ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ8529

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
237899 / HA ZA 11-1563
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van rechtshandelingen in het kader van de huwelijksgoederengemeenschap en de toepassing van de actio pauliana

In deze zaak vorderde de eiseres, [eiseres], de vernietiging van rechtshandelingen die door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] waren verricht, op grond van de actio pauliana. De procedure volgde op een echtscheiding tussen [eiseres] en [gedaagde 1], waarbij de huwelijksgoederengemeenschap nog niet volledig was afgewikkeld. De rechtbank Oost-Brabant oordeelde dat er geen sprake was van een schuldeiser/schuldenaarpositie ten tijde van de beslaglegging, wat vereist is voor de toepassing van artikel 3:45 BW. De rechtbank stelde vast dat de verdelingsvordering nog aanhangig was en dat de afwikkeling van de gemeenschap nog niet had plaatsgevonden. Hierdoor kon de actie op grond van de actio pauliana niet slagen. De rechtbank wees de vorderingen van [eiseres] af en oordeelde dat de proceskosten tussen partijen dienden te worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. In reconventie vorderden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de vernietiging van de depotovereenkomst, maar ook deze vorderingen werden afgewezen. De rechtbank concludeerde dat er geen misbruik van omstandigheden of wilsgebrek was aangetoond door [gedaagden]. Het vonnis werd uitgesproken op 24 april 2013.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Handelsrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/237899 / HA ZA 11-1563
Vonnis van 24 april 2013
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. S.C. Meijler te ‘s-Gravenhage,
tegen
1. [gedaagde 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. T. Peters te ‘s-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen tezamen ook wel worden aangeduid als [gedaagden].
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 maart 2012,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- de akte zijdens [gedaagden]. houdende 2 producties,
- het proces-verbaal van comparitie van 12 maart 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij beschikking van 19 januari 2010 is de echtscheiding tussen [eiseres] en [gedaagde 1] uitgesproken. Deze beschikking is op 23 april 2010 ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand.
2.2. [eiseres] en [gedaagde 1] waren gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. De huwelijksgoederengemeenschap is niet (volledig) afgewikkeld. Hiertoe is een verzoek aanhangig bij de rechtbank Oost-Brabant (192428 FA RK 09-2327). De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek tot afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap gevoegd met de behandeling van de onderhavige zaak.
2.3. Door de rechtbank is vastgesteld dat voor de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap de datum 31 december 2008 als peildatum heeft te gelden en als peildatum voor de waardering de datum van feitelijke verdeling.
2.4. Tot de huwelijksgoederengemeenschap behoren in ieder geval de navolgende onroerende zaken:
- het bedrijfspand [A];
- het bedrijfspand [B];
- het bedrijfspand [C];
- het bedrijfspand [D].
2.5. Voormelde onroerende zaken zijn door [gedaagde 1] voor de onverdeelde helft op 13 oktober 2009 verkocht en geleverd aan de h[E], hierna [E]. De koopprijs bedroeg € 2.735.750,00. Financiering is geschied doordat [E] de helft van de bestaande leningen van [gedaagde 1] (per januari 2009 een bedrag van € 4.908.875,00), bij de betreffende banken heeft overgenomen. Het restant van de koopsom, te weten een bedrag van € 281.312,50, is door [E] voldaan door storting van voormeld bedrag op de kwaliteitsrekening van notaris Kock te Eindhoven. Daarnaast is door [E] nog een aanvullend bedrag van € 65.127 voldaan ook op de kwaliteitsrekening van de notaris. Door [gedaagde 1] zelf is nog een bedrag van € 2.675,12 voldaan, (derhalve in totaal € 283.987,62) Dit is het aandeel van [gedaagde 1]. Hiervan heeft hij e[adres]g aan [adres] gekocht.
Op 30 december 2009 heeft een hypothecaire inschrijving op het pand [adres] plaatsgevonden ten behoeve van [E] van Eersel B.V. en ten laste van [gedaagde 1] voor € 500.000,00 waarvoor voornoemde woning als zekerheid is gesteld.
