ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ8301

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 12 / 1802
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in WOZ-zaak met betrekking tot taxatiekosten

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 4 april 2013, betreft het een verzoek om proceskostenveroordeling in het kader van een WOZ-zaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de taxatie van de woning, die onderwerp van geschil is, niet complex is. De eiser, vertegenwoordigd door een gemachtigde die zich als WOZ-taxateur heeft gepresenteerd, heeft inhoudelijke argumenten aangevoerd in zijn beroepschrift. De rechtbank oordeelt dat de kosten voor de taxatiematrix, die door een geregistreerde WOZ-taxateur zijn opgesteld, niet kunnen worden aangemerkt als kosten die de belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken. Dit oordeel is gebaseerd op de overwegingen van de Hoge Raad in een eerder arrest, waarin is gesteld dat de kosten voor rechtsbijstand en taxatie redelijk moeten zijn, zowel in hun hoogte als in de noodzaak om deze kosten te maken.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gedaan en de beslissing is verzonden aan de betrokken partijen, waaronder de gemeente Eindhoven als verweerder. De rechtbank heeft benadrukt dat de gemachtigde van eiser zelfstandig in staat is om een voldoende inzichtelijke taxatie op te stellen, en dat de inschakeling van een tweede WOZ-taxateur in dit geval niet gerechtvaardigd is, gezien de geringe complexiteit van de taxatie.

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/1802
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2013 in de zaak tussen
[eiser], te Eindhoven, eiser
(gemachtigde: J. de Jong),
en
gemeente Eindhoven Het hoofd van de sector Publiekszaken, verweerder
(gemachtigde: B. de Smit).
Procesverloop
Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2011, voor het belastingjaar 2012, vastgesteld op € 1.036.000.
Bij besluit van 9 mei 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2012. Namens eiser is niemand verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek aangehouden in afwachting van nadere informatie van eiser.
Op 5 februari 2013 heeft de rechtbank de gevraagde nadere informatie van eiser ontvangen. Beide partijen hebben vervolgens schriftelijke toestemming gegeven dat een nadere zitting achterwege kan blijven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting ziet de rechtbank zich in dit beroep uitsluitend gesteld voor de vraag of er aanleiding is voor een vergoeding van de kosten, die eiser in bezwaar heeft gemaakt voor de door eisers gemachtigde overgelegde taxatiematrix van [bedrijf] ten bedrage van € 208,25.
2. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
3. Ingevolge art. 8:75, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) komen voor een proceskostenveroordeling in aanmerking de kosten die een partij redelijkerwijs heeft moeten maken. Hiervoor geldt een dubbele redelijkheidstoets: niet alleen de kosten zelf moeten redelijk zijn, maar ook het maken van de kosten als zodanig. In de wetsgeschiedenis is hierover opgemerkt: 'In de woorden 'redelijkerwijs heeft moeten maken' wordt tot uitdrukking gebracht dat niet slechts de kosten zelf redelijk moeten zijn om voor vergoeding in aanmerking te komen, maar ook dat het inroepen van rechtsbijstand redelijk moet zijn geweest.' (MvT, Kamerstukken II 1991/92, 22495, nr. 3, blz. 154).
4. In zijn arrest van 13 juli 2012 (LJN: BX0904) heeft de Hoge Raad overwogen dat de vergoeding voor een door een deskundige opgesteld taxatieverslag in verband met een bezwaar- of beroepsprocedure over de waardering van een onroerende zaak in het kader van de Wet WOZ, volgens de toepasselijke regels wordt vastgesteld naar een tarief van ten hoogste € 81,23 per uur naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn.
In het algemeen moet worden aangenomen dat de werkzaamheden van een WOZ-taxateur niet van wetenschappelijke aard zijn. Wel behoren diens werkzaamheden te worden aangemerkt als ‘van bijzondere aard’. De mate waarin daarvan sprake is, wordt vooral bepaald door de aard van de te taxeren onroerende zaak. De Hoge Raad heeft voorts overwogen dat met het oog op de uitvoerbaarheid uitsluitend de aard van de onroerende zaak als maatstaf in aanmerking moet worden genomen en dat geen rekening dient te worden gehouden met andere factoren, zoals de mate van deskundigheid van de taxateur.
Eisers gemachtigde heeft aangegeven dat hij eiser in de beroepsfase heeft geadviseerd om een taxatiematrix door een geregistreerd WOZ-taxateur te laten opmaken om zijn stelling middels een onpartijdig rapport te kunnen onderbouwen. Daarbij heeft de gemachtigde aangegeven dat hij geen geregistreerd WOZ-taxateur is en zich alleen bezig houdt met de juridische kant van het beroep en niet met de taxatie-technische beoordeling.
5. De rechtbank stelt vast dat het onderhavige object (een woning) van dien aard is dat de taxatie daarvan niet complex is. Voorts heeft eisers gemachtigde in het door hem ingediende beroepschrift inhoudelijke, taxatie-technische argumenten aangevoerd en heeft hij het beroepschrift ondertekend als woz-taxateur. Gelet op deze feiten en omstandigheden en met inachtneming van voornoemde overwegingen van de Hoge Raad oordeelt de rechtbank dat de kosten die betrekking hebben op de taxatiematrix door een afzonderlijke geregistreerde WOZ-taxateur niet kunnen worden aangemerkt als kosten die de belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken. Eisers gemachtigde is kennelijk zelfstandig in staat om een voldoende inzichtelijke taxatie op te stellen. De enkele omstandigheid dat eisers gemachtigde niet is geregistreerd als WOZ-taxateur rechtvaardigt in het onderhavige geval, mede gelet op de geringe complexiteit van de taxatie, redelijkerwijs niet de inschakeling van een tweede WOZ-taxateur, die wel als zodanig is geregistreerd.
6. Gelet op het bovenstaande is het beroep ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.M.H. de Koning, rechter, in aanwezigheid van drs. J.A. Meijer-Habraken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.