alsnog wordt afgewezen en tegelijkertijd per 15 juli 2010 alle goederen van [verzoeker] onder bewind worden gesteld, met benoeming van [verweerder] als bewindvoeder.
De ouders van [verzoeker] hebben in meerdere perioden steun ondervonden van sociaal psychiatrisch verpleegkundige, [X]. Deze begeleidde [verzoeker] ook toen hij jaren geleden was opgenomen in een GGZ instelling. De ouders gingen er van uit dat deze hulpverlening als een vriendendienst te beschouwen was en niet voor zijn werkzaamheden kreeg betaald. Begin 2010 merkte [verzoeker] dat [verweerder] aan [X] een voorschot betaalbaar stelde van € 2.000,- Bij brief van 4 februari 2010 is aan [verweerder] kenbaar gemaakt dat [verzoeker] geen gebruik wenste te maken van de diensten van [X].
Bij brief van 7 februari 2010 heeft [verweerder] aangegeven dat hij goede nota zal nemen van dit verzoek.
Uit een financieel overzicht van oktober 2010 is duidelijk geworden dat zeer omvangrijke betalingen, voorlopig € 33.725,- zijn verricht aan [X]. Op 24 november 2010 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de ouders van [verzoeker], [X] en [verweerder]; daarvan is een verslag gemaakt. Op 30 november 2010 vond er vervolgens een gesprek plaats tussen [verweerder] en [verzoeker]. In beide gesprekken is overeengekomen dat [X] gespecificeerde rapportages zal verstrekken. Slechts over de maanden augustus 2009 tot en met januari 2010 is verslag gedaan.
[verzoeker] heeft op 31 maart 2011 om opheldering verzocht, waarop [verweerder] bij brief van 1 april 2011 reageerde. De verstrekte rapportages zijn niet afdoende.
De inhoud van de klacht omvat verder drie onderdelen:
A. Een verzoek om het beschikbare weekbudget te verhogen van € 500,- naar € 1.000,-
Daarbij heeft [verweerder] blijkbaar bewust onjuiste informatie verstrekt.
B. Afspraken, verantwoording en declaratie door [X].
[X] is ingeschakeld tegen de uitdrukkelijke wens van [verzoeker] in. Ondanks zijn nadrukkelijk verzoek om de bemoeienis van [X] te staken, is deze voortgezet en zijn er aanzienlijke kosten gemaakt.
Er is noch aan [verzoeker] noch aan zijn ouders informatie verstrekt dat [X] volledig en ruimhartig betaald kreeg voor zijn werkzaamheden. [verweerder] is ernstig tekort geschoten in zijn informatieplicht. Verder is er geen overeenkomst gesloten met [X] over de inhoud van de diensten, de voorwaarden en het tarief. Voorts is er in het uurtarief van € 80,- geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen reisuren en werkuren.
C. De omvang van de schade is voor [verzoeker] niet exact te berekenen, omdat de werkzaamheden niet meer te controleren zijn.
De rapportages van [X] stralen geen professionaliteit uit. Dit zou gezien het uurtarief zonder meer verwacht mogen worden. Duidelijk is dat een substantieel deel van de kosten, reistijd betreft.
Verzocht wordt gezien de toerekenbare tekortkoming van [verweerder], de gevorderde schadevergoeding te verhogen met een vergoeding voor juridische kosten.
2.2. [verweerder] heeft tegen het verzoek geen schriftelijk verweer gevoerd.
2.3. De overige standpunten van [verzoeker] en [verweerder] en al datgene dat in de bijlagen is vastgelegd, komen voor zoveel nodig bij de beoordeling aan de orde.
3. De beoordeling.
3.1. Bij beschikking van de kantonrechter d.d. 21 september 2009 is [verzoeker] onder curatele gesteld met benoeming van [verweerder] tot curator.