2.6. Een dag voor de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, te weten op 22 april 2010, levert [gedaagde 1] het met hypotheek bezwaarde pand aan [gedaagde 2] voor
€ 327.500,00 exclusief kosten en overdrachtsbelasting. [gedaagde 1] doet afstand van betaling van de koopprijs ad € 327.500,00 onder de verplichting voor [gedaagde 2] om de verkoopprijs schuldig te erkennen.
2.7. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn terzake de financiering van het pand aan [adres] een hypotheek aangegaan bij Fortis. Fortis heeft het recht van 1e hypotheek op het pand gekregen. De hypotheek gevestigd ten behoeve van [E] staat ook nog steeds in hypotheekregister geregistreerd.
2.8. Na het daartoe op 7 september 2011 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank verkregen verlof heeft [eiseres] conservatoir beslag ex artikel 737 Rv doen leggen op het woonhuis met ondergrond [adres] alsmede op het perceel tuin.
2.9. Het pand aan [adres] is inmiddels aan een derde verkocht en geleverd. Er is tussen [eiseres], [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op 1 november 2011 een depotovereenkomst opgemaakt, productie 14b bij akte wijziging eis van 11 januari 2012. Een bedrag van € 120.000,00, ter gelegenheid van de levering van voormelde woning, is op deze depotrekening gestort. Het door [eiseres] gelegde beslag is opgeheven en doorgehaald.
2.10. In artikel 2 van de depotovereenkomst is bepaald;
“verzoeken de notaris:
2.1 het depotbedrag onder zich te houden, totdat:
1. bij in kracht van gewijsde totdat bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis betreffende de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen [eiseres] en [gedaagde 1], is beslist aan wie de Notaris het Depotbedrag moet afdragen,
Zulks nadat:
II. bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis in de procedure tussen [eiseres] enerzijds en [gedaagde 2] en [gedaagde 1] anderzijds de desbetreffende vordering zijdens [eiseres] en [gedaagde 1] wordt toegewezen danwel bekrachtigd.
Zulks behoudens een eensluidende schriftelijke betalingsopdracht van:
Voozolang als de onder II voornoemde procedure nog aanhangig is en het vonnis nog niet in kracht van gewijsde is gegaan: [eiseres], [gedaagde 1] en van [gedaagde 2] aan de Notaris.
Zodra het vonnis van de onder II voornoemde procedure in kracht van gewijsde is gegaan en daarin de vordering aan [eiseres] is toegewezen danwel bekrachtigd: [eiseres] en [gedaagde 1] aan de Notaris.
2.2 In eerste instantie [eiseres] enerzijds en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] anderzijds, en na het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis in de procedure thans in eerste aanleg met rolnummer 237899 HA ZA 11-1563, alleen [eiseres] en [gedaagde 1] -mist daarbij de vordering zijdens [eiseres] wordt toegewezen danwel bekrachtigd-, verkrijgen ten gevolge hiervan een voorwaardelijke vordering op de Notaris. De Notaris mag slechts tot uitbetaling aan [eiseres] en/of [gedaagde 2] en/of [gedaagde 1] overgaan indien:
-hij van de alsdan betrokken partijen als bedoeld onder 2.1 schriftelijk een gelijkluidende opdracht hiertoe ontvangt, waarbij ieder van de Ondergetekenden verplicht is aan deze opdracht zo spoedig mogelijk de medewerking te verlenen;
of
-hij betaalt conform de rechterlijke uitspraak die in kracht van gewijsde is gegaan indien:
*in de onder 2.1 onder II bedoelde procedure voorzover in die procedure de vordering van [eiseres] wordt afgewezen danwel [eiseres] anderszins in haar vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard, aan de in dat vonnis aangewezen partij;
*in de onder 2.1 onder II bedoelde procedure voorzover in die procedure de vordering van [eiseres] wordt toegewezen danwel bekrachtigd, wordt het depotbedrag onder de Notaris als bedoeld onder 2.1 I in kracht van gewijsde is gegaan, aan de in dat vonnis aangewezen partij.”
