ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ8623

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
SHE 12 / 3745
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-uitkering na onzorgvuldig onderzoek

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WGA-uitkering van eiser, die als arbeidsongeschikt was aangemerkt. Eiser ontving een WGA-uitkering en werd geacht 80 tot 100% arbeidsongeschikt te zijn. In 2012 vond er een beoordeling van de arbeidsongeschiktheid plaats, waarbij verweerder concludeerde dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Op basis van deze beoordeling besloot verweerder de WGA-uitkering per 23 januari 2013 te beëindigen. De rechtbank Oost-Brabant heeft in haar uitspraak van 12 april 2013 het besluit van verweerder vernietigd. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet op zorgvuldige wijze had vastgesteld welke beperkingen er voor eiser golden per 23 januari 2013, aangezien er te veel tijd was verstreken tussen het medisch onderzoek op 12 april 2012 en de datum van beëindiging van de uitkering. De rechtbank verwijst naar eerdere jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) die stelt dat een dergelijk besluit niet op elk gewenst moment kan worden genomen en dat er zorgvuldigheidsvereisten zijn waaraan moet worden voldaan. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest het griffierecht vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 12 april 2013.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
Zaaknummer: SHE 12/3745
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2013
inzake
[eiser],
te Helmond,
eiser,
(gemachtigde: mr. M.A.W. Ketelaars),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
te Amsterdam,
verweerder,
(gemachtigde: mr. B.H.C. de Bruijn).
Procesverloop
Bij besluit van 23 mei 2012 heeft verweerder vastgesteld dat eiser met ingang van 23 januari 2013 geen recht meer heeft op een uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 12 oktober 2012 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 25 februari 2013, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Ter zitting is de zaak gevoegd behandeld met de zaken SHE 12/3741 en SHE 12/3743. Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst.
Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand
aan. Eiser is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker lakstraat voor 40 uren per week en uitgevallen met nek- en schouderklachten. In 2007 en 2010 heeft hij de wachttijd in het kader van de Wet WIA volbracht, maar werd hij minder dan 35% arbeidsongeschikt bevonden. Per 25 juni 2010 heeft eiser zich opnieuw ziek gemeld en een WIA-uitkering aangevraagd. Na een medisch en een arbeidskundig onderzoek heeft verweerder bij besluit van 23 mei 2012 laten weten dat eiser per 25 juni 2010 volledig, maar niet duurzaam, arbeidsongeschikt is. Eiser verkreeg met ingang van die datum recht op een loongerelateerde WGA-uitkering. Bij ditzelfde besluit werd eiser tevens meegedeeld dat de loongerelateerde fase op 23 januari 2013 zou eindigen. Bij een tweede besluit van dezelfde datum werd eisers uitkering per 23 januari 2013 beëindigd, omdat eiser volgens verweerder inmiddels minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2. De rechtbank komt aan een beoordeling van de door eiser aangevoerde beroepsgronden niet toe. Zij ziet zich allereerst, ambtshalve, gesteld voor de vraag of verweerder aan een medisch-arbeidskundig onderzoek dat plaatshad op 12 april 2012, nog daargelaten of dit onderzoek (inhoudelijk) de rechterlijke toets kan doorstaan, het gevolg heeft kunnen verbinden dat de WGA-uitkering van eiser meer dan negen maanden na dat onderzoek beëindigd wordt. De rechtbank toetst dit punt ambtshalve, dat wil zeggen buiten de door eiser aangevoerde beroepsgronden om. Voor deze handelwijze vindt de rechtbank steun in uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 25 februari 2005 en 12 mei 2006 (te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJN: AT0331 en LJN: AX2004). In navolging van de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 24 februari 2010
(LJN: BL6660) wordt het volgende overwogen.
3. Hoewel, blijkens artikel 56, tweede lid, van de Wet WIA, in een geval als dat van eiser voor verweerder de mogelijkheid bestaat de WGA-uitkering te beëindigen vanaf de dag waarop de loongerelateerde uitkering eindigt, geldt hierbij naar het oordeel van de rechtbank de restrictie dat dit besluit niet op ieder gewenst moment kan worden genomen. Daarbij wijst de rechtbank op zorgvuldigheidsvereisten zoals die blijken uit vaste jurisprudentie van de CRvB. Uit deze jurisprudentie volgt dat sprake is van een onvoldoende zorgvuldig onderzoek als tussen het medisch onderzoek en de uiteindelijke datum waarop de schatting betrekking heeft, te veel tijd is verstreken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 17 april 2007, LJN: BA3278). Deze jurisprudentie, die tot stand is gekomen in het kader van de WAO, is naar het oordeel van de rechtbank eveneens van toepassing op de Wet WIA.
4. In dit geval heeft het medisch onderzoek van de verzekeringsarts plaatsgevonden op
12 april 2012 en het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) op 13 september 2012. De verzekeringsarts B&B heeft eiser niet gezien of gesproken. Nu de datum in geding is gelegen op 23 januari 2013, is de rechtbank van oordeel dat tussen het laatste medisch onderzoek waarbij eiser door één van verweerders artsen is gezien en onderzocht en de datum in geding te veel tijd zit, te weten ruim negen maanden. Verweerder kan niet al op 23 mei 2012 of op 12 oktober 2012, naar aanleiding van het onderzoek door de verzekeringsarts op 12 april 2012, vaststellen welke beperkingen voor eiser gelden per 23 januari 2013. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit is gebaseerd op een onzorgvuldig onderzoek.
5. De rechtbank wijst erop dat ook in haar opvatting artikel 56, tweede lid, van de Wet WIA betekenis heeft, namelijk in die gevallen waarin verweerder meer dan twee maanden vóór de dag dat de loongerelateerde fase van de WGA-uitkering eindigt, besluit de
WGA-uitkering te beëindigen, maar blijft binnen de termijn die op grond van de jurisprudentie van de CRvB zorgvuldig kan worden geacht.
6. De rechtbank wijst verder op rechtsoverweging 4.6 van de uitspraak van de CRvB van 15 juni 2012 (LJN: BW8531), waarin de CRvB overwoog dat omtrent de situatie die ontstaat nadat de termijn waarvoor de loongerelateerde uitkering is toegekend afloopt, nieuwe besluitvorming noodzakelijk is. Daarmee lijkt niet te stroken een gedragslijn waarin het louter aan de uitkeringsgerechtigde zelf wordt overgelaten tegen het eind van de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering nieuwe besluitvorming uit te lokken door zich toegenomen arbeidsongeschikt te melden.
7. De rechtbank zal het beroep van eiser, op andere dan de door eiser aangevoerde gronden, gegrond verklaren. Het bestreden besluit zal vernietigd worden wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en met het in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb neergelegde vereiste van een deugdelijke motivering. Verweerder zal worden opgedragen naar aanleiding van het bezwaar van eiser een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
8. Ter voorlichting van eiser en ter voorkoming van ongerechtvaardigde verwachtingen merkt de rechtbank op dat de mogelijkheid bestaat dat verweerder na een nieuw (zorgvuldig) onderzoek, blijft bij zijn besluit de uitkering per 23 januari 2013 te beëindigen.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage vastgesteld op in totaal € 944,00 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 472,00
• wegingsfactor 1.
10. De rechtbank zal tevens bepalen dat verweerder aan eiser het door hem het door hem gestorte griffierecht ad € 42,00 dient te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op
- € 944,00;
- draagt verweerder op aan eiser het door hem gestorte griffierecht ad € 42,00 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.A.J. Zijlstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.H.M. Moonen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
12 april 2013.
De griffier is buiten staat
deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.