Bij beschikking van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch d.d. 14 juli 2010 is deze beschikking van de kantonrechter vernietigd en met ingang van de dag nadat de beschikking is verzonden, zijn alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [verzoeker] onder bewind gesteld.
In het onderhavig verzoek voert [verzoeker] aan dat [verweerder] in zijn taak als curator, later bewindvoerder, te kort is geschoten.
[verzoeker] verzoekt [verweerder] op grond van de artikelen 1:444 jo. 1:445, lid 4, jo. artikel 1:362 BW te veroordelen in de schade die hij heeft veroorzaakt aan zijn vermogen.
3.2. De kantonrechter stelt aan de hand van het vorenstaande vast dat ter beoordeling staat het (curatele-) bewind, door [verweerder] gevoerd over de periode ingaande 21 september 2009. De kantonrechter overweegt daartoe als volgt.
3.3. Bij brief van 21 juni 2012 en daarna ter terechtzitting van 4 december 2012 heeft [verzoeker] zijn bezwaren nader toegelicht en aangegeven wat concreet de geleden schade is.
[verzoeker] heeft daarbij zijn vordering op [verweerder] gewijzigd in dier voege dat de totale gevorderde schade betreft een bedrag van in totaal € 28.641,79
3.4. De kantonrechter stelt op de eerste plaats vast dat er uitsluitend sprake kan zijn van vergoeding van schade als vastgesteld kan worden dat de bewindvoerder zich niet als goed bewindvoerder heeft gedragen en als bovendien vastgesteld kan worden dat daaruit schade voortvloeit. Het is daarbij aan verzoeker te stellen en, bij betwisting door verweerder, te onderbouwen dat de bewindvoerder zich niet als goed bewindvoerder heeft gedragen en dat daaruit schade is voortgevloeid. Ook het bedrag van de gestelde schade moet door verzoeker worden onderbouwd.
3.5. De kantonrechter overweegt dat [verweerder] onder meer als verweer aanvoert dat hij als bewindvoerder naar eer en geweten heeft gehandeld en tijdens de bewindvoering zijn uiterste best heeft gedaan. Het bewind over het vermogen van [verzoeker] is naar [verweerder] stelt, een unieke zaak en de persoon en leefomstandigheden van [verzoeker] maken het complex om het bewindvoerderschap goed uit te voeren.
De kantonrechter is van oordeel dat, nu [verweerder] eenmaal is benoemd tot curator respectievelijk bewindvoerder, hij in algemene zin die zorgvuldigheid en gedragingen in het bewind in acht behoort te nemen die van een goed bewindvoerder mogen worden verwacht.
Indien de bewindvoerder dat nalaat komen de mogelijke gevolgen daarvan voor zijn rekening en risico.
Dat geldt ook voor het verweer dat doelt op het gedrag van [verzoeker], dat een goed bewind in de weg zou staan.
Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de bewindvoerder om de rechthebbende te wijzen op de gevolgen van het onder bewindstellen en op de voor de rechthebbende daaruit voortvloeiende rechten en plichten en op de naleving daarvan adequaat toezicht te houden.
3.6. De kantonrechter zal vervolgens de opgevoerde schadeposten hierna puntsgewijs behandelen en zal daarbij, hetgeen nader door [verzoeker] is gespecificeerd in de brief van 21 juni 2012, als uitgangspunt nemen.
Het niet indienen van een juist verzoek inzake het beschikbare budget van [verzoeker].
[verzoeker] voert aan dat hij aan [verweerder] kenbaar heeft gemaakt dat hij een wekelijkse toelage wenste te ontvangen van € 1.000,- in plaats van het tot dan toe beschikbare budget van € 500,- per week. [verweerder] heeft daarop aangegeven dat hij daarvoor om een machtiging heeft verzocht bij de kantonrechter. Uit de nadien verkregen informatie, de beschikking van de kantonrechter d.d. 23 augustus 2010, blijkt evenwel volgens [verzoeker] dat [verweerder] heeft verzocht wekelijks maximaal € 250,- toe te kennen. [verzoeker] stelt dat [verweerder] blijkbaar bewust onjuiste informatie heeft verstrekt en hem daardoor heeft benadeeld nu hij uiteindelijk geen hogere toelage kreeg toegekend.