3. Het geschil
in conventie
3.1. [eiseres] vordert, na wijziging van eis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht te verklaren dat de rechtshandelingen zoals verwoord in de notariële akte van 22 april 2010 een paulianeus handelen is zoals is bedoeld in art. 3:45 BW;
2. voormelde rechtshandelingen als opgenomen in bovengenoemde notariële akte tussen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te vernietigen;
3. te bepalen dat het depotbedrag van € 120.000,00 zoals zich dat thans onder notaris mr. J. van de Meulengraaf te Best (hierna te noemen: de notaris) bevindt op grond van de depotovereenkomst tussen [eiseres] enerzijds en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] anderzijds, onder de notaris blijft in afwachting van de uitkomst van de gerechtelijke procedure inzake de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van [eiseres] en [gedaagde 1];
4. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen in de proceskosten en het beslag met rente.
3.2. [gedaagden]. voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4. [gedaagden]. vordert, na wijziging van eis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. de vernietiging van de depotovereenkomst d.d. 1 november 2011;
2. te bepalen dat het depotbedrag van € 120.000,00 zoals zich dat onder de notaris bevindt, toekomt aan [gedaagde 2] en door de notaris aan [gedaagde 2] dient te worden uitgekeerd op de door [gedaagde 2] aan te geven wijze;
[gedaagde 2] vordert, na wijziging van eis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
3. [eiseres] te veroordelen tot betaling aan [gedaagde 2] van de wettelijke rente over het bedrag van € 120.000,00, berekend vanaf 1 november 2011 tot aan de dag der voldoening van het bedrag van € 120.000,00 aan [gedaagde 2];
4. [eiseres] te veroordelen tot vergoeding van de door [gedaagde 2] geleden en te lijden schade ten gevolge van de onrechtmatige beslaglegging op de onroerende zaak [adres], op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
[gedaagden]. vordert, na wijziging van eis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
5. [eiseres] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.5. [eiseres] voert verweer.
3.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. Door [eiseres] is aangevoerd dat de transactie van 22 april 2010 (de levering van de woning aan [adres] aan [gedaagde 2]) paulianeus is geweest nu door [gedaagde 1] voormelde onroerende zaak onverplicht en om niet aan [gedaagde 2] is overgedragen. [eiseres] vordert mitsdien vernietiging van de rechtshandelingen als vermeld in de akte van 22 april 2010.
4.2. Desgevraagd heeft [eiseres] bij monde van haar raadsvrouwe ter comparitie verklaard dat zij vernietiging vordert van de leveringshandeling als neergelegd in de notariële akte van 22 april 2010.
4.3. Met een beroep op artikel 3:45 BW “de pauliana”, kan de schuldeiser opkomen tegen door zijn schuldenaar onverplicht verrichte rechtshandelingen.
4.4. Naar het oordeel van de rechtbank is er in de onderhavige situatie geen sprake van een schuldeiser/schuldenaarpositie ten tijde van de beslaglegging, zoals is vereist voor de toepasselijkheid van artikel 3:45 BW. Partijen zijn ex-echtelieden en deelgenoot in een onverdeelde gemeenschap. Zoals door [eiseres] zelf aangevoerd bij dagvaarding (punt 13) is de verdelingsvordering nog aanhangig bij deze rechtbank. In de verdelingszaak heeft op 12 maart 2013 een behandeling plaatsgevonden, welke behandeling op een later tijdstip zal worden voortgezet. Afwikkeling van de verdeling heeft derhalve (nog) niet plaatsgevonden. Indien en voor zover komt vast te staan dat [eiseres] een aandeel uit de gemeenschap toekomt heeft zij terzake een vordering op de gemeenschap en niet op [gedaagde 1].
4.5. Nu er evenmin sprake is van een voorwaardelijke vordering (vordering onder opschortende voorwaarde) leidt dit ertoe dat de actie op grond van artikel 3:45 BW niet kan slagen. De overige stellingen behoeven derhalve geen bespreking meer. De vordering in conventie zal derhalve worden afgewezen.