De kantonrechter is van oordeel dat het primair aan de bewindvoerder is om de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende te beheren. Daartoe behoort het in samenspraak met de rechthebbende aanwenden van financiële middelen die periodiek als leefgeld worden verstrekt en daarbij een verantwoorde afweging en keus te maken die de bewindvoerder geraden voorkomt.
Uiteraard dient de bewindvoerder daarbij binnen de grenzen van de redelijkheid en billijkheid aan te sluiten bij de omvang van het vermogen van de rechthebbende en het voor hem gebruikelijke bestedingspatroon.
Nu de bewindvoerder een hem verantwoord lijkende keus heeft gemaakt komt de kantonrechter de gedraging van de bewindvoerder niet onredelijk voor. De omstandigheid dat hij daarbij mededelingen heeft gedaan die mogelijk niet overeenkomen met de werkelijkheid, vormt voor de kantonrechter geen aanleiding om een schade vast te stellen. Te meer ook omdat in deze geen sprake is van door of namens [verweerder] onttrokken gelden.
De kantonrechter zal deze klacht mitsdien niet gegrond verklaren en het verzoek om schade in deze afwijzen.
Onzorgvuldig handelen en het niet maken van duidelijke afspraken met de heer [X].
[verzoeker] voert aan dat geen schriftelijke overeenkomst is opgemaakt op basis waarvan de heer [X] zijn werkzaamheden zou verrichten.
Hij is van oordeel dat er grote bedragen betaalbaar zijn gesteld zonder dat daar een schriftelijke overeenkomst aan ten grondslag heeft gelegen en zowel [verzoeker] als zijn ouders gingen er van uit dat de betreffende activiteiten als vriend van de familie en dus om niet, werden verricht.
Daarnaast zijn er bedragen voldaan zonder dat er enige declaratie of verantwoording aanwezig was.
De kantonrechter is van oordeel dat aan het verlenen van diensten door derden in beginsel een overeenkomst ten grondslag dient te liggen, te meer daar er in het onderhavige geval geen sprake was van een eenmalige dienst, vooraf ook niet duidelijk was wat de omvang van dienstverlening zou worden en wat de daarmee gemoeid zijnde kosten zouden zijn.
Voorts acht de kantonrechter het niet correct dat [verweerder] daarvan geen mededeling heeft gedaan aan [verzoeker] en hij eerst achteraf geconfronteerd werd met de mate waarin begeleidingskosten werden voldaan. Dit klemt te meer daar er ook eerst achteraf en desgevraagd verantwoording is gegeven en declaraties zijn overgelegd.
De kantonrechter zal dit bezwaar hierna onder 3. in zijn verdere oordeel betrekken.
Verzoek tot toekenning van schadevergoeding.
[verzoeker] voert aan dat eerst aan de hand van de door [verweerder] bij brief van 24 april 2012 overgelegde stukken de declaraties beoordeeld kunnen worden en dat nu kan worden aangetoond dat de declaraties onjuist en/of onzorgvuldig zijn.
Daarnaast geeft [verzoeker] aan dat voor de periode augustus 2009 tot en met december 2009 geen machtiging van de kantonrechter tot het inschakelen van de heer [X] voor zijn begeleiding, aanwezig is.
De kantonrechter overweegt daartoe als volgt.
Allereerst stelt de kantonrechter vast dat bij beschikking van 11 januari 2010 machtiging is verleend voor tachtig uur begeleiding, "alles inclusief, (telefoon, autokosten etc.)" tegen een tarief van € 80,- zoals door [verweerder] verzocht in zijn brief van 15 december 2009.