4.6. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat ook bij een geslaagd beroep op de vernietiging van de leveringshandeling dit niet het door [eiseres] beoogde rechtsgevolg met zich brengt. Immers, desgevraagd heeft [eiseres], bij monde van haar raadsvrouwe ter comparitie verklaard enkel vernietiging van de leveringshandeling als neergelegd in de notariële akte van 22 april 2011 te vorderen. Zulks brengt met zich dat bij een eventuele vernietiging van de leveringshandeling, de obligatoire overeenkomst, te weten de koopovereenkomst met de daaruit voortvloeiende verplichtingen in stand blijft.
4.7. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
4.8. Naar het oordeel van de rechtbank dient de depotovereenkomst te worden aangemerkt als een nadere overeenkomst. Deze overeenkomst is gesloten opdat [gedaagde 2] aan haar leveringsverplichting kon voldoen, zoals onbetwist uit de stellingen van partijen voortvloeit.
4.9. In reconventie vordert [gedaagden]. vernietiging van de depotovereenkomst. Door [gedaagden]. is terzake een beroep gedaan op dwang, dwaling, misbruik van omstandigheden en bedrog (wilsgebrek). Beantwoordt dient te worden de vraag of [gedaagden]. een beroep op een wilsgebrek toekomt. Een rechtshandeling lijdt aan een wilsgebrek indien de wil en verklaring van de handelingen weliswaar overeenstemmen, maar de wil op onzuivere wijze is tot stand gekomen. Wel is vereist dat de betrokkene de overeenkomst niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten. De rechtbank zal thans overgaan tot bespreking van deze gronden.
Dwang
4.10. Van dwang is eerst sprake indien de depotovereenkomst is aangegaan doordat [eiseres] onrechtmatig [gedaagden]. met enig nadeel heeft bedreigd. De stelling dat [eiseres] gedreigd zou hebben het beslag niet tijdig op te heffen, welke stelling door [eiseres] is betwist, is geen dwang in de zin van de wet. Immers, de dwang moet ongeoorloofd zijn. In het onderhavige geval was [eiseres], gelet op het kort geding vonnis van 29 september 2011, niet gehouden tot opheffing van het door haar gelegde beslag, behoudens in geval van zekerheidsstelling. Deze is door [gedaagden]. zoals ter comparitie desgevraagd door [gedaagde 2] is verklaard, echter niet aangeboden. Dat partijen desalniettemin een nadere overeenkomst sluiten staat hen vrij. Nu de grondslag niet nader is onderbouwd wordt het beroep op dwang afgewezen.
Dwaling
4.11. Een beroep op dwaling slaagt indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten (6:228 lid 1 onder b BW), tenzij de dwaling in verband met de aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of de omstandigheden van het geval voor rekening van de dwalende behoort te blijven.
4.12. Door [gedaagden]. is niet aangevoerd terzake van welke omstandigheid [eiseres] hem had behoren in te lichten. Nu iedere nadere onderbouwing ontbreekt dient het beroep op dwaling te worden afgewezen.
Bedrog
4.13. Voor een geslaagd beroep op vernietiging van een overeenkomst, is vereist dat die overeenkomst tot stand is gekomen door bedrog. Met andere woorden het bedrog moet zich hebben voorgedaan voorafgaand aan en/of ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. Door [gedaagden]. is in dit verband aangevoerd dat [eiseres] zich in strijd met de waarheid heeft beroepen op de pauliana en de vernietigbaarheid van de gewraakte rechtshandeling, (verkoop van de woning aan [adres]). De rechtbank vermag niet in te zien waarin het gestelde bedrog schuilt. Een mededeling waarvan men meent dat hij juist is levert, ook bij gebleken onjuistheid, niet zonder meer bedrog op. Alleen wanneer de onwaarheid als maatschappelijk onbehoorlijk moet worden beschouwd en van zo ernstige aard is dat volgens de verkeersopvatting een ander daarop mocht vertrouwen, kan worden gesproken van bedrog. Door [gedaagden]. zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat [eiseres] [gedaagden]. willens en wetens heeft willen misleiden. Het beroep op bedrog kan derhalve niet slagen.
Misbruik van omstandigheden
4.14. Misbruik van omstandigheden is aanwezig wanneer iemand, in deze [eiseres], weet of moet begrijpen dat een ander, in deze [gedaagden]., door bijzondere omstandigheden zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon zij weet of moet begrijpen dat zij [gedaagden]. daarvan zou behoren te weerhouden.
4.15. Of hier sprake is van misbruik van omstandigheden dient beoordeelt te worden op grond van specifieke feiten en omstandigheden ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst. De enkele omstandigheid dat [eiseres] het beslag heeft misbruikt om een depotovereenkomst af te dwingen, als door [gedaagden]. gesteld, is geen omstandigheid als bedoeld in de wet. Immers, het stond [eiseres] vrij om tot beslaglegging over te gaan gelet op het beslagverlof van 7 september 2011 en het kort geding vonnis van 29 september 2011. Eerst tegen zekerheidsstelling dient zij dit beslag op te heffen. Zekerheidstelling is niet aangeboden, zoals reeds in rechtsoverweging 4.9 overwogen. Dat partijen vervolgens een nadere overeenkomst sluiten (depotovereenkomst) levert geen misbruik van omstandigheden op. Voor het overige is de grondslag van deze stelling in vaagheden blijven steken.
Conclusie wilsgebrek
4.16. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.8 t/m 4.14 is overwogen kan een beroep op een wilsgebrek niet slagen. Een beroep op vernietiging van de depotovereenkomst komt [gedaagden]. uit dien hoofde mitsdien niet toe. Gelet op het bepaalde in artikel 2 van de depotovereenkomst, zie hiervoor punt 2.10, kan het depot enkel op de daarin genoemde gronden worden opgeheven.
Schadestaatprocedure
4.17. [gedaagde 2] vordert voorts vergoeding van de door haar geleden en te lijden schade ten gevolge van de onrechtmatige beslaglegging op de onroerende zaak [adres]. [gedaagden]. vordert terzake verwijzing naar de schadestaatprocedure.
4.18. Voor verwijzing naar de schadestaatprocedure volstaat dat voorshands voldoende aannemelijk is dat schade is geleden. Door [gedaagde 2] is in dit verband aangevoerd dat door haar schade is geleden tengevolge van het door [eiseres] gelegde beslag. Door [gedaagde 2] is haar stelling echter op geen enkele wijze onderbouwd, hetgeen wel op haar weg had gelegen.
4.19. Voorts is door [gedaagde 2] aangevoerd dat de proceskosten voortvloeiende uit de kort geding procedure (vonnis 29 september 2011) door [eiseres] dienen te worden vergoed omdat de kort geding rechter een onjuiste beslissing heeft genomen, nu het pauliana beslag onrechtmatig is gebleken.
4.20. Naar het oordeel van de rechtbank is de proceskostenveroordeling bij vonnis van 29 september 2011 geen schade die is veroorzaakt door [eiseres]. Indien en voor zover [gedaagde 2] van mening is dat er een onjuist vonnis is gewezen tengevolge waarvan zij schade stelt te hebben geleden dient zij de door haar gestelde vordering in te stellen tegen de Staat der Nederlanden.
4.21. Door [gedaagde 2] zijn verder geen feiten en/of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat voorshands voldoende aannemelijk is dat zij schade heeft geleden. De vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure wordt mitsdien afgewezen.
4.22. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. compenseert de kosten van deze procedure in conventie en in reconventie tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
5.3. wijst de vorderingen af,
5.4. compenseert de kosten van deze procedure in conventie en in reconventie tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.A.J.M. Lavrijssen, mr. P.P.M. van Reijsen en mr. V.R. de Meyere en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2013.