In dit verzoek wordt door [verweerder] de persoon van de heer [X] geïntroduceerd en bericht hij daarbij dat de inzet van [X] voor [verzoeker] onmisbaar is geworden als intermediair tussen [verzoeker], zijn ouders en [verweerder].
De kantonrechter stelt vast dat uit het verzoek van [verweerder] en de daarop verleende beschikking niet anders valt op te maken dan dat slechts machtiging is verleend voor 80 uur dienstverlening door [X], strekkende over de periode 21 september 2009 tot 15 december 2009.
[verweerder] heeft ter terechtzitting daartegen nog verweer gevoerd en aangevoerd dat de machtiging niet alleen ziet op de gemelde 80 uren; in het verzoek heeft hij ook bedoeld aan te geven dat er nog meerdere uren zouden volgen en hij dus af kon gaan op een machtiging die is verleend voor een ruimere strekking van de brief, te meer daar in de beschikking geen melding is gemaakt hoe te handelen in verdere toekomstige aanvragen.
Bij brief van 24 april 2012 overlegt [verweerder] een verslag van de werkzaamheden verricht door [X], waarvoor ter terechtzitting van 16 februari 2012 opdracht was gegeven.
In de bij deze brief gevoegde bijlage wordt een verklaring van de heer [X] over zijn verslaglegging gegeven over de periode augustus 2009 tot en met juni 2010. Vervolgens worden de maandelijks ingediende nota's, de bankoverschrijvingen waaruit de voldoening blijkt overgelegd en daarbij gevoegd een verslag met een verantwoording van het gedeclareerde bedrag.
In totaal komt het tot een declaratie van 396,5 uren voor een totaal bedrag van € 31.725,- die aan [verzoeker] in rekening zijn gebracht en zijn voldaan.
[verzoeker] voert aan dat ruim 167 uur niet verantwoord zijn, een bedrag vertegenwoordigend van ruim € 13.380,- dat als niet te herleiden kosten moet worden aangemerkt.
[verweerder] heeft daarover ter terechtzitting geen verklaring kunnen geven en deze ook niet schriftelijk of mondeling betwist. Hij heeft desgevraagd daarop aangegeven dat hij zijn uiterste best heeft gedaan om een nadere schriftelijke onderbouwing te geven en dat hij zich refereert aan het oordeel van de kantonrechter in deze.
De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder] er niet in is geslaagd, naast de wel verantwoorde uren, een deugdelijke onderbouwing te geven van de niet verantwoorde uren.
Onder deze omstandigheden komt de kantonrechter tot het oordeel dat 167,25 uren als schade dient te worden aangemerkt nu de daarvoor in rekening gebrachte bedragen aan het vermogen van [verzoeker] zijn onttrokken. Hij zal mitsdien dit bedrag van € 13.380,- als schade vaststellen.
Uurtarief telefoongesprekken en reisuren.
[verzoeker] stelt vervolgens dat zijn vertrouwen in [verweerder] ernstig is beschaamd,
waar het ook betreft de controle op de declaraties. Het is alleszins aannemelijk te achten dat bij een adequate controle door [verweerder] van de declaraties er nog meer onvolkomenheden waren ontdekt.
De schade die hierdoor volgens [verzoeker] is ontstaan kan worden ingeschat op 20% van het gedeclareerde bedrag ad € 30.680 zijnde € 6.136,-
[verweerder] heeft tegen deze opgevoerde schade geen verweer gevoerd dan wel deze niet of onvoldoende betwist.
De kantonrechter is evenwel van oordeel dat onvoldoende gesteld dan wel onderbouwd is dat er sprake kan zijn van toerekenbare schade.
Dat [verzoeker] een fictief percentage van 20% hanteert, zonder daarbij een nadere specificatie te geven, acht de kantonrechter niet op zijn plaats.
De kantonrechter zal mitsdien dit deel van de vordering afwijzen.
[verzoeker] is verder van oordeel dat het hanteren van een uurtarief van € 80,- voor reisuren niet reëel is. Hij gaat er van uit dat 20% van het totaal aantal gedeclareerde uren, reisuren betreft, hetgeen uitkomt op 76 uur en te rekenen met een uurtarief van € 40,-
Het schadebedrag zou volgens [verzoeker] daarmee uitkomen op een bedrag van € 3.040,-
Ook deze zienswijze wordt door [verweerder] niet betwist.
De kantonrechter is met [verzoeker] van oordeel dat een uurtarief van € 80 voor reisuren als onredelijk dient te worden gekwalificeerd.
Onder deze omstandigheden zal de kantonrechter dit deel van de vordering toewijzen en het bedrag van € 3.040,- als schade aanmerken.
Juridische kosten rechtsbijstand en wettelijke rente.
Opgevoerd wordt een bedrag voor gemaakte juridische kosten
Gelet op de complexheid van de zaak en de tijdsbelasting daarmee gemoeid, vordert [verzoeker] een tegemoetkoming van € 5.000,- die als passend zou zijn te achten.
De kantonrechter overweegt dat een vordering tot afzonderlijke vergoeding van kosten van rechtsbijstand niet voor toewijzing in aanmerking komt. De kantonrechter zal evenwel wel in een bedrag tegemoetkomen en een onderdeel van de opgevoerde juridische kosten als schade aanmerken. Hij zal bij de vaststelling daarvan uitgaan van het landelijk vastgestelde gemachtigdensalaris en een bedrag toewijzen van € 1.400,-
Met betrekking tot de gevorderde wettelijke rente acht de kantonrechter termen aanwezig om deze toe te wijzen vanaf de datum van deze beschikking tot aan de dag der algehele voldoening van de toegewezen schadevergoeding.
3.7. Gelet op het vorenstaande concludeert de kantonrechter dat [verweerder] in de zorg van een goed bewindvoerder te kort is geschoten voor zover het betreft:
- het in rekening brengen van 167,25 niet verantwoorde uren, zijnde in totaal € 13.380,-
- het hanteren van een tarief van € 80,- per uur voor reisuren waar een bedrag van € 40,- als redelijk is te achten, in totaal € 3.040,-
Voorts acht de kantonrechter aanleiding om [verzoeker] een bedrag van € 1.400,- toe te wijzen ter tegemoetkoming in de schade,wegens juridische kosten voortvloeiend uit deze procedure.
De kantonrechter zal mitsdien een schadevergoeding toewijzen van in totaal € 17.820,-
Voor het overige dient het verzoek om schadevergoeding te worden afgewezen omdat onvoldoende aannemelijk is geworden dan wel is vast te stellen dat de schade te wijten is aan nalatigheid van de bewindvoerder.
4. De beschikking.
De kantonrechter:
1. stelt vast dat [verweerder] in de zorg van een goed bewindvoerder is tekortgeschoten, voor zover het betreft:
- het in rekening brengen van 167,25 niet verantwoorde uren, zijnde
in totaal € 13.380,-
- het hanteren van een tarief van € 80,- per uur voor reisuren waar een bedrag van
€ 40,- als redelijk is te achten, in totaal € 3.040,-
2. bepaalt dat [verzoeker] ter tegemoetkoming in de juridische kosten van deze procedure toekomt een bedrag aan schade van € 1.400,-
3. stelt de totale schade die het vermogen van de rechthebbende door deze tekortkoming in de bewindvoering heeft geleden, vast op € 17.820,- en veroordeelt [verweerder] tot betaling van dit bedrag;
4. wijst het verzoek tot voldoening van schade voor het overige af;
5. wijst toe de gevorderde wettelijke rente vanaf de datum van deze beschikking tot aan de dag der algehele voldoening van de toegewezen schadevergoeding.
Aldus gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2013 door mr. J.G.M. van Meel, kantonrechter te 's-Hertogenbosch, in tegenwoordigheid van de griffier.
Zaaknummer: 776761 blad 7
beschikking